Maandagavond. Het is donker en het regent.
‘Hooi papa.’ Berichtje van mijn oudste zoon. Hij is acht.
Het is herfstvakantie; samen met zijn broertje logeert hij bij opa en oma in
het verre Twente.
‘Het is leuk hier we heben pompoenen gemaakt voor
hellowien.’ Gevolgd door 64 x-jes en evenzoveel aapsmilies. (Papa is een harige
aap, vandaar.)
In de bijlage zit een foto. Ik klik. Twee reusachtige pompoengezichten
staren me aan. Daarnaast twee blije witblonde koppies. Uit het jongste steekt
een tong. Schele ogen.
Mijn mannen.
Ik mail terug. ‘Hai vent. Wat mooi. En wat fijn dat jullie
het leuk hebben.’ Ik denk even na over de afsluiting. Kus? XXX? Of ‘gewoon’ liefs.
Het wordt ‘liefs’. ‘Liefs, papa’.
Ik lees nog één keer voor ik verzend. Bij de ondertekening
blijf ik hangen. ‘Liefs, papa’. Ik lees nog eens. En nog eens. Ineens denk ik aan mijn eigen vader. Ik ben hem. Of hij is
mij.
Papa, ik lijk steeds meer op jou.
Het staat er echt. ‘Liefs, papa.’ Zwart op wit. Alsof ik weer opnieuw vader ben. Alsof ik voor het eerst tegen iemand zeg:
‘Mijn zoon.’ Een nieuwe fase.
Zoiets.
Heel gek. Maar vooral: heel erg mooi. Het ontroert me.
En dat op een regenachtige maandagavond.