dinsdag 22 november 2016

Gekkie of enge haatzaaier?



Hoever kun je gaan als columnist, filmmaker, cabaretier? Waar ligt de grens tussen kunst of humor en belediging of bedreiging? Waar eindigt de vrijheid van meningsuiting en waar begint smaad, laster of simpelweg psychologische terreur?

Geen originele vragen, maar ze spelen deze week door mijn hoofd.

De reden? Niet de pittige en soms confronterende discussies die ik de voorbije dagen op internet voerde over doping in het wielrennen. Uiteindelijk is dát namelijk helemaal niet belangrijk. Nee, de reden is de zoveelste ontsporing in de sowieso al triest stemmende strijd over Zwarte Piet. Ik bedoel natuurlijk het liedje ‘Oh Sylvana’ en de smakeloze ‘parodieën’ hiervan die op YouTube zijn geplaatst.

Ik wil en kan dit soort dingen niet langer negeren. Of vanaf de zijlijn toekijken. En ik wil dit soort dingen ook niet meer makkelijk afdoen met ironisch bedoelde grapjes. Zo van: ‘Wat die gekkies nu toch weer verzonnen hebben!’

Ik wil serieus tegengas geven.

Om te voorkomen dat die gekkies het straks voor het zeggen krijgen hier. Een jaar of tachtig geleden pakte dat niet bijzonder goed uit bij onze oosterburen.

Minister Asscher noemde de meest radicale YouTube-knutselvariant ‘walgelijk en weerzinwekkend.’ Daar heeft hij natuurlijk volledig gelijk in. Wie Sylvana Simons verwerkt in beelden van de slavermij en van Ku Klux Klan-lynchpartijen, is niet goed bij zijn hoofd. Knettergek. En eng, heel eng.

Die mensen waren er vroeger ook al, natuurlijk, alleen kan tegenwoordig iedereen alles zomaar even op internet gooien.

Wat Asscher zei, is dus logisch. Liever nog zou ik het willen hebben over de persoon die dit liedje maakte. (Of nou ja, liever zou ik het niet over deze man hebben, dat begrijpen jullie). Dat je het een lollig idee vindt om in deze tijd een liedje te maken dat verwijst én naar de zwartepietendiscussie én naar iemand die al bakken haat, seksisme en racisme over zich heen krijgt, dat is al één ding. (Noot voor de lezer: ik laat het feit dat je überhaupt meent een carnavalsliedje te moeten uitbrengen, even links liggen).

Maar dat je vervolgens – als er kritiek komt – ook nog eens te laf bent om toe te geven dat je meedoet aan Sylvana-bashen (‘Het liedje gaat over een Russische vrouw die Sylvana heet’) en haatzaaien, dat is echt het allerdiepste dieptepunt.

Ik weet het: in discussie gaan met deze mensen heeft geen zin. En ja, ik weet ook dat de mensen die dit soort dingen doen en liken, mij waarschijnlijk nu heel hard uitlachen, me zonder te aarzelen als gutmensch of elite wegzetten, en zich geen ene moer van dit stukje aantrekken.

I know.

En toch doe ik dit. Ik ben boos. En ja, ook best bang. Dat er mensen zijn in ons land die dit soort dingen maken. En leuk vinden. Die dit delen op sociale media. Bij wie het blijkbaar geen moment in het hoofd opkomt wat dit betekent voor Sylvana Simons. Die dat misschien zelfs helemaal niks kan schelen.  

En daarom zeg ik – en dit is de eerste keer en hopelijk laatste keer dat ik een zanger van een Carnavalslied aanspreek: Rob van Daal, je bent een ongelooflijke schoft. En nog laf ook. Opportunisten als jij zorgen ervoor dat de haat en nijd in dit land kunnen groeien. Met alle (gewelddadige?) gevolgen van dien.

Ik hoop dat heel veel mensen in Nederland dit met mij eens zijn (maar ik vrees met grote vrees).  





maandag 21 november 2016

Boze renner aan de lijn



‘Jij vindt jezelf heel wat. Maar waarom? Wat maakt jouw mening zo interessant dat je die op internet denkt te moeten plaatsen?’

Bam. Het was niet De Vriendin (zou-Frank-Heinen-zeggen) die me even met beide beentjes op de grond zette. Nee. De vraag werd me gesteld door een bekende Nederlandse wielrenner. Hij belde me zaterdagochtend op naar aanleiding van mijn stukje op Hetiskoers! over het boek van Thomas Dekker.

Hij was ‘boos, geschrokken en gekwetst’. Dat ik hem in de dopinghoek duwde.

Het was geen makkelijk gesprek. Veel verwijten over en weer.

Toen we opgehangen hadden met de woorden ‘Goed, we gaan elkaar niet vinden vandaag’, sloeg ik van de weeromstuit eerst een fles whisky achterover, waarna ik lyrisch naar de hoofdredactie van Hetiskoers! appte dat ‘we er nu in ieder geval echt bij horen’.

Vervolgens ging ik nog eens rustig na wat er allemaal gezegd was. Het zat en zit me wel dwars namelijk.

Tijdens het gesprek verweerde ik me tegen het verwijt ‘niet journalistiek bezig te zijn’ en ‘me niet aan de feiten’ te houden met de opmerking dat ik geen journalist ben, maar een columnist. Of beter: een blogger. En het kenmerk van een blog is dat die in 99,9 procent om iemands persoonlijke mening of indruk gaat. Om iemands individuele kijk op de wereld.

Of dat interessant is? Dat is een goede vraag. De fraaie bezoekcijfers van Hetiskoers! geven hierop bijna dagelijks een bevestigend antwoord. Tegelijk doet die vraag er eigenlijk niet echt toe. Waar het om gaat, is dat mensen hun mening of hun visie op gebeurtenissen tegenwoordig online kunnen zetten. Via Twitter, Facebook of – pak ‘m beet – Hetiskoers! En zo’n stukje kun je lezen of niet. Het hoeft niet. Het is maar een mening.

De blogger of columnist heeft daarbij overigens wel een plicht: hij moet zijn mening of indruk goed en logisch beargumenteren. En liefst ook een beetje soepel verwoorden. En tegelijk moet hij duidelijk maken dat het slechts om een mening gaat. Domme laster of onjuiste beschuldigingen verspreiden, als ware het de waarheid, dat is niet zoals het hoort. En kan mensen beschadigen.

Ook hier genoeg voorbeelden van in het wielerwereldje, maar dat terzijde.

Maar goed, ik bleef nadenken over de opmerking. Vooral ook omdat hij eraan toevoegde dat Hetiskoers! zo invloedrijk is dat mensen alles geloven wat er staat. Dat de blog richtinggevend is. Daar had ik tijdens het gesprek niet direct een goed antwoord op, al voelde ik dat er iets niet klopte aan dat verwijt. Nu – enkele dagen later – weet ik dat antwoord wel: wie zoiets zegt, onderschat de lezer. Alsof mensen het eerste de beste columnistenmeninkje klakkeloos overnemen. Dat is niet zo. Denk ik. Sterker nog: dat weet ik zeker, gezien de vele reacties van lezers die het niet met me eens waren. En dat niet bepaald onder stoelen of banken staken.

Wat is dan wel de functie van de blog of de column? Waarom zou iemand zijn mening in de krant of op Hetiskoers! zetten? Niet met het idee dat hij met die mening even alle lezers zal overtuigen en zal uitleggen hoe de wereld in elkaar steekt. Tenminste: dat is niet mijn insteek. Ik denk dat een blog of een column een radertje is in een groter geheel. En daarom ook meer is dan kroegpraat. Het is een stap op weg naar meningsvorming over een ingewikkeld onderwerp. Een onderwerp dat je vanuit verschillende kanten kunt bekijken. En columnisten of bloggers helpen daarbij. Tenminste: ik hoop dat het zo werkt met mijn stukjes.

En zeker met mijn stukje over (de reacties op) het boek ‘Mijn Gevecht’.

Ik hoop dat iedereen snapt dat dit een meninkje van een schrijvertje van een blogje is. Maar tegelijk misschien ook wel een interessante nieuwe invalshoek biedt. Of gewoon, stof tot nadenken.   

Dát had ik zaterdagochtend moeten zeggen. Of het iets had opgeleverd, durf ik echter te betwijfelen. Mijn gesprekspartner was te boos, veel te boos. Niet op mij, denk ik. Ook niet op Hetiskoers! of alle columnisten en bloggers van de wereld. Hij was ziedend vanwege het wijdverbreide bedrog in de wielersport. Het gelieg en gedraai, de oneerlijkheid en de slechte naam die de sport en alle renners – de gedopeerde én de schone - inmiddels hadden gekregen. 

Boos op de Armstrongs, de Hamiltons, de Ramussens en ja, de Dekkers van deze wereld (Thomas dan hè, anders hangt er morgen weer iemand aan de lijn).    

Het grappige is dat ik (en met mij heel veel lezers van Hetiskoers!) hetzelfde voel. Dat ik om dezelfde dingen en op dezelfde mensen boos ben.

Een beetje laat, maar zo hebben we elkaar twee dagen later toch nog gevonden!

maandag 24 oktober 2016

Liefs, papa



Maandagavond. Het is donker en het regent. 

‘Hooi papa.’ Berichtje van mijn oudste zoon. Hij is acht. Het is herfstvakantie; samen met zijn broertje logeert hij bij opa en oma in het verre Twente.

‘Het is leuk hier we heben pompoenen gemaakt voor hellowien.’ Gevolgd door 64 x-jes en evenzoveel aapsmilies. (Papa is een harige aap, vandaar.)

In de bijlage zit een foto. Ik klik. Twee reusachtige pompoengezichten staren me aan. Daarnaast twee blije witblonde koppies. Uit het jongste steekt een tong. Schele ogen.

Mijn mannen.

Ik mail terug. ‘Hai vent. Wat mooi. En wat fijn dat jullie het leuk hebben.’ Ik denk even na over de afsluiting. Kus? XXX? Of ‘gewoon’ liefs.

Het wordt ‘liefs’. ‘Liefs, papa’.

Ik lees nog één keer voor ik verzend. Bij de ondertekening blijf ik hangen. ‘Liefs, papa’. Ik lees nog eens. En nog eens. Ineens denk ik aan mijn eigen vader. Ik ben hem. Of hij is mij.

Papa, ik lijk steeds meer op jou.

Het staat er echt. ‘Liefs, papa.’ Zwart op wit. Alsof ik weer opnieuw vader ben. Alsof ik voor het eerst tegen iemand zeg: ‘Mijn zoon.’ Een nieuwe fase.

Zoiets.

Heel gek. Maar vooral: heel erg mooi. Het ontroert me.

En dat op een regenachtige maandagavond.