vrijdag 31 december 2010

Bijzonder Hoge Verwachtingen


Ik heb geen Goede Voornemens voor komend jaar. Daar doe ik niet aan. Wel koester ik Bijzonder Hoge Verwachtingen. Ook leuk, en het klinkt stukken zelfverzekerder. Hieronder mijn ideale 2011 in hoofdlijnen.

1.      A. komt als overwinnaar uit de strijd met de zwangerschapshormonen.
2.      de Volkskrant belt, of ik alsje, alsje, alsjeblieft het gat van Martin Bril wil opvullen.
3.      Max krijgt verkering met T., dochter van J. en oogappel van de papa van Max.  
4.      Ole blijft niet in dit tempo doorgroeien.
5.      mijn schare woest aantrekkelijke vrouwenvrienden blijft wel in dit tempo doorgroeien.
6.      ik blijk een oudtante te hebben die doodgaat en ons een net gerenoveerd jaren ’30-huis met uitzicht op het Goffertpark nalaat.
7.      NEC kwalificeert zich voor de Champions League en huurt Lionel Messi voor een jaartje van Barcelona.
8.      de opwarming van de aarde bereikt eindelijk ons landje.
9.      eind 2011 ziet mijn lijstje Top Followers 2011 (twitter) er als volgt uit: @annemieotten, @scarjohansson, @ilsedelange, @jolandavdbraak, @Petra_S_ en @ellenhoog.
10.   Roomie J. en sptekst tekenen bij voor nog eens twintig jaar samen aan de Groesbeekseweg.

Tot zover. Ik wens iedereen – op zijn of haar eigen manier natuurlijk – een even paradijselijk 2011!  

Groet!
Sander

woensdag 22 december 2010

Bravo Echo Delta


Max is tweeëneenhalf, maar hij praat als een zesjarige. En hij begrijpt alles, echt alles. Soms vergeet je dat wel eens, als papa. Zoals laatst bijvoorbeeld. Ik was bezig z'n luier te verschonen. Max zei, zoals altijd (en tradities moet je in ere houden, vinden wij): “Potverdikkie, papa, hoe vaak moet ik het nog zeggen: jij mag niet aan mijn piemeltje komen.” Ik zeg dan altijd: “Echt wel. Ik ben jouw papa. Jij bent van mij en jouw piemeltje dus ook.” Deze keer voegde ik er, gedachteloos mompelend, aan toe: “Je moet dat tegen vreemde meneren en mevrouwen zeggen.”

De afschuwelijke Amsterdamse zedenzaak zat blijkbaar nog in m’n achterhoofd.

Toen ik Max’ blik zag, realiseerde ik me onmiddellijk (maar helaas net te laat) dat ik een klein foutje had gemaakt. Onze vent keek me even fronsend aan en zei toen plotseling, heel blij: “Ja papa, ik ga dat zeggen tegen alle vreemde meneren en mevrouwen.” Sindsdien leef ik in een constante angst als ik met Max de deur uitga. Zul je net zien dat we op straat een vreemde meneer of mevrouw tegen het lijf lopen. Dan hebben we de poppen aan ’t dansen.

Na het scheldwoordenincident (Max die tegen een agressieve, bumperklevende automobilist vanaf de achterbank ‘Homo’ roept) had ik beter moeten weten met onze kleine papegaai. Dom. Dommer. Domst.

Een tijdje terug hebben A. en ik besloten om al te gevoelige thema’s in het Engels te bespreken. Of uit te spellen. Een beetje als in Tammy Wynette’s klassieker D.I.V.O.R.C.E., maar dan zonder de scheidingsperikelen. En dus klinken dialogen in ons huis soms als volgt: “S.H.I.T., A. zijn we B.E.E.R. weer vergeten bij het kinderdagverblijf?!” Of: “We hebben van opa en oma een cd met liedjes van K.D.R.I.E. en een dvd van de T.E.L.E.T.U.B.B.I.E.S. gekregen, maar dat moeten we misschien nog maar even niet zeggen.”

De mooiste suggestie kwam deze zomer van mijn zwager J, die sinds kort als 'Functioneel Specialist' carrière maakt in het leger. Op zijn initiatief zeggen we tegenwoordig zo rond de klok van zeven ’s avonds, uitgeput, tegen elkaar: “Pfff. Wanneer brengen we de kleine terminator naar Bravo Echo Delta.”

maandag 20 december 2010

Ecomaffia

Opa Sander vertelt. Toen ik op de middelbare school zat, maakten we ons zorgen om zure regen. De beelden van eindeloze vlaktes vol morsdode, verschrompelde boompjes waren schrijnend. Een tijdje terug kwam het onderwerp weer eens voorbij op tv. Boodschap van de boeiende documentaire: zure regen heeft nooit bestaan. Het concept is door de milieulobby verzonnen om de boodschap kracht bij te zetten. En om het eigen bestaansrecht als bedrijfstak – met duizenden arbeidsplaatsen - in stand te houden.

Schokkend.

Sindsdien gaan mijn nekharen overeind staan als ik onheilsprofeet Al Gore en z’n discipelen zie of hoor. Zeker nu we voor de tweede winter op rij drie maanden lang tot onze kin ingesneeuwd zitten, word ik een beetje lacherig van de term ‘global warming’. Of zoals oud-collega F. vorige week twitterde: ‘Gelukkig hebben we net op tijd internet uitgevonden. Kunnen we tijdens de nieuwe ijstijd vanuit onze ingesneeuwde huizen twitteren over de opwarming van de aarde.’

Ik ben al langer milieusceptisch. Ik vrees dat de mens z’n invloed op het klimaat van deze planeet schromelijk overschat. Ook toen ‘wij’ er nog niet waren, schommelden de temperaturen op aarde wel eens. Vraag dat de mammoeten maar eens. Bovendien, stel nu even dat de mensheid inderdaad uitsterft. Dan ontstaat er ‘gewoon’ weer nieuw leven, in andere vormen. Of niet. Beetje pretentieus om te denken dat de aarde ophoudt met draaien als De Mens het loodje legt.   

Bovenal  heb ik enige moeite om me zorgen te maken over het klimaat waarin de kleinkinderen van de achterkleinkinderen van Max en Ole zullen leven. Beetje te abstract. Wie dan leeft…

Ik geniet dan ook altijd enorm van discussies met ‘ecomaffiosi’. Niets leukers dan die humorloze gelijkhebberts op de kast te krijgen. Bij ons thuis woedt deze strijd ook. Niet dat A. van humor gespeend is, dat zeker niet. Wel is ze irritant overtuigd van haar groene gelijk. En dus krijg ik ongenadig op m’n kop als ik het cellofaantje om De Kampioen laat zitten als ik ‘m weer eens ongelezen wegflikker.

Vorige week boekte ik een bescheiden triomf. A. vertelde me (hoe sportief!) dat de man van een van haar collega’s (die bij de plaatselijke vuilophaaldienst werkt) had toegegeven dat afval scheiden onzin is, omdat ‘het toch allemaal op één berg belandt’.

Ik heb A. niets laten merken. Geen triomfantelijke blikken van mijn kant. In plaats daarvan ben ik meteen begonnen aan een tv-documentaire die ergens in 2022 moet verschijnen. De titel? ‘Honderd en een redenen waarom we maar beter relaxed kunnen genieten van ons bestaan op deze aardkloot want die ijstijd komt toch wel en dan gaan we er met z’n allen aan ongeacht of we nu wel of niet ons afval gescheiden hebben’. 

zondag 19 december 2010

Real Madrid

Over mijn voetbalcarrière kan ik kort zijn. Die kende weinig hoogtepunten. Ik denk niet dat ze bij UDI ’19 nog over Sander Peters praten. Toch heb ik tussen m’n zesde en m’n twaalfde achtereenvolgens de F1, E1 en D1 ‘gehaald’. Niet slecht voor iemand die vooral heel hard kon rennen. Zonder bal welteverstaan.

Goed, ik overdrijf een beetje: ik kan best een aardig balletje trappen. Het probleem zit meer ‘tussen de oren’. Ik ben een mietje, een watje. Of zoals ze bij NEC zeggen: een wijf zonder tieten. Als iemand met een vliegende tackle op me inglijdt, doe ik rustig een stapje opzij. Daarmee haal je de top niet, dat besef ik. Maar m’n benen en andere cruciale lichaamsdelen zijn nog wel intact. Ook belangrijk.

Behalve een mietje ben ik een dromer. Als rechterspits gingen er soms minuten voorbij zonder dat ik een bal raakte. Ik vond ‘t helemaal niet erg. Zeker zolang het zonnetje aangenaam scheen, vermaakte ik mij prima. Ik heb een rijk innerlijk leven, zeg maar. Ik was nog net niet zo’n jongetje dat bloemetjes plukte uit het gras, maar het scheelde niets. Er is meer in het leven dan voetbal, wist ik toen al.

Ook daarmee haal je de Champions League niet.

Derde obstakel op weg naar eeuwige roem is mijn voorliefde voor artistieke oplossingen in combinatie met gemakzucht. Ik denk altijd dat ik meer kan dan ik kan. Vaak komt alles op z’n pootjes terecht, en belandt de bal keurig daar waar ik het gepland had. Maar soms gaat het even heel erg fout. Vriend G. heeft een paar keer met mij gevoetbald en noemt mij sindsdien ‘Frankie. Vrij naar Frank de Boer. Die maakte ook ieder duel één slippertje, bedoelt hij dan.

Hij had net als ik een prachtige pass, reageer ik dan altijd.

Diep in m’n hart weet ik dat G. gelijk heeft. Het gebeurde me vroeger op school, en het gebeurt me nog wel eens een enkele keer, in m’n werk. Alles loopt gesmeerd, complimentje hier, schouderklopje daar en… ik verslap. Opdrachtgever minder blij; en ik boos. Op mezelf vooral. Want ik besef vrijwel onmiddellijk: had ik maar even aangezet. Dan was het goed gekomen. Of, in voetbaltermen: soms moet die bal gewoon de tribune in. Verstand op nul en bikkelen. Inderdaad, dat klinkt als NEC.

Maar ja, ik droom nog steeds van Real Madrid. Dat is het probleem! 

maandag 13 december 2010

Gepeupel 2.0

Vorige week was ik met Max op een kinderfeestje. Onze vent viel een beetje tussen wal en schip. Er was een clubje meisjes van zijn leeftijd. Maar die waren met nagellak aan ’t kliederen. En er was een clubje met oudere jongetjes. Die noemden Max ‘kleine baby’ en gooiden de deur dicht toen hij hun ‘geheime meeting’ op een van de slaapkamers wilde bijwonen.

Daar stond ‘ie dan, onze Max. Beetje beteuterd, beetje boos. Ik heb het niet laten merken, maar mijn hart brak (een beetje). Ik heb het vaker gezegd: als papa ben je een weekdier.

Het is een vergelijking die in vrijwel alle opzichten mank gaat, maar hier moest ik even aan denken toen ik gisteren het nieuws uit Amsterdam hoorde. Over het seksueel misbruik op de kinderdagverblijven dus. Hoe voel je je als een of andere hufter (ik ben normaal niet van de krachttermen, maar ik vond idioot te lief klinken) zich heeft vergrepen aan je kind? Welke emoties razen er op zo’n moment door je hoofd? Of, beter gezegd: door je lijf. Schrik en verdriet, dat zeker. Veel, heel veel agressie ook, lijkt me. En schuldgevoel, tegenover je kind. Jij hebt hem of haar tenslotte naar dat dagverblijf gestuurd.

Ik wil en kan het me nauwelijks voorstellen. Het moet vreselijk zijn.  

En toch. Hoe afschuwelijk de handelingen van die kerel ook zijn – kinderen zijn per definitie seksloze wezentjes – het rechtvaardigt in geen enkel opzicht de reacties op internet. Met name op Twitter lieten mensen al hun onderbuikgevoelens de vrije loop. Iemand omschreef de social media community vanmorgen als de ‘menigte met fakkels en hooivorken 2.0’. Treffend. Waar Johan de Witt nog met blote handen in stukken gescheurd werd, daar doet het hedendaagse gepeupel dat digitaal: door het verspreiden van allerlei persoonlijke informatie van de vermeende dader.

Een regelrecht schandaal. We leven in een rechtstaat. Een rechtstaat waarin mensen pas schuldig zijn als de rechter dat heeft besloten. En waarin mensen – wat ze ook hebben uitgevreten – bepaalde rechten hebben. Bijvoorbeeld het recht op privacy. 

Dat is niet linksig, dat is niet soft. Het is beschaafd.  

Het ironische is: wie roepen het hardst om straf, wraak, vergelding? Wie vormen de voorlieden van het gepeupel 2.0? Precies: dezelde mensen die bang zijn dat Nederland straks zucht onder de Sharia. Tja. 

donderdag 9 december 2010

Stinkerds

Deze week op http://peuterkleuter.jongegezinnen.nl

Wij mochten thuis niet opscheppen. Ja, wel aardappels, vlees en groente natuurlijk. Maar pochen was uit den boze in huize Peters. “Het stinkt hier”, zei mijn moeder als iemand het aandurfde zichzelf op de borst te kloppen. Voor mij vormde het opschepverbod geen groot probleem; tot m’n achttiende was ik een überonzekere muppet. Het liefst droeg ik grijze kleren, ik stond altijd achteraan bij groepsfoto’s, en voor iedere spreekbeurt deed ik het vier keer in m’n broek.

Ik vond muurbloempjes al vet stoer. Kun je nagaan.

Sinds ik onder moeders vleugels uit ben, trek ik me weinig meer van deze regel aan. Ik ben ouder en zelfverzekerder geworden. En dat draag ik graag uit. ‘Ik ben OK. Ik mag er zijn’, zoiets. Het maakt het leven een stuk leuker. De brutale (en zelfverzekerde) heeft immers de halve wereld.

Wie zich ook niets aantrekken van het opschepverbod, zijn mijn ouders zelf. Sinds de geboorte van kleinkind 1.0 lappen opa en oma stelselmatig hun eigen regels aan de laars. Het toilet is omgetoverd tot een expositieruimte, tjokvol foto’s van Max en Ole. Plassen en poepen zonder pottenkijkers lukt niet meer.
Iedere keer als ze Max thuis afleveren na de wekelijkse oppasdag, plannen wij een halfuurtje in om geduldig de sterke verhalen en onwaarschijnlijke anekdotes aan te horen. En wanneer opa en oma naar de repetitie van een van hun zeven koren gaan, dragen ze steevast een uitvouwbaar mapje met 652 foto’s bij zich van de kleinzoons. Alle koorvrienden en –vriendinnen weten alles van de kleinste Peters-mannen.

Begrijp me niet verkeerd: ik vind het hartstikke leuk dat m’n ouders zo trots zijn op Max en Ole. Ontroerend ook. Maar tegelijk rijst de vraag: wanneer gaat het te ver? Er komt een moment dat ik moet ingrijpen als ik opa en oma naar het fotomapje zie grijpen. Of als ik weer eens nietsvermoedend op de wc plaatsneem en Max en Ole me van nóg meer kanten toegrijnzen. “Het stinkt hier”, zeg ik dan. “En voor één keer heeft dat niets met mij van doen.”

woensdag 8 december 2010

Misselijkmakende top-3

Het kon haast niet anders. Nadat achtereenvolgens Max, Ole, A. en roomie J. door het Grote Verschrikkelijke Buikvirus getroffen waren, was het een kwestie van tijd voordat ook ik groen en geel boven de wc-pot zou hangen.

Vannacht was het zover.

En dus lig ik nu een beetje in bed te liggen. Zo slap als een vaatdoek. Eén cracker kan niet opboksen tegen de onwaarschijnlijke hoeveelheden eten en drinken die mij vannacht via het verkeerde kanaal verlieten.

Hoewel A. met gevaar voor eigen keizersneelitteken een ontzagwekkende berg Humo’s, Grazia’s en Viva Mama’s naar onze zolderslaapkamer heeft gesleept, kruipt het bloed waar het niet gaan kan. Ik wil stukjes schrijven. En dus volgt hier, speciaal voor deze gelegenheid (en omdat hitlijstjes in december altijd goed scoren), mijn top-3 van misselijkmakende momenten in de voorbije 36 jaar.

3. Te ambitieus
Zomer 1992. Ik logeer een paar daagjes bij m’n ouders in hun Franse vakantiehuis. Hartstikke gezellig, maar ik ben naar de Alpen afgereisd om bergen te beklimmen. Op de fiets. En dus heb ik mezelf op een Spartaans dieet gezet: geen wijn bij het eten, geen wijn bij het eten en geen wijn bij het eten. O ja, en pasta bij het ontbijt (en nee, lieve lezertjes, dan hebben we het niet over Nutella). Het mag allemaal niet baten. Na vier dagen zwoegen geeft mijn lichaam het op. Die nacht breek ik alle records: de overgeefteller blijft steken op drieëntwintig (23!). Tussen de oprispingen door realiseer ik me dat een carrière als profwielrenner misschien niet heel erg voor de hand ligt.

2. Dansende Friezen
Op twee: de reden waarom ik de rest van m’n leven een godgloeiende hekel zal hebben aan de Elfstedentocht. We schrijven januari 1997. Ik ben voor het weekend naar Uden afgereisd en val ten prooi aan een ordinair buikgriepje. Niets aan de hand, zou je zeggen. Moeder zorgt, even uitzieken en hopsakee. Ware het niet dat juist die dag de Tocht der Tochten wordt verreden. En dus kijk ik een uur of zestien onafgebroken naar dansende Friezen, hoempabands en Mart Smeets en Tom Egbers in rendiertruien. Het heeft even geduurd voordat ik hersteld was.

1. Ontgroening
Absolute nummer één: mijn eerste keer. Nee, niet de eerste keer dat ik moet kotsen. Maar wel de eerste keer vanwege te veel drank. Ik ben met m’n ouders op vakantie. In Frankrijk natuurlijk. We vieren mijn vijftiende verjaardag buiten de deur. In een herberg, op het platste platteland. Een fatale combinatie van een paar glazen wijn, ongekende hoeveelheden rodewijnsaus bij de gerechten, en één stevig glas champagne dat de herbergier ons aanbiedt, leidt ertoe dat ik de hele nacht op mijn knieën boven het toilet hang. Mijn moeder veegt steeds liefdevol m’n mondhoeken schoon. Pas jaren later begrijp ik dat dit het vaste volwassenwordingsritueel is in een Bourgondische familie. ;-)

maandag 6 december 2010

Van die kwesties...

Soms heb je dat. Ik tenminste wel. Dan kun je heel lang en heel diep nadenken over iets en dan kom je er gewoon niet uit. Klinkt sneu en eigenlijk is het dat ook wel. Ik ben geboren met een filosofische kijk op het leven, maar blijkbaar ook zonder de verstandelijke vermogens die nodig zijn om de vragen die ik zelf opwerp, te beantwoorden.

Mooi voorbeeld is de kwestie ‘toeval’. Ik keek vroeger regelmatig naar de serie ‘Twaalf steden, dertien ongelukken’. Elke aflevering kende dezelfde opbouw: de camera volgt twee mensen (die elkaar niet kennen) die aan het verkeer gaan deelnemen. Aan het einde van het verhaal botsen ze op of tegen elkaar. Het fascinerende is – dat vind ik tenminste – dat het gekozen perspectief de kijker het gevoel geeft dat het hartstikke toevallig is dat die mensen bij één en hetzelfde ongeluk betrokken raken. Terwijl je iedere dag honderden, zo niet duizenden mensen kruist. Op straat, in de supermarkt of op het werk. Waarom is dat niet toevallig? Omdat je in zo’n serie als het ware terug redeneert en beseft dat het ook heel anders had kunnen lopen als een van de mensen een minuutje langer op de wc had gezeten.

Mijn boerenverstand zegt: toeval bestaat dus eigenlijk niet. Maar ja. Dan denk ik terug aan 1989. Aan die vakantie waarin ik met m’n ouders en zusjes in een van de 465 pizzeria’s in Perugia zit en op weg naar de wc m’n tekenleraar tegen het lijf loop. De enige leraar ooit met wie ik echt slaande ruzie heb gehad. Als dat geen toeval is….

Ik kom er dus niet uit.

Toch moet ik een beetje haast maken met het vinden van hapklare antwoorden op dit soort vragen. Er loopt namelijk een eigenwijze peuter door ons huis. En die peuter staat op de drempel van de ‘waarom-fase’. En als dat mannetje een beetje op z’n papa lijkt, gaat ‘ie straks dingen vragen waar ik me al jaren suf over pieker. Zoals: “Papa, waarom hebben voetballers het altijd over ‘de vrije man’? Het is toch elf tegen elf?” “Papa, waar blijven insecten en vlinders als het regent? Of: “Papa, ‘heb’ je ook een spiegelbeeld op het moment dat je even niet in de spiegel kijkt?”

Vreselijk.

En dus zit ik al jaren op zaterdagmiddag met een blocnote op schoot aan de buis gekluisterd bij ‘Willem Wever’: dan heb ik die vragen alvast gecovered

donderdag 2 december 2010

Macaroni

Ik ben een eenpitter die niet meer in z’n eentje is. Sinds een week deel ik een kantoor met een collega, een vrouw nog wel. Het maakt een ander mens van me. Ik laat geen knetterende scheten meer (ook niet van die laffe, stiekeme zachte). Ik gooi bananenschillen weg voor ze donkerbruin gaan liggen rotten op m’n bureau en - helaas - ik google niet meer de godganse dag op afbeeldingen van Scarlett.

Vind ik ongepast tegenover J.

Maar hé, begrijp me niet verkeerd, het is hartstikke leuk om weer eens een kamergenoot te hebben. Die kun je namelijk ook goedmoedig plagen. Niets leuker dan J. op de kast proberen te krijgen. Dat gaat tot nu toe verbazingwekkend makkelijk. Ik zal hier niet verklappen wat haar ‘zwakke plekken’ zijn, maar het heeft veel, zo niet alles met snoep, drop en koekjes te maken.

Ook J. laat zich niet onbetuigd. Toen ik gisteren (pas) voor de zesde keer aanstalten maakte voor een sanitaire stop, hoorde ik een licht proestend geluid vanachter haar laptop komen. ‘Alweer?’, was alles wat ze vroeg. Het onvermijdelijke was gebeurd:  J. had ontdekt dat ik een meidenblaas heb. Reden voor mij om alle vuile was meteen open en bloot op de lunchtafel te gooien. Dan hebben we dat maar gehad.

En dus weet J. nu dat ik:
- thuis het vrouwtje ben die altijd en overal over wil praten
- het liefst een hele pan met macaroni met smac en kaas leeg eet
- me zwaar aangetrokken voel door wipneuzen en flaporen
- te ijdel ben om een muts te dragen (dan gaat m’n kapsel naar de haaien)
- stiekem plezier beleef aan de muziek van Britney Spears.

Laten we hopen dat het gezegde klopt en dat stukjes schrijven therapeutisch werkt. Want als ik dit rijtje zie, krijg ik sterk de neiging om me onder de dichtstbijzijnde trein te storten.

Maar ook al ben ik in m’n vrije tijd een zichzelf vervuilende, vrouwonvriendelijke ijdeltuit met een belabberde muzieksmaak, toch ben ik best een fijne kamergenoot. Tenminste, dat maakte ik op uit J.’s woorden toen we gisteren samen naar huis fietsten. Met een oprecht blij (en opgelucht?) gezicht vertrouwde ze me toe dat ze elke avond “super enthousiast” thuis komt. 

Om dat te vieren heb ik gisteravond in vijf minuten een reuzenpan macaroni achterovergeslagen. Jeuj!