vrijdag 5 september 2014

Domme pech

Volgende week is het zover. Tweeëntwintig jaar en één dag na het overlijden van mijn zus brengen mijn moeder en ik een bezoek aan de afdeling klinische genetica van het Radboud UMC. Experts gaan onderzoeken of de resterende leden van onze familie een groter risico dan gemiddeld lopen om zomaar op onverklaarbare wijze dood neer te vallen.
Best spannend dus.
Om een beetje beslagen ten ijs te komen, hebben we het medisch dossier van destijds er nog maar eens bij gepakt. Vier lousy kopietjes zijn het – vergeeld, gekreukt en bijeengehouden door een kromgebogen nietje.
Een pijnlijk gedetailleerd, kil-zakelijk verslag van de laatste levensdagen van mijn zusje.
Ik lees en google en lees en google. En probeer alles te begrijpen. De medische uitleg althans, want écht begrijpen dat een kerngezonde meid van 20 jaar oud plotseling ineenzakt, is weer een ander verhaal.
Conclusie van de artsen: voor 99 procent zeker is Brechje overleden aan een myocarditis (voor de niet-ingewijden onder ons: een ontstoken hartspier, als gevolg van een virus). De belangrijkste vraag blijft echter onbeantwoord: waarom overleed zij, terwijl jaarlijks een miljoen landgenoten hetzelfde overkomt zonder ernstige gevolgen?
Dat knaagt.
Nog steeds.
En nu is er dus de relatief jonge genetische wetenschap. Stel: ze vinden straks iets geks of afwijkends in de familie. Is er dan ineens toch een soort van reden voor alle ellende? Een betere reden dan ‘domme pech’?
En welke impact heeft zo’n ontdekking op ons leven en dat van de jongste Peters-generatie? Wat kunnen ‘we’ tegenwoordig preventief doen? Wat willen we zelf?
Maar vooral: hoe zuur dat Brechje’s overlijden nodig was om dit allemaal te weten te komen.
Dat heeft toch verdomd veel weg van domme pech.
Voor haar verandert er maar bar weinig.