maandag 24 september 2012

Het plasje van Oscar Sevilla


Oktober 2002. Het najaar is herfstachtiger dan ooit. De relatie met mijn middelbareschool-vriendinnetje loopt spaak na een jaar of tien. Ik bivakkeer maandenlang op een raamloze zolderkamer met gaten in de houten vloer, breng de was naar vrienden of mijn ouders, en eet iedere avond macaroni met smak en kaas. In m’n uppie, op de bank voor de tv. Life sucks.

Gelukkig is er de fiets.

De mijne - een bordeauxrode Concorde – staat geparkeerd voor een in grote haast eigenhandig getimmerde boekenkast en fungeert als droogrekje voor hand- en theedoeken. Iedere dag na het werk schiet ik in mijn wielerpakje, til het racemonster snel even de 346 treden naar beneden, en rijd mijn vaste rondje door het Nijmeegse heuvelland. Depri? Ben je gek, fietsen is het beste medicijn.

Oké, ’s avonds in mijn bedje lig ik nog wel eens zachtjes te snikken. Koud, zielig en eenzaam onder de wol. Ik ben geen type voor onenightstands. En al was ik dat, mijn sneue eenpersoons Topcat-dekbed staat dat soort nachtelijke pret vast en zeker in de weg.  

Maar gelukkig is er de koers.

Ik volg de Vuelta in september op de voet. Zes Spaanse toprenners maken elkaar het leven zuur, met als ultiem hoogtepunt de bikkelharde strijd op de flanken van de Angliru. Puur genieten. Uiteindelijk brengt Kelme-renner Aitor Gonzalez het amarillo naar Madrid. Aitor was altijd een echte hardrijder, maar komt plots ook met de besten de hoogste bergen over.

Knap hoor.

Ik supporter voor de kleurrijke Terminaitor. Dat ‘ie tot de nek volgepropt is met pilletjes? Tja. Dat weet iedereen. Maar dat geldt ook voor de nummers 2 t/m 6, de immer goed geprepareerde bleekneusjes Roberto Heras, Joseba Beloki, Oscar Sevilla, Iban Mayo en Angel Casero.

Viva Espana, viva Eufemiano Fuentes. 

Dan is er het WK in Zolder. Mijn vader en ik zijn erbij, die zondag 13 oktober. We vertrekken akelig vroeg, vanwege de verwachte drukte vooral. En een beetje uit angst voor de Belgische bewegwijzering.

De koers past uitstekend bij mijn stemming. Grijs. Het peloton sjeest als een bezetene rondjes over een voormalig F1-circuit. Mijn vader en ik eten ieder drie zakken friet met enorme kledders mayo, drinken waterige pilsjes uit een plastic glas, en klappen iedere ronde beleefd als de negen-man-sterke-trein van de Azzuri voorbijvliegt.

Mooie Mario gaat winnen. Dat weet iedereen. 

Saaie koers. Lelijke omgeving. Vieze pisbakken.

Cipo wint inderdaad. In een vorstelijke sprint. Schijnbaar. Ik heb ‘m niet gezien. Ik poetste mijn kleren schoon, nadat ik in de laatste ronde de volle mep kreeg van… een urinerende Oscar Sevilla. Oscars plasje: het enige positieve van deze dag.

Snel vergeten dit WK en deze herfst. 

Ik ben voor Hinault


Gisteren op hetiskoers.nl:

Een zondagochtend eind augustus, ruim 33 jaar geleden. Mijn vader reist af naar het WK in Valkenburg. Ik ben net vijf, en mag niet mee. Te gevaarlijk, zegt papa. Ik geloof hem.
Jan Raas wordt wereldkampioen, tot grote vreugde van de tienduizenden fans die zich op de Cauberg hebben verzameld. En tot grote vreugde van mijn vader, getuige zijn gebalde vuist en oerkreet als hij ’s avonds terugkeert.
De reden van die blijdschap? Niet zozeer de winst van Raas - met de stugge Zeeuw hebben wij thuis niet veel op. Nee, het is vooral de nederlaag van Bernard Hinault die mijn vader plezier doet. De Breton is ‘een arrogante kwast’. Daarbij: Hinault zit Joop Zoetemelk dwars in de Tour.
En Joop, daar hebben wij thuis wel wat mee.
‘Weet je wat het mooiste was?’, glundert mijn vader, die inmiddels met een pilsje op de bank zit. ‘Die  stomme Hinault kreeg voor mijn neus een lekke band. En niemand deed iets om hem te helpen.’
Mijn vader grinnikt. Zijn zoontje snikt zachtjes.
Deze zomer heb ik op Alpe d’Huez een Renault-petje gevangen, gegooid door zo’n karavaan-auto-meisje. Sindsdien ben ik voor Ienoo. We hebben zelfs een levensgroot spandoek voor ‘m gemaakt. En nu dit?  
Boos roep ik: ‘Maar pap, waarom had je je bandenplakspullen niet bij je?’ en ren huilend naar mijn kamer. Met mijn Renault-petje over mijn ogen, kruip ik diep onder de dekens. Ik neem me voor om nooit, echt nooit meer, zonder bandenplaksetje naar de koers te gaan.
Tot op de dag van vandaag houd ik me daar aan. 
Ook deze zondag ben ik er weer bij, op de Cauberg. Mét mijn vader, een plakkertje, een tube lijm en drie bandenlichters.
Maar als ik eerlijk ben: ik zou niet weten wiens band ik zou willen plakken. En dat vind ik best erg.  

vrijdag 14 september 2012

De Rabocultuur: alles in dienst van Het Doel


Gisteren op hetiskoers.nl: 

10 November 2014. Het is koud, waterkoud, deze vroege zondagochtend. De ijzige mist hangt in flarden boven de velden. Uit de natte nevel duikt hier en daar een eenzame boerderij op. Een vermoeide hond blaft. Het geluid draagt niet ver. De Achterhoek is leeg en verlaten. En daar zal vandaag weinig verandering in komen.

Het is geen weer voor uitstapjes.

Dan, plots, zacht geratel. Een ketting, een derailleur. Gonzend geluid. Keiharde bandjes op glad asfalt. Een regelmatige ademhaling komt verrassend snel naderbij. Een lange, graatmagere kerel fietst voorbij. Oranjeshirt, lange mouwen, lange koersbroek. Een snelle groet, twee ademwolkjes, en weg is ‘ie.

Inderdaad: Robert Gesink. Lokale held. Kopman van de Rabobank. Paradepaardje.

Gesink grijpt z’n kans, vandaag. Weinig verkeer, heerlijk stukje fietsen. Vanuit Aalten langs de IJssel kronkelend omhoog naar Zutphen, dan de Veluwe op, naar Apeldoorn, Wageningen, en vervolgens via de Posbank en de Duitse bossen terug naar vrouw en kinderen. In totaal zo’n 220 kilometer. Een stevige rit, zoveel is zeker. Maar Robert is niet bang. Hij is deze morgen vol zelfvertrouwen op de fiets gestapt. Hij weet het, hij voelt het. Al enkele dagen, enkele weken misschien. Het is onmiskenbaar.

Hij is in topvorm.

Een heerlijk gevoel.

De voorbereiding begon in maart. In Parijs. Of beter: in zo’n grauw voorstadje. Zeven dagen in het zadel. Koersen naar de zon, Parijs-Nice. De perfécte training, ieder jaar weer. Avond aan avond met de ploegleiding de resultaten bekijken. Gemiddeld wattage? Tegen de 320. Keurig, voor de eerste afspraak. Hartslag zo laag mogelijk houden, luidde het devies. Hoog beenritme. Niets overhaasten. Weg, ver weg  blijven van het omslagpunt, dat sowieso. Pas in april, in de Amstel en de Waalse klassiekers, mocht hij er een schepje bovenop doen. Een stap maken, noemt de ploegleiding dat. Weer eens ouderwets verzuren, wennen aan de pijn.

Stap voor stap. Geleidelijk. Voorzichtig brengen. Dat is de aanpak van de ploeg. En Robert voelt zich daar goed bij.

Alles in dienst van Het Doel.

Vandaag dus op het programma: 220 kilometer. Dat is een uurtje of zes koersen. In z’n uppie. Tijd genoeg om na te denken. Om het seizoen te evalueren. Begin april was daar even de angst. Hij rilt weer bij de gedachte. Pijn in de knie. O jee, het schema, de planning! Wat nu? Maar de paniek bleek onnodig: in april toonde hij alweer z’n klasse. De Amstel reed hij met speels gemak uit. Fraaie top-20 plek. Doelstelling ‘de finale rijden’ gehaald. Daarna volgde het Ardense tweeluik. Het gevoel was goed, de benen bleken super. Ook de cijfers toonden aan dat zijn lichaam met de week beter tegen de onmenselijke inspanningen bestand bleek.

Alleen de klasseringen vielen wat tegen. 97e op de Muur van Huy, 53e in Ans.

Uitslagen zeggen weinig, hield de ploegleiding hem voor. Focus op het goede gevoel. Stap voor stap. Geleidelijk. Denk aan Het Doel.

En dat doel kwam dichterbij. Zeker na de periode van uitzonderlijk harde training in juni en juli. Op het NK in Valkenburg, alweer voor het vierde jaar op rij gewonnen door Niki Terpstra (‘Domme Niki, vliegt er altijd als een kip zonder kop in’, zei de ploegleiding altijd), stapte hij drie ronden voor het eind af. Moe, maar uiterst voldaan. De test die hij dezelfde week nog aflegde op het hoofdkantoor van de ploeg, bevestigde dat gevoel.  

Maximaal vermogen 520 watt. Had nog nooit iemand van de ploeg weggetrapt.  

Vol vertrouwen toog hij naar de start van de Tour.

Tijdens die ronde bleek hoezeer het trainingsschema in de loop der jaren verfijnd was en toegespitst op zijn frêle, breekbare lijf. Drie weken van knoertharde koers volgden, maar hij finishte zo fris als een hoentje op de Champs-Elysées. Zonder ook maar één moment noemenswaardig in het rood te rijden, eindigde hij op een keurige 18e plek. Vooral het dagelijkse vlotte herstel stemde hem hoopvol. Waar anderen in de eerste week de stenen uit de straat reden en wonnen, maar daarna zienderogen verzwakten, daar presteerde Robert drie weken lang op constant niveau.

Dat is je grote kracht Robert, zei de ploegleiding altijd. Met het hoofd koersen, op reserves rijden, geen tien, geen drie, maar een zeventje. Dag in, dag uit.

Alles in dienst van Het Doel.

‘Mij krijgen ze niet gek’, zei hij altijd als de pers kritische vragen stelde. ‘Ik weet waar ik naartoe werk. Een heel jaar pieken, dat gaat tegenwoordig niet meer.’    

Het is inmiddels middag. De zon is doorgebroken, maar de kou blijft. Hij sprint de Posbank op, en verorbert vervolgens in de nabijgelegen uitspanning een reusachtige pannenkoek met spek en een warme chocomelk. Dan vervolgt hij zijn weg, terug naar Aalten.

Zijn gedachten gaan terug naar de maand september, de maand waarin hij traditiegetrouw de puntjes op de i zet. Eerst was daar de Vuelta, die hij niet reed om te winnen maar om hardheid op te doen. Twee etappes had hij aangekruist. Daarin ging hij zich testen. Voluit koersen tegen het omslagpunt aan. Niet erover, dat hoefde nog niet. Maar door volle bak de Angliru en de Cuitu Negru op te knallen, bewees hij zijn getrainde lichaam de allerlaatste perfecte dienst.

Niets stond de absolute topvorm nu nog in de weg.

De beloning volgde op het WK in München, waar hij op een loodzwaar parcours als negende finishte, en in Lombardije waar hij een ‘fantastisch gevoel’ overhield aan z’n derde plek in het Noord-Italiaanse beestenweer. ‘De pedalen niet gevoeld vandaag’, twitterde hij ’s avonds opgetogen.

De ploegleiding complimenteerde hem. Een nieuw tweejarig contract lag op zijn handtekening te wachten.

En nu, nu fietst hij hier door het kale Duitse niemandsland. Moederziel alleen, door de snerpende herfstkou. Dik 200 kilometer staat er op de teller, in minder dan 6 uur. Gemiddelde van 35 per uur. Fluitend, twee vingers in de neus. Het Doel is bereikt. Eenmaal thuis zet hij de fiets in de schuur, loopt de warme woonkeuken in en kust zijn vrouw. ‘Hoe ging het schat?’, vraagt ze. ‘Fantastisch’, zegt hij glunderend. ‘Geen centje pijn. Beter dan ik had durven dromen.’ ‘Je hebt er anders hard genoeg voor gewerkt’, glimlacht ze, en schuift een bord dampende boerenkool met worst onder z’n neus. Gretig valt hij aan.

Hij kijkt nu al uit naar volgend seizoen.