zondag 17 maart 2013

In de autokappersstoel

“Wat doen ze met de haren van die mevrouw. Dat is raa-aar!”

Ik kijk in de richting van het priemende vingertje. Een witblonde leerling-kapster werkt de uitgroei weg van een dame op leeftijd. Het slachtoffer ziet ons een beetje ongelukkig en vertederd tegelijk aan. Mijn vierjarige praatjesmaker proest hardop en stoot mij aan. “Dat mogen ze bij mij niet doen, hoor pap, slagroom in mijn haar smeren.”
Zeven kapsters en evenzovele klanten grinniken.  
Ik zit met Max bij de kapper. Voor de duidelijkheid: hij wordt geknipt, niet ik. Het is zijn eerste keer, en dat is te merken. Bij binnenkomst is hij juichend op de enorme bak met snoepjes af gerend. “Die mag ik, straks, toch, pap?”

Geen idee. Ik heb in vijftien jaar trouw bezoek nog nooit één snoepje gekregen.

Dan ziet hij De Stoel. De stoel met wielen en… een autostuur. Sinds ik hem een halfjaar terug in een vlaag van verstandsverbijstering over deze autokappersstoel verteld heb, zeurt hij ons aan de kop. “Ah, pap, mam, kom op, bramsamkoenbasjobsemguusenzovoort mogen ook allemaal naar de kapper. Het is niet keivet als mama mij knipt.”

Dat klopt.

Maar wel goedkoop. En snel.

En het scheelt pijnlijke momenten. Want, o jee, daar gaan we weer: “Pap, kijk, die vrouw is kei-oud. Dat zie je omdat ze kaal en grijs is.”
Weer dat vingertje.
Snel, ander onderwerp.
“Kijk eens, Max, al die kammen, scharen, tondeuses en mesjes die daar liggen.” Hups, daar grijpt een handje het grootste knipmes. Het kappersmeisje dat onze vent onder handen neemt, knipt vaker lefgozertjes, dat is duidelijk. Razendsnel grist ze het blinkende moordwapen uit Max’ hand, geroutineerd knipt ze verder. Af en toe lacht ze zachtjes. Bijvoorbeeld als Max zegt: “Nee nee, niet zo kammen. Ik wil mijn haar plat hebben.” Of: “Waarom maak jij mijn haar nat? Zal ik jou eens nat spuiten?”

Ik zit erbij en verbaas me. Over het totale gebrek aan verlegenheid, dat zeker, maar ook over z’n gezelligheid. Het vermogen tot small talk. Iets waar ik nog steeds iedere keer tegenaan hik in de kappersstoel. Het gaat ‘m makkelijk af, en iedereen – man, vrouw, jong, oud - vindt hem grappig. Vertederend. Dat ondeugend lachje, die slimme oogjes.
En steeds weer die vragen. Bizar nieuwsgierig.
“Waar gaan die haren straks heen?” (…)
“Zit mijn papa ook altijd in deze stoel, dat past nooit met die dikke kont.” (…)
“Waarom zitten daar mensen onder een lampenkap?”

Dan is ‘ie klaar. Stukken korter is z'n haar. 'Keivet', luidt ons gezamenlijke oordeel. Onze vent lijkt ineens stukken ouder – wel zeven of zo. Pas als ‘ie glunderend met een gifgroene lollie de zaak uitloopt en “Dag, poepscheten!” roept, besef ik dat ‘ie nog altijd maar vier is. 

Maar wel in een kwartiertje tijd zeven kapsters en evenzovele klanten om z’n wijzende vingertjes winden.... 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten