donderdag 31 maart 2011

Thuiskomst

Donderdagavond. Het eten is achter de kiezen. Ik ga nog even snel de stad in, voor wat praktische inkopen. A. legt de mannetjes in bed.
Rond half negen ben ik weer thuis. Als ik m’n jas ophang, hoor ik boven een stemmetje. ‘Papaaa?’ Ik ren de trap op. Fijn, Maxi is nog wakker. Even knuffelen.
Net boven het immense dekbed krult een eigenwijs blond kuifje. Twee slaperige kraaloogjes kijken me tevreden aan. “Papa, jij is teruggekomen!’, zegt mijn kereltje. En hij lacht z’n tandjes bloot. Een handje komt boven de deken uit en grijpt mijn hand.
Ik blijf nog tien minuten zitten. Zonder iets te zeggen. Max knort; hij slaapt.
En ik ben gelukkig.

maandag 28 maart 2011

Letters ruiken

Ik ben een reuzenbaby. De verbinding tussen mijn zintuigen is nooit volledig verbroken. Baby’s proeven beelden en ruiken geluid, met hetzelfde gemak als waarmee ze hun fles leegslurpen. Meestal verdwijnt deze ‘gave’ na enkele weken of maanden, maar bij sommige mensen blijft de connectie tussen zintuiglijke waarnemingen bestaan. Dit verschijnsel heet synesthesie. Mensen die dit ‘hebben’, proeven bijvoorbeeld letters of voelen geluiden.

Ik ‘zie’ de kleur van woorden. En tot vorige week dacht ik dat iedereen dat kon.

Niet dus.

Sowieso vormen zintuigen een bijzonder boeiend fenomeen. Vind ik. Het grappige is dat iedereen zintuiglijke sensaties waarneemt, maar dat we de grootst mogelijk moeite hebben om deze sensaties in woorden te gieten. Probeer maar eens een kleur te omschrijven of een smaak. Ja, we geven er woorden aan als rood, groen, zout of bitter. Maar echt beschrijven? Dat kan niemand.

Zintuiglijke waarnemingen zijn per definitie individueel en persoonsgebonden. Het is een beetje als met smaak. Daarover valt niet te twisten. En zo is ook nauwelijks vast te stellen of iemand een kleur als dezelfde kleur ziet als een ander. Ooit heb je van je ouders geleerd dat blauw blauw heet. Dat leer je doordat je ouders of andere grote mensen de kleur aanwijzen en er het woord blauw aan geven. Maar hoe zien we de kleur blauw? Misschien wel als roze, of geel. Dat weten we niet, omdat we de kleuren an sich niet kunnen omschrijven.

Super boeiend. En het tekent onze beperkingen.

Ik ben misschien wel extra gegrepen door het thema omdat ik één zintuig mis. Net als mijn vader (en vermoedelijk ook Max) lijd ik aan anosmie. In normale-mensen-taal: de Peters-mannetjes kunnen niet ruiken. In de Volkskrant zei de blinde cabaretier Vincent Bijlo dat niet kunnen ruiken hem na blindheid en doofheid het ergste leek. Mij persoonlijk lijkt niet kunnen proeven 100 keer erger, maar ik weet niet beter. Ik heb nooit de lente kunnen ruiken. Of gemaaid gras of versgebakken brood.   

Wat niet weet, wat niet deert.  

“Oooh, maar dan kun je ook niet proeven”, zegt bijna iedereen ontzet aan wie ik mijn ‘gebrek’ vertel. Wel dus. Ik onderscheid aardbeienjam van witlof en paprikachips van augurken. Maar hoeveel proef ik precies? Dat is lastiger te beantwoorde. Genoeg, vind ik zelf. Genoeg om volop van eten en drinken te genieten. En daar gaat het mij om. Te weinig om te merken of er dille of oregano over mijn pasta is gestrooid.

Boeien. Als ik die pecorino maar proef.

Andere vraag: hebben de overige vier zintuigen mijn ‘tekort’ overgenomen? Dat schijnt te gebeuren bij blinden en doven. Geldt dat ook voor niet-ruikenden (Waarom is er nog geen naam voor deze mensen? Suggestie: nozen). Ik vrees van niet, bij mij in elk geval niet. Mijn oren zijn vrij belabberd (laat ze eens uitspuiten, roept A. al jaren) en ik heb een bril voor in de auto.

Ik kan wel heel goed voelen. Vooral sfeer- en stemmingswisselingen.

“Nee, Sander, dat is gewoon je vrouwelijke kant”, zegt J. grijnzend. Punt voor haar.

Hé, maar misschien is ‘mijn’ synesthesie helemaal geen overblijfsel uit de tijd dat ik nog een klein, kaal,  poepend en boerend michelinmannetje was. Misschien heb ik die gave juist wel ontwikkeld omdat ik niet kan ruiken. Superfijn: nu weet ik tenminste dat de AA groen is, de EU bruin en de UU felgroen. Daar heb je pas écht iets aan.

Ontzettend bedankt, God, evolutie of – gewoon – mijn lichaam!   

     

vrijdag 18 maart 2011

Dilemma

In mij woedt een gevecht. Een strijd op leven en dood. Letterlijk bijna.

Ik zie het nare kuifje van pedoseksueel Robert M. in de krant. En ik lees de verhalen. Dat M. bij voorkeur kindjes tussen 0 en 2 jaar uitkoos omdat die nog niet kunnen praten. Of over de jongen van 15 die door M.’s partner werd vastgehouden, terwijl hij zijn 3-jarige broertje in de aangrenzende kamer om hun mama hoorde roepen. De kleuter werd verkracht door M.

En nog veel meer ellende. 

Ik heb twee kinderen die passen in M.’s favoriete doelgroep. De vader in mij zou de man graag eigenhandig castreren en de nek omdraaien. De geciviliseerde mens in mij zegt: ‘Het recht doet z’n werk. Vertrouw daar op.' En: 'Verlaag je nooit tot het niveau van hen die je veracht.’

Mijn god, wat een dilemma. Wat moeten de ouders van de slachtoffertjes doormaken?!    

woensdag 9 maart 2011

Ei- en zaadcelletjes, bedankt!

Schuldige huizen en schuldige landschappen, vooruit.  Maar schuldige ei- en zaadcellen? Ja, die bestaan ook. Ik ben er zelfs uit ontstaan. Wat ze hebben misdaan? Simpel: ze zijn samengesmolten op de verkeerde plek. In het verkeerde land.

Ik haat Nederland.

De eindeloze polders, de lompe mensen, het weer, schaatsen, klederdracht, het gezanik over vieze Franse toiletten: ik walg ervan. Waarom woon ik er dan op m’n 36e nog steeds? Omdat ik natuurlijk niet he-le-maal achterlijk ben. In de rest van de wereld is het echt niet zo veel beter. Ik bedoel: hier krijgen we elk kwartaal kinderbijslag, hier rijdt de trein op tijd en hier ruimen mensen hondenpoep op in minivuilniszakjes.

Ook belangrijk!

Bovendien: iedere dag je americano drinken op een zonnig Madrileens terras gaat vervelen. Dagelijks naar je werk wandelen door de smalle, kronkelige straatjes van pak ‘m beet Nice, Genua of Lissabon is overschat. En in de weekenden vanuit je woning in Granada gaan wielrennen in de Sierra Nevada  is op de lange duur vast en zeker ontzettend saai.

Nee, ik prijs mezelf gelukkig als ik op een regenachtige maandagochtend om 8.00 uur in de file sta bij knooppunt Ewijk. Wij hebben tenminste matrixborden en P+R transferia. En dus ben ik iedere dag als een kind zo blij wanneer ik de televisie aanzet. Wij hebben Wendy van Dijk, Ivo Niehe en Winston huppeldepuppelvitch. En als er echt iets ergs gebeurt, en we verdienen onverhoopt drie of vier procent minder, dan hebben we altijd onze arbeidsongeschiktheid-, rechtsbijstand-, lijfrente- en overlijdensrisicoverzekeringen nog.

Een veilig gevoel. Lekker dichtgetimmerd ook.

Dat mag best iets kosten.

En ach, dat ik qua muziekvoorliefde eigenlijk een Portugees ben, dat ik de saudade tot in m’n kleine teentjes voel als ik Amalia Rodrigues de fado hoor zingen, dat past precies in het plaatje. Saudade betekent zoiets als weemoed, onvervulbaar (en onvervuld!) verlangen. Een verlangen naar andere delen van de wereld. Naar onbekende plaatsen. Naar de andere kant van de heuvels, waar het gras zo groen is, waar de zon altijd schijnt, en waar mensen minder zaniken.  

maandag 7 maart 2011

Walging

Een miezerig mannetje in z’n zondagse pak en een te blonde vrouw in een gedurfd bloemengewaad. Ze lopen voor ons uit, de stad in. “Goed verkleed”, fluister ik bewonderend. Maar als we ze passeren, blijken ze echt. Echt als in 'verkleed als zichzelf' dus.

Carnaval in Nijmegen. De toon is gezet.

Wie het over vaderliefde heeft, heeft het deze zondag over mij. Ik heb mijn principes (lees: afschuw, fysieke pijn en diepe walging) opzijgezet, heb de hele familie in de auto gegooid en ben vol goede moed naar de optocht gescheurd. Op weg naar het centrum krijgen we achtereenvolgens Spiderman, boer Marcel en een hossende meute New Kids (bijna) onder de wielen.

Lachen man.

Max vindt de festiviteiten geweldig. A. ook. Zij is ooit Bornerbroeks jeugdprinses geweest en zoiets raak je nooit meer kwijt. De hele middag grijnzen Max en A. van oor tot oor. Gelukkig zit de kleinste Peters in mijn kamp. Bij het zien van de eerste wagen - bemand met smurfen, een Louis-van-Gaal-pop en legomannetjes met neptieten - kotst Ole prompt de hele stoep onder. Ik troost 'm met de mededeling dat het slechts eenmaal per jaar carnaval is. En dat er ergere dingen in het leven zijn.

Gelukkig vraagt hij niet welke. Ik had het antwoord schuldig moeten blijven.

Maar goed. Voor Max doe ik veel, zo niet alles. Onze kleine man vindt het allemaal even prachtig. Hij kijkt met grote ogen naar de trekkers, vecht om uitgedeelde snoepjes, en geeft iedere deelnemer van de optocht hoogstpersoonlijk een high five. De subtiele humor van de carnavalsgasten ontgaat ‘m volledig. Zo mist hij de ontelbare doldwaze toespelingen op de naam ‘Knotsenburg’ (zo heet Nijmegen dezer dagen), hij mist de mannen in vrouwenkleren die ‘Bent over, boy’ op hun billen hebben staan en – hoe jammer – hij mist het levensgrote rijdende bankstel met daarop een bierton. Een bierton? ‘Ja-haaa, wij hebben een ton op de bank’.  

Ge-ni-aal.  

Eenmaal weer thuis zetten Max, A. en Ole - de verrader! – de zoveelste polonaise in. Het brengt me in verwarring. Ik maak deel uit van een carnavalsgezin. Hoe kan dat? Waar is het misgegaan? Help!

Zoals zo vaak is een nachtje slapen de oplossing van veel ellende. Vanmorgen kwam alles weer op z’n pootjes terecht. A. wil Max omtoveren tot ridder. “Zo leuk, alle kindjes van het kinderdagverblijf zijn verkleed, Maxi.” Maar Maxi is weer de oude. En brult: “Ik denk dat niemand verkleed is, mama. Ik wil het niet!” Resoluut smijt hij de maliënkolder, het schild, de helm en het zwaard in de vuilnisemmer.  

Voor één keer juich ik deze burgerlijke ongehoorzaamheid heel hard toe. Volgend jaar gaan Max, Ole en ik op mannenvakantie, naar Tenerife of zo. Dat kun je met een beetje slechte wil ook carnaval noemen. Maar je hoeft tenminste niet verkleed. Vamos, hombres!

woensdag 2 maart 2011

Schuldig

Ik heb mezelf beloond met een dagje vrij. Een snipperdag, zoals mijn schoonvader dat nog noemt met een mooi, bijna vergeten woord. Een vrije dag begint voor mij met een dampende kop zwarte koffie en de Volkskrant. Die spel ik uit van a tot z. Zelfs de immer abominabele column van Ronald Giphart kan mijn goede humeur niet bederven.

Het voelt een beetje als vroeger. Als spijbelen.

En dan schijnt de zon ook nog.

In de krant een mooi stuk over ‘schuldige woningen’. Huizen waar zich ooit de meest vreselijke gebeurtenissen hebben afgespeeld. Het Achterhuis natuurlijk, maar ook de zolder waar Sietske H. haar vier eigenhandig gedode baby’s bewaarde, of de griezelige kelderkerker van Marc Dutroux. Zoals Armando’s ‘schuldige landschap’ passief toekeek hoe tienduizenden joden werden gedeporteerd, zo grepen ook deze huizen niet in. Ze zagen de wandaden, de wanhoop, maar zwegen. En ze zwijgen nog steeds.

Misschien vergezocht, maar ik vind het een prachtig beeld.

Ik doe dat graag: levenloze spullen een menselijk gezicht geven. Zo kan ik serieus wat weemoedig worden als ik door een grauwe volksbuurt kom, langs zo’n rijtje dichtgetimmerde huizen, en ik zie daar een auto voor de deur staan. Of ik ontdek nog net een glimp van een haveloos gordijn tussen de planken. Dan schiet het door mijn hoofd: je zult maar als auto in deze buurt terecht komen. Of: je zult maar als gordijn hier opgehangen worden. En weten: hier kom ik nooit meer weg.

Met iets meer geluk had het heel anders kunnen lopen. Beter, vrolijker, welvarender. Arme auto, arm gordijn.

Raar? A. vond van wel. De eerste keer dat ik deze gedachte met haar deelde, zag ik haar denken: kan ik deze vent nog dumpen? Gelukkig was het daarvoor te laat. Inmiddels is ze eraan gewend, en kan ze er om lachen. En soms maakt ze schaamteloos misbruik van mijn oprechte gevoelens. “Zeg sanderpeterstekst, ik wil niet heel vervelend doen, hoor, maar denk wel eens: je zult maar de broek of de wc-pot van Sander Peters zijn. Dat is nog eens een treurig bestaan. Ofwel je ligt wekenlang vies weg te rotten op een stoel, onder een berg andere kleren, of je schreeuwt dagenlang tevergeefs om een fris doekje. Arme broek, arme wc-pot.”

Ik doe nog een kansloze poging om grappig te zijn (“Je zult maar de echtgenoot van A. zijn”), maar weet dat ze gelijk heeft. Ik ga mijn broek redden en de wc-pot een beurt geven. Maar ergens vind ik het slap van mijn gewaardeerde klerenbergstoel en wc-rolhouder dat ze me niet even gewaarschuwd hebben.

Hoezo schuldig huis?!