Oktober 2002. Het najaar is herfstachtiger dan ooit. De
relatie met mijn middelbareschool-vriendinnetje loopt spaak na een jaar of tien.
Ik bivakkeer maandenlang op een raamloze zolderkamer met gaten in de houten
vloer, breng de was naar vrienden of mijn ouders, en eet iedere avond macaroni
met smak en kaas. In m’n uppie, op de bank voor de tv. Life sucks.
Gelukkig is er de fiets.
De mijne - een bordeauxrode Concorde – staat geparkeerd voor
een in grote haast eigenhandig getimmerde boekenkast en fungeert als droogrekje
voor hand- en theedoeken. Iedere dag na het werk schiet ik in mijn wielerpakje,
til het racemonster snel even de 346 treden naar beneden, en rijd mijn vaste
rondje door het Nijmeegse heuvelland. Depri? Ben je gek, fietsen is het beste
medicijn.
Oké, ’s avonds in mijn bedje lig ik nog wel eens zachtjes te
snikken. Koud, zielig en eenzaam onder de wol. Ik ben geen type voor onenightstands. En al was ik dat, mijn
sneue eenpersoons Topcat-dekbed staat dat soort nachtelijke pret vast en zeker
in de weg.
Maar gelukkig is er de koers.
Ik volg de Vuelta in september op de voet. Zes Spaanse
toprenners maken elkaar het leven zuur, met als ultiem hoogtepunt de
bikkelharde strijd op de flanken van de Angliru. Puur genieten. Uiteindelijk
brengt Kelme-renner Aitor Gonzalez het amarillo
naar Madrid. Aitor was altijd een echte hardrijder, maar komt plots ook met de
besten de hoogste bergen over.
Knap hoor.
Ik supporter voor de kleurrijke Terminaitor. Dat ‘ie tot de nek volgepropt is met pilletjes? Tja.
Dat weet iedereen. Maar dat geldt ook voor de nummers 2 t/m 6, de immer goed
geprepareerde bleekneusjes Roberto Heras, Joseba Beloki, Oscar Sevilla, Iban
Mayo en Angel Casero.
Viva
Espana, viva Eufemiano Fuentes.
Dan is er het WK in Zolder. Mijn vader en ik zijn erbij, die
zondag 13 oktober. We vertrekken akelig vroeg, vanwege de verwachte drukte
vooral. En een beetje uit angst voor de Belgische bewegwijzering.
De koers past uitstekend bij mijn stemming. Grijs. Het
peloton sjeest als een bezetene rondjes over een voormalig F1-circuit. Mijn
vader en ik eten ieder drie zakken friet met enorme kledders mayo, drinken
waterige pilsjes uit een plastic glas, en klappen iedere ronde beleefd als de
negen-man-sterke-trein van de Azzuri voorbijvliegt.
Mooie Mario gaat winnen. Dat weet iedereen.
Saaie koers. Lelijke omgeving. Vieze pisbakken.
Cipo wint inderdaad. In een vorstelijke sprint. Schijnbaar.
Ik heb ‘m niet gezien. Ik poetste mijn kleren schoon, nadat ik in de laatste
ronde de volle mep kreeg van… een urinerende Oscar Sevilla. Oscars plasje: het
enige positieve van deze dag.
Snel vergeten dit WK en deze herfst.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten