vrijdag 29 april 2011

Versierkunsten

Max is verliefd. Op T.. Ze is acht maanden ouder dan Max. Behalve lief, grappig en mooi, is T. ook een beetje geheimzinnig. Beter gezegd: onpeilbaar. T. is duidelijk een meisje met meerdere lagen, met inhoud. En met karakter. Ja, onze vent heeft smaak.
Helaas heeft hij van vrouwen verleiden minder kaas gegeten. In elk geval kiest hij in de ‘jacht’ op T. steevast de verkeerde tactiek. Vorige week, bij het kinderdagverblijf. Max en T. verlaten tegelijk het gebouw. Eenmaal buiten sprint onze vent naar de fietsenstalling en tovert met het nodige machts- en spierballenvertoon de loopfiets van T. tevoorschijn. Trots plant hij het ding voor de neus van het kleine prinsesje. Tot Max’ ontsteltenis begint T. keihard te brullen. “Dat wilde ik zel-luf doen”, snikt ze. Dikke vette krokodillentranen rollen over haar wangen. Dan smijt ze de fiets terug in het hok, om er vervolgens op te springen en keihard naar het hek aan de straat te racen.
Ze passeert Max alsof ‘ie lucht is.

T.’s moeder en ik staan er wat schaapachtig bij. Mijn hart maakte een sprongetje toen ik Max met de fiets zag zeulen, en mijn hart brak toen ik onze 2-jarige Don Juan intens beteuterd zijn lieftallige T. zag nakijken. “Schattig. Ze speelt hard to get”, grap ik nog wat ongemakkelijk tegen de moeder van T. en probeer vervolgens verwoed Max’ aandacht af te leiden van T.
Een paar dagen later, in de buurtspeeltuin. Max en tientallen andere kinderen zoeken paaseieren. Ook T. is er. Max is euforisch en volgt haar twee lange uren achtereen als een hondje. Je zou van minder krankjorem worden, maar T. lijkt er nauwelijks onder te lijden. Pas wanneer the shadow  tegelijk met z’n eigen teva’tjes ook de fraaie roze slippertjes van T. meeneemt en ze triomfantelijk en tegelijk een beetje verlegen voor haar neus neerzet, barst de bom. “Nee-hee Max, dat wil ik zel-luf doen”.
Boem. Weer de deksel op z’n neusje.
Dit gaat niet goed. Max is in sneltreinvaart bezig zijn zorgvuldig opgebouwde band met T. te vernaggelen.

Thuis neem ik onze vent apart. “Vond je het rot dat T. zo boos werd op je?”, vraag ik. Hij knikt. “Laat me je één ding vertellen, jongen. Papa heeft dezelfde fout gemaakt toen hij mama wilde versieren. De deur voor haar openhouden, haar zware tas dragen, een duwtje in de rug geven als ze de berg op fietst: allemaal niet nodig. Ook zij kon alles zelf wel. Nou vent, profiteer ervan, zou ik zeggen. Ik heb het in m’n oren geknoopt. Als mama nu aan me vraagt of ik haar kan helpen, zeg ik: maar jij kunt dat toch zel-luf?”
Max kijkt me vragend aan. Hij begrijpt er weinig van, maar mijn samenzweerderige mannen-onder-elkaar-toontje bevalt hem wel. 
Hij lacht gelukkig weer.

Kinderdagverblijf, gistermiddag. Ik haal Max op. Daar staat ’ie, op de speelplaats. T. is niet ver weg, natuurlijk. Als ik dichterbij kom, vraagt T. , op poezelige toon: “Maxi, kun jij mij helpen met het koken van de spaghetti (= grassprieten)?” Luid en duidelijk hoor ik Max antwoorden: “Maar dat kun jij toch zel-luf?”
Hij zakt neer op het bankje, in de avondzon.
Zie ik daar nou een lachje om z’n lippen?

zaterdag 23 april 2011

Engel

Onze oudste smurf wordt groot. Begreep hij er vorige week nog geen jota van dat oma Grave ook de mama van z’n papa is, nu vraagt hij: “Van wie ben jij, papa? Wie zijn jouw vader en moeder? En waar is jouw oma eigenlijk?” Bij de laatste vraag aarzel ik even, maar antwoord dan naar waarheid: “Die leeft niet meer. Ze was heel oud en is nu een engel”. Dat laatste heeft hij pas gezien in een tv-serie, dus hij knikt. En denkt weer na. “Je mag mijn oma wel gebruiken, hoor.”

Terwijl ik verwoed mijn lach probeer in te houden, denk ik: tjezus, wat is ‘ie al ver, dat ‘ie dit allemaal snapt.

Dan, een paar uur later. We zitten te eten aan de picknicktafel in de tuin. Met z’n tweetjes, want A. is de stad in en Ole ligt prinsheerlijk op twee oren. Tussen twee reuzenhappen rookworst door, zegt hij plotseling: “Papa, jullie oma is  niet dood, hè? Je maakte een grapje, toch?” Ik verslik me in m’n worst en denk ondertussen koortsachtig na. Shit, dit wordt wel heel moeilijk. Wat zou Oei, ik groei hiervan zeggen? Moet ik volhouden dat mijn oma dood is, of denkt Max nu dat mijn oma ook zijn oma is? En is ‘ie nu dus heel erg bang dat zijn lieve oma Grave niet meer leeft? Hij kijkt naar me met grote ogen. “Je houdt me voor de gek, papa!” Hij lacht, opgelucht. En ik zeg: “Klopt vent, papa maakte een grap. Stom. Je hoeft echt nergens bang voor te zijn.” Ik geef ‘m een knuffel, hij leunt tegen me aan. “Jij ook niet, papa.”

Prachtig hoor, die bijdehante kinderen, maar potverdorie,  wat is dat ingewikkeld soms. En hij is nog niet eens drie… 

maandag 18 april 2011

Troosteloze populieren

Ben ik een natuurmens? Ja, als in: ik ben graag buiten. Ja, ook als in: ik geniet van de natuur, van bossen, bergen, rivieren en de zee. Kan ik dus uit m'n blote hoofd alle boom- en plantensoorten opdreunen? Nee. Ik weet het verschil niet tussen pak 'm beet een eiken- en een kastanjeboom. Geen flauw idee, nooit geweten ook.

Het interesseert me domweg geen moer.

Wat ik wel weet is dat ik aan weinig dingen zo’n hekel heb als aan populieren. Voor wie het even niet paraat heeft: de populier is die lange, dunne, grauwgroene sliert die te laf is om alleen te zijn. Altijd en overal verschuilt 'ie zich achter z’n collega-populieren, in zo'n fantasieloos rijtje. Kijk, daar staan er weer een paar, een beetje saai te ruisen in de wind. Want dat doen ze, ruisen, met hun blaadjes. Die ontelbare kleine, bleke, rottige blaadjes, waartussen te veel ruimte zit, zodat je die eindeloos lelijke Hollandse polder kunt zien.

De populier staat voor alles wat kleur- en troosteloos is in het leven. Voor West-Brabant, winderig Hollands weer, elektriciteitsmasten, bedrijventerreinen, en parkeerplaatsen bij benzinestations. De populier is een rotboom. Hij maakt me depressief.

Populieren. De naam alleen al. Een mix van ‘populair willen zijn’ en ‘plezieren’. De populier is een muurbloem, maar wil dat niet zijn. Het is een slijmbal. Dat nare, bleke jongetje (met beugel), dat doet alsof het je vriend is, maar achter je rug om over je lult om indruk te maken op de stoertjes in de klas. Het woord lijkt ook te veel op populisten. De associatie met Rita, Geert en Telegraaf-lezers maakt het er niet beter op voor deze boom.

Populieren. Je ziet ze ook veel in mijn geboortestreek: de Peel. Land van varkensstallen, silo’s, en een intens lelijk, boers dialect. En dus van populieren.

Nee, dan Twente. Land van rare achternamen, exotische sporten, bars in huizen, nuchterheid en mooie vrouwen. Maar bovenal: niet van populieren. Nee, in Twente zie je ronde bomen. Hoge, lage, grote, kleine, maar altijd ronde bomen. Gezellige bomen, dichte bomen, waar je niet doorheen kunt kijken naar het andere eind van de wereld. Plukjes bomen, ongeordend. Niet in een rij. Knusse bomen. Levensgenieters, Bourgondiërs, niet van die doodgravers, niet van die stijve, achterbakse slungels. Zoals de populier dus.

Omdat naar Twente verhuizen vanwege een boomsoort ons net te ver gaat, blijven we in Nijmegen wonen. Ook al kom je ze hier nog wel eens tegen, de populieren. Vorige week nog. Ik wandel met Max door onze buurt. Max wijst me op een plukje bomen. Beter gezegd: een rijtje. Shit, populieren. Ik wil hem de aanblik nog besparen door snel om te keren, maar ik ben te laat. ‘Papa, wat zijn dat voor bomen?’ Grote, vragende ogen. ‘Populieren, jongen, lelijke rotbomen. Daar houden wij thuis niet van.’ ‘Ik ook niet, papa. Ik vind formulieren ook lelijk.’

Mooie momenten, wederom. 

donderdag 14 april 2011

Bloemen voor mama

Max heeft van de buurvrouw van opa en oma (!) een tractor gekregen. Of zoals z’n mama zegt: een trekker. ‘Een trektor met een bak’, roept onze vent de hele tijd. Achter het plastic racemonster hangt inderdaad een soort platte kar. Omdat ik ook ooit een menneke van twee was, schat ik het cadeau op waarde. ‘Gaaf man, die zou ik ook wel willen’, vertrouw ik Max toe. ‘Jij mag in de bak, papa’. Mooi gebaar.  

De trekker slaapt buiten en Max binnen, in bed. Het is zowat het enige moment van de dag dat de twee van elkaar gescheiden zijn. Onze vent is verknocht aan het ding; liefde op het eerste gezicht. En dus gooi ik de trekker-kar-combinatie in de auto (lang leve onze reusachtige Skoda) als ik de jongens van het kinderdagverblijf ophaal. ‘Verrassing: jij mag naar huis rijden, en papa loopt met je mee.’ Gejuich. Dan, licht bezorgd: ‘En Oletje dan? Moet die in de bak?’ Omdat Ole iedere tien seconden op z’n achterhoofd valt, lijkt dat een minder slim plan. ‘Mama gaat met Ole in de auto naar huis. Wie het eerst thuis is.’  

Onze terugreis duurt een kleine drie kwartier. Niet alleen omdat dat trappen best zwaar is met die kleine beentjes. Ook omdat letterlijk iedere paardenbloem (‘zonnebloemen!’) geplukt moet. ‘Voor mama’. ‘Prachtig, jongen, eindelijk een man die haar met verse bloemen verrast.’ Halverwege de rit. Plots een pauze.  Max zet voet aan de grond. Hij hijgt licht, veegt wat zweet van z’n voorhoofd en vraagt dan voorzichtig: 'Wij gaan winnen, hè, papa? Mama en Ole zijn nog niet thuis.’ Ik heb het hart niet om te ontkennen.

En zoef. Verder gaan we. De beentjes malen fanatiek door; de zon schijnt. Mooie momenten.