vrijdag 29 juli 2011

Voetbalvriend

Hij lacht altijd, vriendelijk maar verlegen, verft z’n haar en is een beetje van onbestemde leeftijd. Mijn buurman op de NEC-tribune. Ik schat ‘m op 65 jaar. Of 60. Of 70. Bert noem ik hem hier voor het gemak even. Of beter: Bertje. Want mijn buurman is een buurmannetje. Hooguit 1.60 is ‘ie. Z’n kleren - spijkerjack, spijkerbroek - slobberen altijd wat om hem heen. Het zadel van z’n fiets staat vast ook te hoog. Wedden? Dat zie je vaker bij kleine mannetjes. Alsof ze hun gebrek aan lengte ontkennen.
Bertje is een echte Nimwegenaar. Hij zegt veur waar hij voor bedoelt. Bijvoorbeeld: “Zeg buurman, waarveur staan we hier eigenlijk elke week?” Want nuilen kan Bertje als de beste. Maar Bertje is ook een schat, met het hart op de goede plek. Iedere week een welgemeende handdruk, gevolgd door een onhandige schouderklop en dan: “Hoe is het met de kleintjes? En met dat leuke frouwtje van je?”

Nee, Bertje heeft z’n ogen niet in de zak zitten. Niet in z’n broekzak in elk geval.

Bertje is ook een echte fan. Een liefhebber. Bloedfanatiek, zeker als we tegen Ajax, PSV of Vitesse moeten. Dan zit ‘ie nog eerder dan normaal op de nog lege tribune. Zonder kopje koffie, en zonder vette hamburger of broodje worst. Hij zit daar en kijkt. En lacht vriendelijk als iemand iets tegen ‘m zegt. Zodra ik naast ‘m ga zitten, brandt ‘ie los. Hele verhalen. Over z’n zoon en diens kleintjes. Mooie kereltjes. Over z’n pijntjes, hier en daar. Z’n rug, z’n benen. Altijd op de vrachtwagen gezeten, vandaar. Maar vooral over voetbal, voetbal, en voetbal. En over zijn cluppie. “Hèjje geheurd wat die snor gisteren over enniessee zei?”
Mijn antwoord doet er niet wezenlijk toe. Hij praat al verder; ik lach vriendelijk. Meer hoeft ook niet. Bertje en ik zijn voetbalvrienden. We weten vrijwel niets van elkaar, zouden elkaar in het ‘normale leven’ nooit hebben leren kennen, maar als de scheidsrechter blundert, schelden we samen. Als NEC scoort, dansen en springen we samen. En als NEC van Vitesse wint, knuffelen we elkaar. Heel lang en intiem. Maar daar praten we niet over. Stel je voor. We zijn gewoon voetbalvrienden, hè, meer niet.

Sinds een halfjaar zie ik Bertje niet meer.

Het begon met één duel, ergens vlak voor de winterstop. “Hé, jongens, Bertje is er niet.” De week erna: geen Bertje. Vreemd hoor. En ergens ook niet leuk. Bertje hoort erbij. Zo simpel is het. De winterstop passeert, weken worden maanden, het seizoen nadert z’n einde, maar geen spoor van Bertje. Zelfs tijdens de wedstrijden tegen Ajax, PSV en Vitesse blijft z’n plekje leeg. “Weet jij waar dat mannetje is gebleven?”, vraagt Bertjes buurman van de andere kant. Ik zeg dat ik het niet weet, lach wat schaapachtig, maak een flauwe grap en vervolgens halen we stoer onze schouders op. Maar diep in m’n hart ben ik bang. Bang dat er iets met Bertje is gebeurd. Dat het goed mis is met mijn voetbalvriend.

Over een week begint het seizoen weer. Ik ben heel bang dat er ineens een ander op Bertjes stoel zit.  

zaterdag 23 juli 2011

Echte mannen kijken naar de koers


Niets erger dan sport kijken in het bijzijn van iemand die er niets van begrijpt. Ooit aanschouwde ik noodgedwongen samen met mijn oude oma de Wimbledon-finale. Toen tovenaar Pete Sampras de bal met onvoorstelbare precisie twee centimeter achter het net deponeerde en het keurige Engelse publiek en masse uitbarstte in een angstaanjagend orgastisch gekrijs, zei  oma: “Dat is niet eerlijk. Die ander kon daar nooit bij.”

Ik ben gezegend met een sportminnende vrouw. (Dat is natuurlijk geen toeval. Hoe verliefd ik ook was en hoezeer ik verdronk in haar prachtige ogen, toch heb ik haar eerst aan een driekwartier durend kruisverhoor onderworpen.) En dus kijken wij hier thuis samen naar tennis, zwemmen, hockey en voetbal – zonder dat ze het heeft over lekkere kontjes, dito benen en de ‘heerlijke koppies’ van Luis Figo of (godbetert) Cristiano Ronaldo. Tijdens de Olympische Spelen volgen we geboeid de halve finales kruisboogschieten en de vrije kür van de dressuurpaardjes en hun ruiters.

Ik heb mijn zaakjes goed voor elkaar.

Er is één maar. Eén levensgrote maar. Mijn vrouw snapt niets van wielrennen. Goed, ze kruipt zelf geregeld op haar kekke fitnessbike voor een rondje door het Nijmeegse heuvelland. Maar de koers, dat kan haar niet boeien. Vergeten te vragen tijdens onze eerste ‘date’. Heel even had ik nog hoop, toen ik na een prille drie weken verkering op haar bank de Ronde van Vlaanderen mocht volgen en ze gezellig naast me kwam zitten. Mijn goede zin verdween echter op slag toen ze aan me ging zitten friemelen en concludeerde dat ze ‘geen uren naar hard fietsende, lelijk dunne mannetjes wilde kijken.’

Wat een ellende.  

Nu, zeven jaar en ontelbare koersen later, vormen wij nog steeds een koppel. Sterker nog: we hebben samen voor nakomelingen gezorgd. Tegenwoordig lig ik in juli met mijn twee zoons (yes!) voor de buis. De jongste snapt er ook niet al te veel van, maar dat vergeef ik hem. Hij is net acht maanden oud en meer geïnteresseerd in z’n wollige opdraaikuikentje dan in waaiers en chasses patate. De oudste kijkt wel echt mee, en stal onlangs mijn hart toen hij het peloton ontwaarde en riep: ‘Kijk, allemaal papa’s!’

Kennertje.

Nu roept ‘ie om de tien minuten dat ‘echte mannen van wielrennen houden, hè, papa?’. ‘Zeker, jongen, dat doen we’, antwoord ik. En dan pakken we elkaar heel lang en heel gelukzalig vast.

Vorige week donderde ik keihard van mijn roze wielerwolkje, toen mijn 3-jarige partner in crime net als ik op het puntje van z’n stoel een van de adembenemende massaprints volgde, en plotseling heel verbaasd kraaide: ‘Hé, papa, kijk: ze doen een wedstrijdje!’ Duidelijk een zoon van z’n mama en een kleinzoon van z’n oma. En dus heb ik vorige week m’n studentikoze zwartwit tv’tje onder het stof vandaan gehaald en aangesloten op zolder. Ik kan de gele trui niet onderscheiden van de groene, de witte en alle andere kleurrijke pakjes van de wielerploegen, het is soms ondraaglijk heet op zolder, en er staat geen bank.

Maar alles beter dan de Tour volgen te midden van een zooitje cultuurbarbaren. 

maandag 18 juli 2011

Björn de Onzichtbare

Vandaag op http://hetiskoers.nl:

Ieder mens heeft wel één eigenaardige liefhebberij. De een bezoekt thuiswedstrijden van Vitesse, de ander verzamelt postzegels. En ik? Ik speur in de laatste Tourweek, zo rond de tweede rustdag, naar de Onzichtbare Renner. Zo’n renner van wie je denkt: huh, doe die ook mee? Heeft ‘ie alle etappes meegereden of stiekem in de Pyreneeën opgestapt? Gewoon om effe wat kilometertjes bij te trainen.  

Het kan toch niet zo zijn dat ik steeds op de wc zat toen die vent door het beeld kwam fietsen.

Voor de duidelijkheid: de echte Onzichtbare Renner is niet het hele jaar door onzichtbaar. Integendeel: de Onzichtbare Renner is juist een bekende coureur. Liefst zelfs een heuse kampioen, een klepper. Het is namelijk vet knap om met een bekende kop en grote naam twee weken als een soort spookambtenaar door het peloton te rijden.
Verwar de Onzichtbare Renner dus niet met de renner die jaar in, jaar uit redelijke uitslagen rijdt, maar wiens naam je eigenlijk nooit hoort en bij wie zelfs de grootste wielerfreak met moeite een gezicht kan plaatsen. Zo’n renner van wie je aan het eind van de Tour denkt: huh, is die elfde geworden? En dat ieder jaar weer.

Zeg maar de Nicolas Roche van het peloton.

Die laatste categorie: daar heb ik niets mee. Aanklampers zijn het, grijze muizen. Beetje sneu. En vooral: oersaai. 

Nee, dan de Onzichtbare Renner. Dat is puur genieten. Vanochtend was het weer zover. Ik klap m’n laptopje open en zoom verlekkerd - voorpret, voorpret! - in op de uitslag van de veertiende etappe. En ja hoor, ik zie er onmiddellijk weer een. Een echte, een prachtexemplaar. Wie? Ik heb het over Björn Leukemans. On-ge-loof-lijk. Die vent, nochtans een prima renner, schijnt al twee weken mee te peddelen in de buik van het peloton. Iedere andere renner van Vacansoleil is al minimaal vijftig keer mee geweest in een monsterontsnapping, maar Björn? Björn niet. Die rijdt mee, naar het schijnt.

En toch.

Toch stapt ook Björn iedere dag uit en in de bus. Ook Björn wordt dagelijks gemasseerd, zit iedere avond aan tafel met de ploeg te eten en kruipt iedere nacht in een hotelbed. Sterker nog: hij deelt zelfs een kamer met een teamgenoot. Zou die roomie wél weten dat Björn meedoet? Of schrikt die zich ook klem als er op de ochtend van de vijftiende etappe ineens een klein, dun, pezig mannetje z’n tanden staat te poetsen? “Björn, kerel, wat brengt u hier in de Tour? Te gast bij Karl of Mart?”

Wat nu als Björn straks Parijs haalt? De ene helft van het peloton duikt direct achter de finish het bed in met de vrouw, de andere helft scheurt met 200 km/u naar huis om daar hetzelfde te doen. En Björn? Björn niet. Ik zie ‘m staan, met z’n koffer. Helemaal alleen op het Gare du Nord. Hij heeft net z’n vrouw gebeld, maar kreeg haar voicemail. En dus wacht hij, gelaten, op de trein die hem naar Vlaanderen brengt. Naar de criteriums, waar iedereen hem zal vragen: “En gij Björn, beetje uitgerust in juli? De fiets helemaal niet aangeraakt of toch nog wat getraind op vakantie?”

Björns antwoord volgt begin april 2012. In de Ronde. Wedden? 

zondag 17 juli 2011

Vergeten wielrenner: Vainsteins, Romans

Vandaag gepubliceerd op http://hetiskoers.nl:

Romans Vainsteins (3 maart 1973)

De eerste keer dat we van hem horen, is in Valkenburg. Een regenachtige zondagmiddag, in oktober 1998. Het wereldkampioenschap op de weg voor professionals. De dag van de ‘afloper’ van Michael Boogerd. De dag ook van de luizige overwinning van Oscar Camenzind.

En de dag dat we voor het eerst merken dat Peter van Petegem ook wel eens in het najaar opstapt.

Heel even lijkt het alsof de speaker Bernard Weinstein, een van de handlangers van Marc Dutroux, in de kop van de koers signaleert. Maar nee, het blijkt Romans Vainsteins te zijn, een Letse wielrenner van 25 jaar oud, in dienst van het Italiaanse Vini Caldirola, en even onbekend als breedgeschouderd. (Volgens goed ingevoerde bronnen knipt hij ieder ochtend z’n shirt onder de oksels open, anders past ‘t niet). Vainsteins wordt in Valkenburg elfde. In de beestachtige omstandigheden van die dag - regen, wind, kou - een puike prestatie.

In totaal rijdt de geblokte Vainsteins - te herkennen aan een paar borstelige wenkbrauwen onder de onafscheidelijke bandana – een jaar of negen rond in het profpeloton. Met wisselend succes. Vooral in 1999 behaalt hij prima resultaten, met de zesde etappe in de Giro d’Italia en de klassieker Parijs-Brussel als blikvangers. In 2000 boekt hij – bijna letterlijk onder de ogen van ondergetekende – zijn grootste triomf: op het WK in het Franse Plouay verslaat Vainsteins in een adembenemende sprint de Poolse troef Zbigniew Spruch en de Spaanse WK-specialist Oscar Freire. De sluwe Vainsteins profiteert die dag optimaal van de rivaliteit tussen de oersterke blokken van Frankrijk, Italië en Spanje. En van de licht hellende finishstrook, die brute machtssprinters in de kaart speelt. Zeker na 260 kilometer koers in een winderig (zeg maar gerust: stormachtig) Bretagne.

Zoals zo vaak is die andere sluwe vos, Patrick Lefevere, er als de kippen bij om de kersverse wereldkampioen een ongetwijfeld lucratief contract onder de neus te drukken. De goedmoedige Vainsteins tekent voor twee jaar bij Domo-Farm Frites en… rijdt geen deuk meer in een pakje frituurvet, eeh boter. Oké, hij wint nog een etappetje in de Tirreno en eentje in de Ronde van Catalunya, maar verder? Gefriemel in de marge.

Duidelijk gevalletje van regenboogtruivloek.

Of is er meer aan de hand? Vainsteins is zoals gezegd afkomstig uit Letland. Uit Oost-Europa dus. Na de Val van de Muur waaieren de sporters, opgegroeid met de kadaverdiscipline achter het IJzeren Gordijn, uit over het decadente Westen. Onder wielrenners is Italië het beloofde land. De luxe die ze daar aantreffen – mooi weer, dito dames, overheerlijk eten en drinken, strakke maatpakken en snelle auto’s - overtreft hun stoutste verwachtingen. Slechts de gladgeschoren benen van een enkeling kunnen de weelde dragen: Erik Zabel is er zo een. Dimitri Konyshev eigenlijk ook.

En Vainsteins?

Ja en nee. Ja, hij mag zich wereldkampioen noemen. Hoeveel oud-Oostblokkers kunnen hem dat nazeggen? Maar nee, het vette contract bij Patricks frietploeg is ook hem te veel. Vier jaar en evenveel overwinninkjes na zijn pièce de résistance in Plouay slaagt de arme Vainsteins er zelfs niet meer in een contractje los te peuteren. Hij zet een punt achter z’n carrière. 

Typisch gevalletje van een nachtkaarseinde.  

Met de finishfoto op ons beeldscherm denken wij nog even terug aan die gedenkwaardige dag in het najaar van 2000. Romans Vainsteins komt schreeuwend en met de armen gestrekt langs de oren over de streep. Wereldkampioen!

Huh? Er zit helemaal geen scheur onder z’n oksels. 

donderdag 7 juli 2011

Modelburger

Ik zal het maar eerlijk zeggen: lange tijd was ik niet echt een modelburger. Verre van, in feite. Ik was eerder een uitvreter, een profiteur, ja, misschien wel een echte aso. Niet dat ik dagelijks mijn vrouw en kinderen tegen de keukenkastjes sloeg, of zielige oude vrouwtjes van hun tasjes beroofde.  Nee, onzichtbaar voor de rest van de wereld gedroeg ik me als de eerste de beste patjepeeër. Ik dook weg achter onze Ikea-bank als ik een collectant voor de deur zag staan, ik gooide oud papier en aardappelschillen in de prullenbak, en als ik niet moest werken of vaderen, deed ik leuke dingen.

Leuk voor mijzelf dus, niet voor anderen.

Dat was vroeger.

Gisteravond lag ik in bed na te denken over het leven. Dat doe ik altijd. Meestal val ik dan na anderhalve minuut uitgeput in slaap, maar gisteren veerde ik ineens op. Plots drong het tot me door, in volle kracht: ik mag er zijn, ik doe er toe. Ik ben een modelburger geworden. Type ideale schoonzoon.
 
Ik ben OK.

Ga maar na. Tegenwoordig doe ik aan goede doelen. Ik doe netjes de deur open voor vriendelijke collectebusmevrouwtjes en geef ze altijd met een welgemeende glimlach een paar euro. Ik kan het missen. Ook gaat er iedere maand een vast bedrag vanaf de rekening van sanderpeterstekst naar een stichting die iets heel belangrijks voor zieke kinderen doet. Maatschappelijk verantwoord ondernemen, heet dat.

Dat is nog niet alles.

Ik scheid tegenwoordig afval. Nou ja, volgens A. nog niet op voldoende grote schaal, maar toch. Er gaan steeds minder oude kranten in de vuilnisbak en steeds meer plastic verpakkingen in de daarvoor bestemde plasticverpakkingenvuilniszakken. Ook vind ik duurzaamheid ineens belangrijk; we nemen onze energie af bij GreenChoice, we eten steeds vaker biologische kalfjes en lammetjes (lekker sappig), ik fiets nog slechts naar de supermarkt en ik schrijf graag over onderwerpen op het snijvlak van duurzaamheid, innovatie en samenleving.

Er is (nóg) meer.

Naast mijn goedbetaalde werk als tekstschrijver en mijn drukke leven als vader van twee boeven (0 en 3) en als partner van een carrièrevrouw, ben ik een heuse vrijwilliger geworden. Ik blog gratis en voor niets voor een veelgelezen en -geprezen wielersite (oké, dat is een hobby, maar toch, ik verschaf er mensen plezier mee), ik heb me weer laten overhalen als onbezoldigd eindredacteur van de NEC-krant op te treden, én ik ben voorzitter van de oudercommissie van het kinderdagverblijf.

Ik ben geworden aan wie ik vroeger altijd een hekel had. And I love it.   

woensdag 6 juli 2011

Het is koers! Deel 2

En hupsakee, de volgende alweer. Wie heeft het over komkommertijd? 

Gérard Holtz, de Franse Mart


Dit stukje gaat eens niet over Mart Smeets. Nou ja, een beetje. Dit stukje gaat vooral over Smeets’ Franse tegenhanger: France 2 ‘anchorman’ Gérard Holtz. Bezie tien seconden van een van Holtz’ succesprogramma’s - l’Avant Tour en l’Après Tour - en je weet: een groter contrast met onze Mart is nauwelijks denkbaar. Ieder land, ieder volk verdient z’n eigen helden. Waar de Fransen in katzwijm vallen van mannen als DSK, Johnny Hallyday en Bernard Tapie, moeten wij het doen met JPB, Dries Roelvink en Harry Mens. Zij hebben Holtz – zongebruind, hagelwitte tanden, en gladder dan de gladste ijsvloer – wij hebben Smeets. Rendiertruienfetisjist, onduidelijk haar en 120 kilo schoon aan de haak.

En toch. Zelfs de grootste Smeets-basher verlangt na twee uur Franse tv intens naar De Avondetappe en Marts gruwelijke bloezen.

Dat is allemaal aan één man te danken: Gérard Holtz.

Iedereen die wel eens naar de Franse radio heeft geluisterd, weet het. Franse presentatoren kwebbelen. Ze giechelen, brabbelen en praten allemaal door elkaar heen. Irritante druktemakers zijn het. Precies zo gaat het op tv ook, alleen dan erger. Want dan zie je de hoofden erbij. En om het hoofd van Gérard Holtz kun je niet heen. In juli, op France 2 althans.

Een jaar of twintig terug maakte ik iets verbijsterends mee. De beelden spoken nog wel eens door m’n hoofd, ’s nachts in enge zweterige dromen. Ik stond langs de weg, op een berg ergens bij Saint-Etienne. Te wachten op de Tour. Het was warm, heel warm. En druk, heel druk. Met Fransen vooral, want het was een zondag. Overal picknickten families in de berm. Hele en halve kippen smeulden zwartgeblakerd op futuristische barbecues. De wijnfles ging van hand tot hand.

Toen gebeurde het.

Er kwam een auto aan met een motoragent ervoor. France 2 stond er met schreeuwerige gele letters op de rode auto. De mensen stonden op van hun campingstoeltjes en begonnen te roezemoezen. Ze dromden samen om de auto. Het geroezemoes ging over in opgewonden gekwebbel. Toen een kleine, veel te bruine man uit de auto stapte, met ontbloot bovenlijf(je), werd de meute bijkans hysterisch. Vrouwen gilden, worstelden zich naar voren om – echt waar! – massaal de borst van de man aan te raken. Die man – ja, het was natuurlijk Gérard – genoot zichtbaar. Sterker nog: hij ging er nog eens goed voor staan: borst vooruit, armen in de zij. De mensenmenigte ontplofte. Napoléon kwam de Tour bezoeken!

Pas toen Holtz ontzet was door de motoragent – die nog net geen waarschuwingsschoten hoefde te lossen - kon de presentator zijn weg vervolgen. Op naar de volgende orgastische mensenmassa.

On-ge-loof-lijk.

Een kwartier daarna kwam de NOS-mercedes omhoog gescheurd. Op de bijrijdersstoel lag een man. Een heel grote, dikke man, die met een onvoorstelbaar chagrijnig gezicht de mensen langs de weg bekeek. Mart Smeets. Godzijdank had Mart wel kleren aan. Geen rendiertrui, maar een overhemd. Lelijk, dat wel natuurlijk, maar gelukkig (gelukkig gelukkig!) was zijn immense lijf bedekt. En bleef hij in de auto liggen.

Nog nooit ben ik zo blij geweest dat ik Nederlander ben.  

Het is koers!

Sinds kort ben ik toegetreden tot het gilde der wielerbloggers. Mijn eerste stuk verscheen maandag 4 juli op http:/hetiskoers.nl. Voor de enkeling die deze fantastische blog niet op de voet volgt, plaats ik mijn posts hier nog eens. 

Toen de Tour door Uden kwam

Zondag 30 juni 1996. Die dag doorkruiste de Tour de France de provincie Noord-Brabant. Ergens halverwege de etappe Den Bosch-Den Bosch deed het peloton - ja, echt! - mijn geboorteplaats Uden aan. Ook al was ik drie jaar eerder naar de grote studentenstad vertrokken, toch keerde ik die dag eind juni nog even terug.

Voor de Tour doe je dat soort dingen. Ik wel in elk geval.

Daar stond ik dan. Op de rotonde bij de Aldi.

Ik zag hysterische reclamekaravaanmeisjes zwaaien naar buurman Harrie. Ik zag strenge gendarmes een meute dronken Udenaren in bedwang houden voor café/zalencentrum ’t Cafeeke. En ik stond schouder aan schouder met Adrie, mijn voetbaltrainer-met-matje van bij de f-jes, toen Miguel Indurain, Bjarne Riis, Richard Virenque en een slordige 200 andere helden met een rotvaart langs schoenenwinkel Dingemans raasden.

Die dag is een stukje Sander gestorven. Het heeft slechts 22 jaar oud mogen worden.

Vroeger - we spreken over eind jaren ’70, begin jaren ‘80 - liep ik hele zomers lang met een Renault-petje op m’n hoofd. Ik was voor Bernard Hinault. Geen idee waarom. Het was nu eenmaal zo. Mijn Bretonse held reed bij de Renault-ploeg, vandaar dat petje. ’s Avonds in bed verslond ik stiekem, met de zaklamp onder de dekens, de Tourboeken van Theo Koomen. En in de eerste drie weken van juli kroop ik dagelijks bijna in een krakende transistorradio om te luisteren naar even opgewonden als onverstaanbare Franse wielerverslaggevers.

Dat laatste moet ik even uitleggen.

Wij, dat wil zeggen mijn francofiele ouders en drie volgzame kindertjes, bivakkeerden ieder jaar vier weken lang ergens in de Franse bush. Zover mogelijk van de beschaving, daarop selecteerden mijn ouders de vakantiehuisjes. Heerlijke zomers waren het, daar niet van, maar echt wielerfanvriendelijk was het allemaal niet. Geen tv, dat was het ergste. En bovenop een bergtop of diep in een onvindbaar dal was de radio-ontvangst niet altijd even goed. Zacht uitgedrukt. Niet zelden lazen we pas een dag later in sportkrant l’Equipe, die mijn vader honderden kilometers verderop in het dichtstbijzijnde gehucht had gekocht, wie achter Hinault als tweede was geëindigd.

Prachtige herinneringen.

Ergens in die vier eindeloze weken was daar altijd De Dag. De dag waarop de Tour ‘in de buurt’ was. En zo niet, dan gingen wij naar de Tour. Bij veertig graden vier uur heen, vier uur terug met z’n vijven in een Renaultje 4? Wandeltochten van zes uur over drie cols van de buitencategorie? Pas de problème. Wij waren erbij, met picknickmand en spandoek. Allez Bernard! Helse tochten waren het, met als beloning een minuut of tien, vijftien opperste spanning. De renners kwamen voorbij. Hinault voorop; Knetemann achteraan. De rest herkende je niet.

Pure magie.

En toen kwam de Tour door Uden.