zondag 30 januari 2011

Yolanthe en Het Jurkje

Waarom ben ik er niet eerder op gekomen? Tv kijken zonder geluid is goddelijk. Rustgevend vooral. Je hoeft je nooit meer te ergeren aan spraakgebrekkige types als Youri Mulder die z’n zin nooit, nou ja, die, hè, eigenlijk, weet je. Je hoeft ook nooit meer te luisteren naar dommige kakelkipjes die dommige meninkjes de wereld inkakelen (Prem nogwatdinges, Beau v.E.D., Sophie H.). En: je bent voorgoed verlost van de muziek van de Van Velzens, de Guusen Meeuwissen of de 3 J’s. In plaats daarvan kun je op de achtergrond lekker je eigen playlist draaien. Beetje Nirvana, beetje Triggerfinger, aangevuld met een vleugje Pearl Jam. Stukken beter te pruimen.
Het leukste is dat je zonder geluid automatisch meer gaat letten op de gezichtsuitdrukkingen van de pratende poppen op tv (waarom grijnst Eric van Tijn continu alsof ‘ie heel nodig moet poepen maar het niet kan?). Je ziet plots meer lichaamstaal (Paul Witteman, hou toch op met die aanstellerige semi-intellectuele poses). En je ziet ineens de kapsels (wat heeft die Toine van Peperstraten raar haar, zeg!).

Oké, en je oog valt onwillekeurig op hele kleine, strakke, sexy jurkjes (Yolanthe!). Dat piepkleine stukje glitterstof was me anders nooit opgevallen. ;-)

zaterdag 29 januari 2011

Gezwijmel

Mijn muzikale voorkeuren. Ik heb er wel eens eerder over geschreven. Tamelijk openhartige stukjes waren dat. Wie zonder blikken of blozen toegeeft wel eens uit eigen beweging een cd van Brenda Lee of Tammy Wynette te beluisteren, die stelt zich kwetsbaar op.  

Muziek is met afstand mijn meest geliefde kunstvorm. Misschien juist wel omdat ieders voorkeur zo uitgesproken persoonlijk en emotioneel geladen is. Muziek maakt je weerloos; het raakt je direct in je gevoel, of je nu wil of niet. Het roept herinneringen op die je al lang en breed vergeten was. Of die je welbewust had weggestoken. Muziek ontroert.

Niet zelden draai ik wekenlang dagelijks een slordige 461 keer achter elkaar hetzelfde nummer.

Die neiging tot herhaling heb ik nooit als ik een schilderij of een Romaans kerkje bekijk.

Vorige week zat ik weer eens ‘op spotify’. Beetje zoeken, beetje pielen, beetje luisteren. Ineens kwam het in me op: vroeger, op vakantie in Frankrijk, namen mijn ouders altijd een cassettebandje mee van The Cats. Ja, die van Piet Veerman. En van die bizarre spijkerpakken inderdaad. We draaiden de muziek in de auto op reis, op weg naar het zwembad, tijdens het eten, en als we met z’n allen om de tafel aan ’t toepen waren.

Mijn vader komt uit Limburg, vandaar dat toepen.

Ik vond The Cats prachtig. (Hé, ik was zeven of acht of zo). En verdomd: een jaar of dertig later raakt het me weer. Ik hoor de onmiskenbare keelklanken van Piet V. die zingt over de wind die één kant op waait en over Sheila die dronken onder een bar belandt, en ik ben weer even dat kleine jongetje. Ik ben graatmager, zongebruind, draag een afgeknipte spijkerbroek, sportschoenen van Eve & Adam en een petje van TI-Raleigh. Ik verslind de boeken van Arendsoog, ben lijp van wielrennen én van de zesjarige dromerige schoonheid Marjolijn.

En ik zwijmel weg bij The Cats.

De betovering duurt 36 minuten, oftewel twaalf nummers. Precies de liedjes die ook op ons bandje stonden. Daarna ben ik weer mezelf, 36 jaar, getrouwd, twee kinderen. Een eigen bedrijf, een huis, en een gezinsauto. Oké, dat is even een overgang, maar het is de schok waard. De 36 minuten waren fantastisch. Met dank aan De Muziek.

(En voor alle muziekpuristen: het maakt dus geen ene f*ck uit of het gaat om pak ‘m beet Muse of The Cats. It’s the feeling, stupid!)

vrijdag 28 januari 2011

Wij Nederlanders deugen

Ik ben zo trots. Trots op Nederland, trots op mijn landgenoten. Wij Nederlanders deugen. Zonder aarzelen springen we op de bres voor de reddeloos verlorenen op de wereld. Moeiteloos offeren we ons op voor de kwetsbaren, de minder bedeelden, en de onschuldige slachtoffers. Ja, wij hebben het beste voor met de wereld.

Naastenliefde. Het is een prachtige eigenschap.

Neem nu Ruud Gullit. Onze Ruud wil de Tsjetsjenen weer doen lachen. Een nobel streven (los van die paar miljoen euro netto, per jaar). Want er moet nogal wat gebeuren, wil dat murw gebeukte volk weer een beetje gaan stralen. Een dirty job dus, maar Ruud, die gaat dat voor elkaar boksen. Laten we bidden voor die arme Tsjetsjenen dat ze de komende jaren iets meer zullen lachen dan men destijds in Rotterdam-Zuid deed (toen Ruud daar de touwtjes in handen had).

Neem onze internationaal gerespecteerde dopingexpert Douwe de Boer. Hij zet z’n ziel en zaligheid in om wielrenner Alberto Contador te helpen. Die arme stakker kreeg tijdens de laatste (en door hem gewonnen) Tour de France een sappige biefstuk uit een plasticje voorgeschoteld. En potverdorie, dat zul je altijd zien, dan zien ze bij een dopingcontrole de restje plastic voor clenbuterol aan. Hoe komen ze erbij?! Arme Alberto: zoveel talent, zoveel training, en dan zien ze ‘m voor een ordinaire bedrieger aan. Schande! Terecht dus dat De Boer zijn goede naam opoffert voor deze kwalijke zaak.

Of neem onze kakelverse regering. Ik word weer helemaal warm van binnen als ik het opschrijf: ‘wij’ (onze politiemensen en ons leger) gaan iets prachtigs doen. In een van de gevaarlijkste regio’s van Afghanistan gaan wij - echt waar, is het niet fantastisch?! - de arme analfabetische drommels van de lokale politie bijspijkeren. Petje af. Dat zul je niet iedereen zomaar even zien doen. Het is ook geen kattenpis natuurlijk: de mensen daar leren lezen en (bonnen) schrijven, terwijl je zelf geen Afghaans kent.

Echt, na deze week ben ik blijer dan ooit dat ik Nederlander ben. 

donderdag 27 januari 2011

Trekhaas

Deze week (voor het laatst!) op http://peuterkleuter.jongegezinnen.nl:

Max heeft eng gedroomd en mag bij papa en mama in ‘het grote bed’ slapen. Dat is natuurlijk een feest, dus van slapen komt niet veel. Op een gegeven moment hoor ik A. zeggen: “Au! Je geeft me toch geen kopstoot, Max. Dat soort dingen doe je maar bij je papa.” Nog geen seconde later krijgt papa een keiharde kopstoot, recht op z’n neus. A. bedankt!

Les 1: kinderen nemen alles letterlijk.

Nog een voorbeeld: ik bel van kantoor naar huis. Nadat ik A. heb gesproken, krijg ik Max nog even aan de telefoon. “Papa?”, hoor ik voorzichtig. “Hé, Maxi, ben jij dat? Wat leuk. Wat ben je aan het doen?” Het is even stil aan de andere kant, ik hoor ‘m denken. “Aan het bellen, met jou”, zegt ‘ie dan, met in z’n stem een mengeling van verbazing en lichte ergernis over zoveel domheid. Duh-uh.

1-0  voor Max.

Ik kan ontzettend genieten van dit soort dialogen met onze kletsgrage peuter. Kinderen hebben een feilloos geheugen en nemen moeiteloos en na één keer horen, complete zinsneden in zich op. Of die  nu van tv afkomstig zijn of van papa en mama. Vorige week, tijdens het eten. Max mikt doperwtjes in de bloemenvaas die op de eettafel staat. A. kijkt Max dreigend aan, de wenkbrauwen in een strenge frons. Geloof me: er zijn mensen die voor minder in hun broek poepen. Max is echter niet onder de indruk. Hij kijkt brutaal terug en zegt dan, in een prachtige imitatie van z’n papa: “Zeg. Je bent me toevallig toch niet aan het uitdagen, hè?!”

Geniaal.

Soms gaat het ook wel eens mis met onze 2-jarige ouwehoer. Gisteren bijvoorbeeld. Ik til het fietsenrek van de auto. Max staat erbij en kijkt ernaar. Geboeid. Ernstige blik. Dan zegt hij tegen A. en mijn vader: “Mijn papa’s auto heeft een trekhaas (= trekhaak).”

woensdag 26 januari 2011

Blonde meiden in een eendje

Op de menukaart van onze bedrijfskantine geen croissants, tosti’s of broodjes kroket. J. en ik kunnen hier bij de lunch slechts een keuze maken uit de ‘Vragen van de Dag’. Het systeem is even simpel als doeltreffend: het enige dat je nodig hebt is een mandje met kaartjes. Op die kaartjes staan vragen – sommige feitelijk, sommige filosofisch, en andere meer persoonlijk van aard. Om en om mogen we een kaartje trekken en de ander een vraag stellen. Antwoorden is verplicht.

Succes en gespreksstof verzekerd. 

Zo weet ik nu hoe J. haar vriend heeft leren kennen (wist ik nog niet), of ze van appelstroop of suiker op haar pannenkoek houdt (wist ik nog niet) en of ze ’s avonds in bed nog een paar bladzijdes leest of liever meteen gaat snurken (wist ik nog niet).

Hartstikke belangrijke informatie dus.

Vorige week kreeg ik de vraag voorgeschoteld wat het gevaarlijkste is dat ik ooit gedaan heb in m’n leven. Nu ben ik niet zo heel erg van de gevaarlijke dingen (bungeejumpen, Australian Football, rodeo, op een drukke zaterdag met een rood-zwart-groen shirt door de Arnhemse binnenstad lopen), dus moest ik even graven.

Na een tijdje wist ik het: het gevaarlijkste dat ik ooit ‘gedaan’ heb, is een klapband krijgen in de afdaling van de Col du Galibier. Op de fiets dus. Met een gangetje van zo’n zeventig km/u. Dat was niet leuk. Vooral niet omdat ik na de ontploffing (zo klonk het echt) kon kiezen uit twee minder fijne opties: of in de berm sturen met het risico door te schieten tegen een indrukwekkende rotswand, of me in het peilloos diepe ravijn storten.

Ik koos voor optie A.

Toen ik weer op m’n benen stond en tot tien kon tellen, bleek de schade alleszins mee te vallen. Althans: fysiek. Mijn fiets was er stukken slechter aan toe. En dus zat er – in het pre-iPhone tijdperk – niets anders op dan naar huis te liften. En je gelooft het niet: waar God altijd onmiddellijk straft, heeft Hij blijkbaar soms ook mededogen met z’n arme schaapjes. Ik had me nog niet langs de weg geposteerd, of er kwam – echt waar, echt waar, echt waar! – een eendje aangescheurd met drie blonde meiden erin. Die wilden mij in m’n strakke pakje wel meenemen.

Pas de problème! Giechel, giechel. 

De afloop vertel ik hier niet. Dat verhaal bewaar ik voor de dag dat ik het kaartje trek met de vraag: 'Wat is de grootste gemiste kans op een wilde middag met drie heerlijke blonde meiden, stom rund?'

vrijdag 21 januari 2011

Dansende cliniclown

Dansen en ik, het is geen gelukkige combinatie. Als ik weer eens een keer mijn übercoole pasjes tentoonspreid, maak ik vooral een ‘schattige’ indruk (zeggen mensen die het kunnen weten).

Schattig. Een dodelijke kwalificatie.

Daar staat tegenover dat mijn dansjes mensen blij maken. Hier thuis bijvoorbeeld maak ik al enige tijd furore als breakdancer. Die vaardigheid heb ik me ooit in de wilde jaren ‘80 aangeleerd, en daar pluk ik nu de vruchten van. Max vervelend en dreinerig? Ik zet ‘m in de bank en gooi er even een soepele shuffle uit. Succes gegarandeerd.

Hetzelfde geldt voor A. Ook zij lacht zich regelmatig een rolberoerte als ik een showtje weggeef.

Ik overweeg een carrière als dansende cliniclown.

Zonder gekheid, natuurlijk zou ik me het liefst ritmisch voortbewegen als Ricky Martin en andere latin gladjakkers in te strakke broeken. De mamba, de zumba, en de rumba: ik beheers ze niet. En daar baal ik van. Want laten we eerlijk zijn: dansende mannen hebben een streepje voor bij de vrouwtjes. Net als pianospelende mannen.

Ik heb al moeite met Vader Jacob. Daar scoor ik geen punten mee.     

Gelukkig heb ik andere kwaliteiten. Zo kan ik echt ont-zet-tend lekkere pannenkoeken bakken. Een niet te onderschatten vaardigheid. Ook ken ik de hoofdsteden van alle landen ter wereld uit m’n hoofd, kan ik onwaarschijnlijk goed fileparkeren en schrijf ik leuke stukjes (zeggen mensen die het kunnen weten).

En ook al heb ik een geweldige vrouw, mijn dag, nee mijn jaar, kon niet meer stuk toen vrouwenvriend P. onlangs bekende aan een heuse sptekst-verslaving te lijden. Blijkbaar liggen schrijvende mannen ook best aardig in de markt. Mooi: dan vertoon ik m’n swingende moves voortaan alleen nog in huiselijke kring.

En dat is heel goed nieuws voor iedereen die regelmatig in de buurt van een dansvloer komt. 

woensdag 19 januari 2011

Zin

!!!Let op: dit is een onuitstaanbaar positief stukje. Betreden op eigen risico!!!  

Ja! De kaap van de jaarwisseling is genomen. De afgrijselijk donkere, sombere, depressieve periode tussen oktober en december ligt alweer achter ons. Voor de 36e keer (jaja) heb ik het overleefd. Dat betekent dat de lente aan de deur klopt. De dagen worden langer, de temperatuur stijgt, de roep om een Elfstedentocht verstomt, de eerste vogels keren terug uit zonniger oorden, en het wielerseizoen is van start gegaan. Mooie tijden breken aan. Ik heb d’r zin in. Ik zit namelijk boordevol plannen. Ik wil een boek schrijven, een vaste stek als columnist bemachtigen, lesgeven aan een hbo, mooie stukken over sport en psychologie publiceren, en verder vooral doorgaan op de weg die ik vier jaar terug met veel plezier en ambitie ingeslagen ben. O ja, en ik wil ook nog een professionelere website, een (nog) catchier kantoor, in m’n eentje naar Parijs, nog meer lunches c.q. kroegbezoekjes met inspirerende mensen (vrouwen én mannen ;-)), en meer kwalitijd (excusez le woordspeling) met A.

2011, eat your heart out, sanderpeterstekst is er klaar voor. ;-)   

maandag 17 januari 2011

Zwarte coltrui

Ik moet iets bekennen: ik heb een existentialistische periode gehad. Ik was zestien, droeg een zwarte coltrui en keek gespeeld tobberig de wereld in. Op m’n jongenskamer worstelde ik me koppig door vuistdikke boeken van Albert Camus. Geschriften waar ik helemaal niets van begreep. Maar daar ging het ook niet om: het gevoel in een absurde wereld te leven, dát deelde ik met mijn literaire held. 

En oké, het leek me best spannend om ook iedere nacht met een andere vrouw te slapen.   

Parijs was in die tijd het centrum van de wereld. Voor mij in elk geval. Als puber droomde ik van een leven als schrijver op een viezig zolderkamertje vijf hoog. Of beter nog: in een druk rokerig Parijs café. (Hé, ik ben opgegroeid in Uden, geef me eens ongelijk.) Ik fantaseerde over nachtelijke wandelingen langs de Seine, sigaret in de hand. En over filosofische discussies in smoezelige kelders, terwijl Juliette Gréco op de achtergrond trieste liederen zong. 

Lange tijd heeft Parijs die mythische klank behouden. Nog steeds kom ik er graag (klinkt lekker mondain, niet?), maar de betovering van toen, die is verdwenen. Ik zie de stad nu toch vooral als een plek waar je enorm goed kunt winkelen (kleren!) en waar je op elke hoek van de straat heel lekker kunt eten en drinken.

Maar! 

Komend voorjaar ga ik een poging wagen om het gevoel van toen weer op te roepen. Ik heb het plan opgevat om ouderwets in m’n eentje ‘op reis’ te gaan. Het tripje naar Zagreb van twee jaar terug en de enthousiaste verhalen van vriendin P. die momenteel alleen in een Thaise hangmat hangt, hebben me het laatste duwtje gegeven. Ik ga gewoon ‘ns gek doen. Ik koop een Thalyskaartje, boek een hotel (met wifi, dat dan weer wel) en verder? We zien wel wie of wat er op m’n pad komt.

De wereld ligt aan m’n voeten!  

Eén kleine mits. Ik moet een en ander nog even afstemmen met het thuisfront. De existentialistische waarheid is namelijk dat ik een vrouw en twee kinderen heb. En dus vertrouw ik A. met enige schroom mijn wilde plan toe. En wat zegt ze, mijn geweldige vrouw? “Ik vind alles best, Sander. Echt. Op één voorwaarde: koop in godsnaam geen zwarte coltrui.”

Paris, j’arrive!

zondag 16 januari 2011

Barbiezusjes

"Ik moet je iets bekennen: ik heb over je gedroomd.” Kamergenoot J. kijkt op van haar beeldscherm. Haar donkere ogen zijn nog groter dan anders. Ze is overduidelijk verbaasd. Ik haast me eraan toe te voegen: “Er gebeurde niets spectaculairs, hoor. We waren gewoon aan ’t typen en koffie drinken en zo.” 

J. glimlacht een beetje ongemakkelijk. En ik vraag me de rest van de dag af waarom ik dit verhaal ook alweer met haar wilde delen. 

Is het omdat ik normaal nooit dromen onthoud? Slechts één keer eerder, een paar jaar terug, kon ik mijn droom navertellen. En dat lag net even anders. Die droom droomde ik terwijl ik wakker was. Die droom was keiharde werkelijkheid. Een reconstructie.

A. en ik zijn neergestreken in een Noors bergdorpje. We bivakkeren in een piepklein houten hutje aan een meer. Om ons heen gezellig grote Noorse families en van gezondheid blakende mensen in afritsbroeken. Om tien uur ’s avonds gaan alle lichten uit. Zo’n camping is het.
Omdat ik mijn racefiets thuis heb gelaten, ren ik dagelijks mijn rondje om het meer. Een lusje van een kilometer of zeven. Het kost me een kleine veertig minuten. Als ik terug ben, neem ik een duik in het ijskoude water. Zo gaat het vier dagen lang.

Op dag vijf gebeurt het. 

Ik ben ongeveer halverwege als ik in de verte twee mensen zie aankomen. Met van die langlaufstokken, niks bijzonders in deze regio. Als ik iets dichterbij kom, zie ik dat het twee vrouwen zijn. Nog iets dichterbij gekomen, zie ik dat het twee barbies zijn. Zusjes. Een witblonde tweeling, met glanzend haar tot op de billen. Goddelijke lijven in strakke trainingspakjes, zwoele blikken.

Ik struikel bijna over m’n eigen benen en mompel iets dat op ‘Hei’ lijkt. Dat is Noors voor hoi.

Geniale openingszin.    

De zusjes zijn voorbij voor ik het weet. Ik kijk achterom en wrijf in m’n ogen. Ik verwacht ieder moment dat Ralph Inbar uit de struiken springt, maar er gebeurt niets. Bij terugkomst vertel ik het verhaal in geur en kleur aan A. Als ik uitgepraat ben, kijkt ze me geamuseerd aan. Maar ook een beetje bezorgd. “Weet je zeker dat je niet te diep gaat, met dat rennen?”, is het enige dat ze vraagt.

De rest van de vakantie maakt A. bijna iedere dag een geniale grap: “Hé Sander, kijk, daar heb je je hoogblonde, superslanke, gewillige barbiezusjes. O nee, ik lag even te dagdromen.” Haha. Lachen.

De allerlaatste dag van ons verblijf op Noorse bodem. Het regent, dus we slenteren een beetje door het dorpje. We doen wat laatste inkopen voor de terugreis en nemen verveeld een kijkje in zo’n kitscherig  souvernirwinkeltje. ‘Hei. Kan jeg hjelpe deg?’, klinkt het van achteruit de winkel. In koor!

A. en ik draaien ons om. We staan oog in oog met twee prachtige blonde godinnen. Zusjes.

Het Noorse vlaggetje dat we die middag gekocht hebben, staat nog steeds op m’n nachtkastje. Als stille getuige van een onvergetelijke triomf!

zaterdag 15 januari 2011

Billen als J-Lo

Ik ben zesendertig; de midlifecrisis staat op de stoep. Nee, er hangt (nog) geen rode broek in mijn kledingkast. Ook staat er geen protserige Harley te glimmen in onze schuur. Maar toch: de eerste signalen zijn niet te negeren. Heb ik dan een blonde maîtresse van krap 23? Ook niet, helaas. Mijn identiteitscrisis openbaart zich op een andere manier.

Ik word dik. En ik zit ermee.

De voorbije vijftien jaar ben ik bijna twintig kilo aangekomen.  

Al zag ik er op m’n eenentwintigste uit als een skelet met anorexia, toch vind ik dat best schokkend. Gelukkig is de situatie niet volledig uitzichtloos. Bij een lengte van één meter negentig is 89 kilo geen schande. Maar ja. Groei ik in dit tempo door, dan weeg ik op mijn pensioendatum een slordige 130 kilo. Geen aanlokkelijk vooruitzicht. Zeker niet als ik te zijner tijd nog in aanmerking wil komen voor een beetje appetijtelijke ‘tweede leg’.

En die 130 kilo over de golfbaan slepen? Dat is ook geen sinecure.

Dus heb ik voor het eerst in mijn leven serieus mijn eet- en leefpatroon aangepast. Minder eten (kaas vooral), minder drinken (wijn vooral) en meer sporten (wielrennen vooral). Klinkt simpel en dat is het ook. Toch blijf ik mijn omgeving aan de kop zeuren. Vooral de twee vrouwen in mijn leven, A. en J., moeten het ontgelden. “Vind jij dat ik een dik hoofd heb?”, vroeg ik A. laatst. “Och”, antwoordde ze ontwijkend, “ik hou wel van wat vlees in de kuip.”

Fijn antwoord.

De volgende ochtend op kantoor. “Zeg J., jouw vent zal dat ook wel hebben, hè, dat die vetrollen er moeilijker afgaan na z’n dertigste?” J: “Neuh, eigenlijk niet. Hij is sinds de geboorte van de kinderen alleen maar afgevallen. Maar hij is ook nog geen 36 natuurlijk.”

En bedankt J.

Omdat ik niet denk dat ik de rest van m’n leven geheel kan onthouden, en omdat kaas simpelweg een ongeneeslijke verslaving is, zijn er maar twee oplossingen. Optie a: ik word profwielrenner. Beetje laat, maar aankomen (in gewicht dan) is best lastig als je dagelijks zes uur op een fiets zit. Optie b. werd me gisteren door RTL4 in de schoot geworpen: een Amerikaans meisje liet vet uit haar buik wegzuigen en injecteren in haar kont. Ze wilde billen als J-Lo.

Dat wil ik dus ook, maar dan zonder die billen.

Hoewel? Misschien wel handig voor die eventuele tweede leg… 

vrijdag 14 januari 2011

Beest in bed

Wij mannen zijn de kwaaisten niet. Goed, we laten wel eens een vieze onderbroek slingeren. Ook komt het wel eens voor dat we over het randje van de pot piesen. Maar in wezen zijn wij zwaar oké. Ja, ik voel een sterke drang een lans te breken voor mijzelf en mijn mannenbroeders. We hebben het niet makkelijk.

Was het pakweg twintig jaar terug ruimschoots voldoende om eens per week de vuilniszakken aan de straat te zetten, nu kom je daar als man niet meer mee weg. Wil je een beetje in de smaak vallen bij de vrouwtjes, dan moet je op z’n minst een combinatie zijn van George Clooney, Leonardo da Vinci en Jamie Oliver.

Lang leve de emancipatie.

De druk op ons neemt toe. Sla maar eens een willekeurig vrouwenblad open. Gruwelijk. Die koppen! “Wat als hij in z’n vieze zweetsokken op de bank ligt en jij meer wil?” Of: “Wat als hij wéér niet mee wil naar jouw leesclubje?” Of, het allerergst: “Wat als hij na de seks in slaap valt?” De bruut.

Ja, de moderne vrouw heeft haar verlanglijstje op orde. De Perfecte Man - want die zoekt ze! – kan goed praten. Over gevoelens. Liefst de godganse dag, zonder er genoeg van te krijgen. Hij tovert bovendien binnen een kwartier vier culinaire meesterwerkjes op tafel, geeft ondertussen college over het obstinate karakter van de Bordeaux-wijn, analyseert onder het voorgerecht het verschuivende vertelperspectief in de Oost-Bosnische literatuur, en bouwt tussen de gangen gezellig legotorentjes met de kids.

En liggen die monstertjes eenmaal op twee oren, dan toont ‘ie zich een beest in bed. Maar dat is vanzelfsprekend.   

Inmiddels zijn er een paar honderdduizend hoogopgeleide vrouwen in Nederland die geen man kunnen vinden. Gek hè? Ik zou zeggen: zoek elkaar eens op. Maak het gezellig: ga lekker kletsen, kaarsjes aansteken, tapas eten en rosé drinken. Analyseer de romans van Margriet de Moor, leg knusse dingetjes op schaaltjes, koop de Ikea leeg, en zeg na de ongetwijfeld intense en tedere seks 675 keer hoeveel je van elkaar houdt. En blijf vervolgens lekker de hele nacht wakker. Veel plezier!

Dan gaan wij lekker in het vuur staren. Rust! 

woensdag 12 januari 2011

Gebrouilleerd

Deze week op jongegezinnen.nl:

Max en ik zijn gebrouilleerd. Geen idee waarom, maar sinds een paar dagen vindt hij z’n papa ‘stom’. En dus mag ik ‘m niet meer knuffelen, in bed leggen, voorlezen, kietelen, optillen en hem op z’n kop boven het toilet houden. Kortom: alles wat het vaderschap leuk maakt, is taboe.

Ik vind er geen bal aan.

Het zal ongetwijfeld weer een fase zijn - sorry, een sprongetje - maar ik ben stiekem strontjaloers op z’n mama. Die mag namelijk wel de hele dag liggen vozen met ons kleine mannetje. En dat doet ze dan ook. Veel en vaak. Als ze op de bank gaat zitten, springt Max meteen bovenop haar. Zij krijgt lebberkusjes, likzoenen en klapkussen van hem; hij wordt in z’n nekje gekriebeld door haar (“Papa, jij kriebelt veel harder dan mama”).

Het is echt de grote Max & Mama-show. De slijmballen.

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat A. wel moeite doet om het tij te keren. Als heuse pr-functionaris probeert ze mijn imago op te krikken. Vandaag kreeg ik een mailtje van A.: of Max mij even op het werk mocht bellen, want hij ‘vraagt de hele dag naar je’. Yeah right! Maar goed, vast lief bedoeld. Toen Max belde, riep ‘ie inderdaad de hele tijd “Wanneer kom je nou thui-uis, papa?” en “Je mag niet naar kantoor, want jij bent zoooo lief.”

Ik vermoed dat A. ‘m gehersenspoeld had. Of gemarteld. Of beide.

Het leven van de hardwerkende, kostverdienende vader gaat dus niet over rozen. Ik kan eigenlijk maar één groot voordeel aan Max’ onwaarschijnlijke mama-obsessie ontdekken: de nachten. Sinds Max en ik niet meer on fysical terms zijn, slaap ik namelijk echt goddelijk. Nachtmerrie voor Max? Ik snurk lekker verder. Paniekerig kreetje? Ik draai me nog ‘ns lekker om. “Hé, A., Max huilt, ga jij ‘m effe troosten?”

Ik bedoel: overdag een onuitstaanbaar onafscheidelijk duo? Dan ’s nachts ook. 

dinsdag 11 januari 2011

Schaamhaar

Soms lees je iets dat je liever niet had gelezen. Het overkwam me vorige week. Nietsvermoedend sloeg ik de krant open. Zoals dat zo vaak gaat, viel m’n oog meteen op één specifiek woord. In dit geval: schaamhaar. Niet echt een onderwerp dat je dagelijks in de krant tegenkomt, dus ik begon geboeid te lezen. Wat bleek? De bos schaamhaar is bezig aan een revival. Scheren is uit, wildgroei weer in.

Gatverdarrie.

Ik wil het niet, maar moet ineens denken aan de knusse seksfilms op RTL+ die ik als tiener met vuurrode oortjes begluurde. Ik zie beelden voor me van badmintonnende naturisten, van vlezige naaktstranden en van sauna’s vol lelijke, uitgezakte en - vooral - (lokaal) sterk behaarde types.

Het woord is gevallen: sauna. Ik ben er nog nooit geweest en ik hoop er ook nooit te komen. Ik ben namelijk preuts, dat is bezwaar nummer één. Belangrijker is dat ik eigenwijs ben. Of beter gezegd: koppig. Als iedereen iets leuk vindt, vind ik het meteen stukken minder leuk. En omdat tegenwoordig iedereen in mijn omgeving vrolijk bloot op houten bankjes gaat zitten zweten, verzet ik me er tegen.

Ik vind het onaangenaam. En vies. En raar. En ongemakkelijk. En alles tegelijk. 

In godsnaam: waarom moet het bloot?

Ik wil niet weten hoe de plasser van mijn buurman er uit ziet (gesteld dat ik die zou tegenkomen). Ik wil ook niet zien hoe die leuke moeder van Max’ vriendje er uitziet onder haar strakke mantelpakje. Ik houd zulke illusies liever in stand.

En het lijkt me helemaal gênant om er een van mijn woest aantrekkelijke vrouwenvrienden tegen te komen. 

“Ja maar. Iedereen is bloot. Dan ben je daar helemaal niet mee bezig”, werpt het pro-sauna kamp mij voor de voeten. “Waarom lopen we op warme zomerdagen dan niet allemaal in ons pielemuisje rond te huppelen?”, brom ik terug. Ik vind: preutsheid is onderschat. Het is een waardevolle eigenschap. Je zou willen dat meer mensen er ‘last’ van hadden.

Zelf beschouw ik het inmiddels als geuzentitel: “Hallo, ik ben Sander. En ik ben preuts.”

En dus (!?) rijd ik de hele zomer rondjes op m’n racefiets in een überstrak, glimmend, zwart broekje. Zo’n pakje dat echt he-le-maal niets aan de verbeelding overlaat...

zondag 9 januari 2011

Paradijs

Ik had beter moeten weten. Vroeger was het immers precies zo. Dan verheugde je je tijdenlang op dat ene avondje alleen thuis (in een gezin met vijf komt zoiets niet heel vaak voor), en als puntje dan eindelijk bij paaltje kwam, was er geen ene reet aan.

Same for today.

Toen de rest van de Peters-clan vanochtend bepakt en bezakt de deur achter zich dichttrok, wreef ik me verlekkerd in de handen. Oké, ik moest keihard aan het werk, maar toch. Geen vrouw en geen kinderen in huis, dat is het paradijs. En in het paradijs mag je urenlang keihard Nirvana draaien, de hele dag in een aftandse pyjama (nee, geen huispak!) door het huis sloffen, karnemelk uit het pak drinken en… je hoeft er geen smurfenpuzzels te maken.

Feestje!

Niet dus. Na een uurtje doldwaze euforie sloeg de verveling toe. Hard en ongenadig. De oorverdovende stilte klonk zelfs door de herrie van Rammstein heen. Wat een droefenis: geen stoeipartijen met een mollige peuter, geen quality time met een baby-met-boeventronie, en geen gezellig gekissebis met mijn lieve A. Saai-aai!

Godzijdank voor dit sociale mannetje heeft iemand ooit twitter en facebook uitgevonden. Digitale gezelligheid is ook gezelligheid. Je moet toch je verhaal kwijt, hè.

Eens even kijken: het is nu 18.42 uur. Dat betekent dat ik nog precies 78 minuten een alleenstaande man ben. Dat moet volstaan om een grote pan macaroni met smac en kaas weg te werken. Het is natuurlijk niet alleen maar kommer en kwel. 

zaterdag 8 januari 2011

Goed gedaan, jochie!

Een angsthaas. Een mietje. Zo zag ik mezelf tot m’n 25e - en niet helemaal ten onrechte helaas. Kleine Sander blonk niet uit in doorzettingsvermogen. Als iets me niet aanstond, stopte ik er gewoon mee. Simpel: pats boem, klaar! Dit vluchtgedrag gaf weliswaar steeds een kort en krachtig gevoel van opluchting, maar op de lange duur was het funest. Voor m’n zelfvertrouwen. En voor mijn zelfbeeld.

Ik was een ordinaire quitter.

Keerpunt was het eind van m’n eerste relatie. Na een periode vol existentiële angst durfde ik het aan om jeugdliefde L. de waarheid te zeggen. Ik hield niet meer van haar. Het huis was te klein, maar ik hield voet bij stuk. En toen de ergste stofwolken opgetrokken waren, was ik aangenaam verrast. Over mezelf. Ja, ik had weer opgegeven. Ja, weer had ik er voortijdig de brui aangegeven. Maar deze keer had ik niet de makkelijkste weg gekozen.

Allesbehalve zelfs, durf ik te zeggen. Goed gedaan dus, jochie.  

M’n zelfbeeld begon te kantelen.

De jaren daarna kreeg ik de smaak te pakken. Ik kocht in m’n uppie een appartement in de stad, stapte in een nieuwe relatie (met A.), koos voor het zelfstandig ondernemerschap, en besloot - als klap op de vuurpijl - samen met A. om ‘voor kinderen te gaan’.  

Met succes: leuk flatje, leuk vriendinnetje, leuke omzet en twee leuke zoontjes.

Goed gedaan jochie, part two.   

Toen vriend-voor-het-leven O. me een tijdje terug in een bijzonder serieus gesprek omschreef als ‘ondernemend, eigenzinnig en niet bang’, begon het te dagen. Misschien heeft dat zelfbeeld van mij nooit geklopt. Want: is het wel laf om op je 15e thuis met een bakje pinda’s voor de tv te blijven zitten, terwijl je klasgenootjes massaal naar discotheek Het Zwaantje trekken?

Is het niet, heel misschien, ook wel een piepklein beetje moedig?

Tegenwoordig ben ik vooral trots op mezelf. Trots dat ik na een zacht gezegd rottige start van ‘de rest van m’n leven’ (m’n zusje overleed pal voor het begin van m’n studie), de boel heel aardig op de rails heb. Trots dat ik de minder vrolijke periodes uit m’n leven heb doorstaan. En er - hoe cliché, maar hoe waar ook! - sterker uit gekomen ben. Trots ook dat ik, ondanks mijn soms nachtenlange gepieker en eeuwige twijfel, de nodige cruciale beslissingen heb genomen.

Ze zeggen wel eens dat je pas van anderen kunt houden, als je van jezelf houdt. Nou, lieve familie, vrienden, buurtgenoten, collega’s en andere bekenden, dat wordt dan nog een verdomd liefdevolle bedoening de komende zestig jaar. 

donderdag 6 januari 2011

Alleen op de wereld

“Ik denk dat ik misschien wel verliefd aan ’t worden ben”. Aldus een blije blondine gisteravond in het onvolprezen tv-programma ‘The Bachelor’. Let wel: de dame in kwestie had in de voorgaande twee maanden al een date of zes met goodlooking Jake achter de rug. Dates waarbij diepzinnige, intieme gesprekken volop afgewisseld werden met even intieme fysieke activiteiten.

En dan zegt zo’n typje dat ze ‘misschien wel verliefd aan ’t worden’ is.

Daar snap ik dus niets van.

Ik ben iemand die heel snel verliefd wordt. Als ik zes afspraakjes heb met een leuke vrouw, waarbij we én hele intiem over gevoelens praten én stevig aan elkaar friemelen, ben ik echt wel verkocht. Na date 1 al, vermoed ik. Zo werkt het nu eenmaal bij mij, gevoelsmannetje bij uitstek.

Als jongetje en puber was ik dan ook vrijwel continu verliefd. Op de momenten dat ik het niet was, had ik liefdesverdriet. Of ik maakte dat mezelf wijs, want een beetje zwijmelen is wel aan mij besteed. Zo kan ik me herinneren dat ik ooit een boekwerk vol zwartgallige gedichten schreef nadat de beeldschone M. het had uitgemaakt. Na een relatie van zeven dagen. Of ik draaide na een amoureuze domper gewoon 400 keer de cd van Nirvana. Beetje somberen, heerlijk.

Maar met écht verdriet had het natuurlijk geen ene moer te maken.

Dat besefte ik in 2002 toen mijn eerste serieuze relatie met L. na een jaartje of tien uit elkaar knalde. Ik verkaste van een fijn samenwoonhuis naar een eenzaam zolderkamertje, waar ik avond aan avond snikkend macaroni at en ‘Ne me quitte pas’  van Jacques Brel draaide. Of het echt liefdesverdriet was of de angst om alleen te zijn, dat weet ik nu nog niet. Maar ik voelde me ellendig. Vooral ’s nachts.

Het ergst voor mij als relatie- en gevoelsmens was dat ik mijn verhaal niet kwijt kon. Goed beoordelingsgesprek gehad op het werk? Niemand om dat even aan te vertellen thuis. Nieuwe kleren gekocht? Niemand om ze te showen. Plannen voor de toekomst? Niemand om ze te toetsen.

Niks ergers dan alleen zijn.

Happy singles? Ik geloof ze niet.

Gelukkig liep ik al heel snel na de breuk een aartspositieve, nuchtere en bloedmooie Twentse tegen ’t ranke lijf. We voerden goeie gesprekken, friemelden en bam, ik was verkocht. Nog steeds overigens. Het mooie is dat A. een vrouw (of nee, een man eigenlijk) van weinig woorden is. Kan ik als kletsvrouwtje lekker mijn verhalen vertellen. Goeie match!  

woensdag 5 januari 2011

Onderkinnen

Deze week op http://peuterkleuter.jongegezinnen.nl:

Bij de geboorte van je eerste kind ben je allesbehalve relaxed. Logisch: alles is nieuw, de verantwoordelijkheid van het ouderschap voelt bijna onmenselijk, en letterlijk iedereen geeft je (goedbedoelde) adviezen. In ons geval kwam daar nog bij dat kraamhulp B. nog ‘in de leer’ was. Ze hield zich angstvallig aan de regeltjes en kon ons niet – op basis van jarenlange praktijkervaring – meegeven dat kinderen wel op hun x- of o-pootjes terechtkomen.

Wat een verschil met de eerste maanden van kind 2.0!

Niet alleen hadden we met kraamhulp S. iemand met dertig jaar ervaring over de vloer (ongelooflijk, al die handige tips, hadden we dat maar eerder geweten!), maar zelf zijn we natuurlijk ook veel meer ontspannen. Misschien wel iets te, zo nu en dan. Neem de flesjesproblematiek. Ik kan me herinneren dat we bij Max regelmatig discussies hadden over 2 mililiter melk meer of minder. Het ging nergens over, maar we wogen letterlijk iedere druppel af.

Nu bij Ole ligt dat iets anders. Eigenlijk doen we maar wat. En Ole vindt het prima. Hij drinkt, drinkt en drinkt. Eigenlijk is het heel eenvoudig: een baby drinkt nooit meer dan hij op kan. Gebeurt dat wel, dan komt het eruit. Met kleine gulpjes of in enen, tegelijk met een boer om u tegen te zeggen. In feite hebben we het hier over een soort overloopventiel. De natuur regelt dat soort dingen op een prachtige manier.

Toch is het stiekem nog best een beetje spannend om naar het consultatiebureau te gaan deze week. Wij zien ook wel dat Ole in schrikbarend tempo doorgroeit. Hij werd geboren als knokig krielkipje van net drie kilo, en inmiddels staat de teller op vier hammige onderkinnetjes. Niets wijst er op dat er snel een einde komt aan z’n onwaarschijnlijke gewichtstoename.

Gelukkig is er dan altijd de levenservaring van de oma’s. Die hebben immers ook heel wat kinderen grootgebracht en weten meestal met een rake opmerking de rust in huize Peters te herstellen. Mijn moeder hoorde geduldig m’n zorgen aan en zei toen, liefjes: “Ach Sander, kijk nou eens in je eerste fotoalbum (zie foto hiernaast, sp). Het enige dat je daarin ziet is hoofd, hoofd en nog eens hoofd. Jij was ook simpelweg een enorm dikke baby. En uiteindelijk is het nog best goed gekomen.”

Dank mam, dit helpt me echt! ;-) 

dinsdag 4 januari 2011

De ondraaglijke duisternis van ons bestaan

Ik ben gek op licht, warmte en felle kleuren. Lullig dus dat ik Nederland geboren ben. Ons grijze kikkerland brengt mij regelmatig op de rand van een heuse depressie. De revolutionaire Philips lichtwekker, vorig jaar aangeschaft tegen een bedrag waarvoor we met de hele familie zeven keer naar Spanje kunnen vliegen (en weer terug), blijkt niet het ei van Columbus. De stevig ochtendgehumeurde A. ergert zich groen en geel aan het blije vogelgetjilp en ik voel me de rest van de dag geen spat beter.

Miskoop dus.

Hoe overleef ik dan de afgrijselijke periode tussen oktober en maart? Simpel: door veel, heel veel lampen aan te doen. Heerlijk. Het liefst plug ik overal lampen van 100 watt in, of beter: behang ik de plafonds met meters tl-buis. Niets deprimerenders dan sfeerverlichting. Of spaarlampen. Brrr.

Vergeet het milieu.

Ook stook ik de kachel thuis lekker op. Graadje of 22, 23, behaaglijk warm. Thuis sloffen en een dikke trui aan? Belachelijk, we hebben toch cv. Zo bont als Prins Bernhard - die de thermostaat in zijn privévleugel van paleis Soestdijk standaard instelde (liet instellen) op een tropische 30 graden – maak ik het niet, maar ik snap de goede man wel. Hoe warmer, hoe beter.

Ik kan niet wachten tot die verdomde global warming eindelijk ons land aandoet.  

Mijn kleurenfetisj is het makkelijkst te bevredigen. Omdat A. op dit gebied in mijn kamp zit, zijn enkele beeldbepalende muren in ons huis aquablauw. Ook ons schuurtje is hartstikke blauw. Lichtgevend bijna. Twee vliegen in één klap dus. Ook mijn kleren moeten kleurig zijn. Vroeger, als schuchter muurbloempje, droeg ik zogeheten natuurtinten: van die onduidelijke bruingrijsgroene ontdekkingsreizigersmode. Om je met terugwerkende kracht dood voor te schamen. Nu kies ik voor kanariegeel, knalrood, en ja, ook felroze. Als het maar opvalt. En vrolijk is.

Er is maar één terrein waarop ik heel conservatief kies voor bruin. Mijn haar. Waar A. ieder halfjaar (en dat is nog een voorzichtige schatting) van kleur wisselt, houd ik het bij mijn melkboerenhondenhaar. Zolang het nog duurt dan, want geheid dat ik binnen nu en vijf jaar noodgedwongen als glimmende biljartbal door het leven ga.

Tja, temperatuurtechnisch zal ik dan toch echt de stap moeten wagen: verhuizen naar Andalusië!