dinsdag 25 december 2012

Lombardije: overschatte koers

Weinig waar ik zo’n gloeiende hekel aan heb als de herfst. Ja, aan de Ronde van Lombardije misschien. Overschatte koers. Vaak ellendig rotweer, even vaak een voorspelbare winnaar. Wiedes: slechts drie renners hebben half oktober nog zin om 260 kilometer te koersen. Kansje van drieëndertig een derde procent dus.

Nou nou nou. Spannend, hoor.

Ik hoor het Gary Lineker al zeggen: de Ronde van Lombardije? Dat is die koers van zeven uur over talloze saaie, lange beklimmingen, waar 90 procent van de renners vroegtijdig uitstapt en waar Damiano Cunego in de kopgroep zit.

Ergerniswekkend is ook het pseudo-intellectuele geneuzel over deze koers. Grote woorden als gepassioneerde liefde en mythische schoonheid vliegen je om de oren. Dezelfde woorden die aanhangers van het Italiaanse wielrennen altijd en overal bezigen. Net zo overdreven als de Italianen zelf. Aanstellers.


Neem dat kerkje, bovenop die heuvel. Met die klokken. De Madonna del Ghisallo heet het, als ik me niet vergis. Italië staat barstensvol met dat soort kapelletjes. Maar nee, dit kerkje, dat is speciaal. Sterker: hier moet een documentaire aan gewijd worden. Of beter nog: een hele film. Met stemmige muziek eronder. Veel gele, rode, bruine blaadjes in beeld. Een scooter. Een Fiat. En een espresso op een terrastafel waaraan een mevrouw met bontjas en zonnebril. En dan weer de herfstige gloed van de zon op de beboste heuvels. Saa-aai.

O ja, goed idee, doen we ook nog een beeld van de kleumende rondemisszus van Ivan Basso met veel lang blond haar en in ieniemieniejurkje. Mooi shot, en ook zo typisch Italiaans. 

Fantastissimo (zal wel niet kloppen, maar gelukkig zijn er genoeg lezers die mij kunnen corrigeren).

Godzijdank leeft Gino Bartali niet meer (God hebbe zijn ziel). Anders zou ook die iedere vijf minuten in beeld komen. Hopsakee, iedereen weer een winter lang in katzwijm.

Hoe langer ik erover nadenk, hoe meer ik me realiseer: ik heb een hekel aan Italië. Aan Italianen. En zeer zeker aan het Italiaanse wielrennen. Geef mij maar Spanjaarden, Belgen, Duitsers, ja, desnoods Fransen. Alles beter dan al die kleine gelikte coureurtjes met hun bakkebaardjes, hun gebaartjes, hun mama’s, hun onduidelijke ploegjes, hun achterover ge-gelde krulletjes en hun te witte sokjes op te bruine beentjes.

En dan dat gekoketteer met tradities. Ik zeg: vet saai dat ze daar in Lombardije al dik 100 jaar naar boven rijden naar een en hetzelfde kapelletje. Überhaupt vet saai dat ze in Italië alles al honderden jaren hetzelfde doen. Doe eens gek: gooi eens wat anders dan parmezaanse kaas over die spaghetti bolognese.

Zul je zien: straks is het Milaan-San Remo en gaan we weer met ons allen opgewonden zitten doen over de aartsbisschop van Milaan die op het plein voor de Dom (il Duomo, sorry) alle schijnheilige leden van de omertà-familia z’n zegen geeft. Och, wat heerlijk tradizionale. ‘Een Italiaan die Milaan-San Remo wint, dat is wat hoor. Dan ben je een hele signore’.

Jajajajaja. Geef mij maar de HEW Classics. Of de Ronde van Oman. Lekker geen traditie. Basta!

De morele cover-up van Lance


Zaterdagochtend, half elf. Kinderen uitbesteed aan opa en oma. Kopje koffie, oprolcroissantjes-uit-eigen-oven. En de column van Bert Wagendorp in de Volkskrant. Hoe kan het anders: over Lance. Vrij vertaald vraagt Wagendorp zich af waarom we collectief in een hysterische stuip van schuimbekkende verontwaardiging schieten nu we weten wat Armstrong allemaal heeft uitgevreten tussen 1998 en 2005. ‘Misschien omdat we de topsporter een voorbeeldfunctie toedichten – waarom hij zelf overigens nooit heeft gevraagd.’ (…) ‘Het kwaad in de gedaante van een simpele jongen die toevallig hard kon fietsen en ook nog een arrogante Amerikaan is.’
Ik heb Bert Wagendorp hoog zitten. Prima journalist, vriendelijk mens, prachtige schrijfsels. En dan ook nog wielerfanaat.
Ja, als ik met een man zou moeten trouwen, koos ik Bert.
Het doet me dan ook pijn te zeggen dat Wagendorp hier de plank volledig misslaat. Als iemand juist wél gevraagd heeft om die voorbeeldfunctie, is het Armstrong. Neem zijn twee (!) autobiografieën – bijna-religieuze lectuur, hagiografie van de bovenste plank. Als oud-kankerpatiënt heeft Lance de hemel van dichtbij aanschouwd. Hij weet wat Lijden is. Ja, hij is zo ongeveer uit de dood herrezen. Daarna heeft deze bewonderenswaardig krachtige mens het roer radicaal omgegooid. Heeft een stichting opgericht – geheel en al belangeloos natuurlijk – om overal ter wereld arme kankerpatiëntjes te helpen. Ook is hij Tour de Frances gaan winnen, als ambassadeur van een gezonde levensstijl. Om lotgenoten te motiveren en ons gewone mensen te bewijzen dat zoiets natuurlijk gewoon kan: kanker overleven en vervolgens zeven keer de Tour winnen, op water en brood. Op karakter.
Wie het waagde vraagtekens te plaatsen bij die plotselinge suprematie, bij die transformatie van prima eendagscoureur tot allesoverheersende superkampioen, kreeg de volle laag. Handen af van The Boss. Want Hij heeft meer meegemaakt dan wij. En Hij doet goed werk.
Wielrennen is een katholieke sport. Dat is de afgelopen dagen maar weer eens gebleken. Stiekem stoute dingen doen en er vervolgens met een uitgestreken gezicht glashard over liegen, het is de volgelingen van de paus wel toevertrouwd. Zonder lastig schuldgevoel of knagend geweten bovendien, want even een uurtje biechten of – zoals vroeger – je zonden afkopen met een ‘aflaat’ en hopseflops, je bent weer helemaal het fatsoenlijke mannetje of vrouwtje.
Na het lezen van The Secret Race en de USADA-rapporten, ben ik er meer en meer van overtuigd. Die stichting, Livestrong, met die gele bandjes, die goede doelen, de gelden die ingezameld worden, de Ride for the Roses, maar ook de tweets waarin de grote @lancearmstrong dagelijks anonieme kankerpatiënten een hart onder de riem steekt: het is allemaal één grote doortrapte poging om kritiek bij voorbaat onmogelijk te maken. En om een knagend geweten te sussen.
Die stuitende morele superioriteit. Dáárom zijn we verontwaardigd, Bert. Daarom zien we Lance nu zo graag op de brandstapel.
Ik hoop met heel mijn hart dat al die katholieken het eeuwenlang bij het verkeerde eind hebben gehad. En dat zondaars hun straf niet ontlopen. En Lance dus ook niet. Liefst hier en nu, maar voor mijn part straks in een of ander hels hiernamaals. Al was het maar voor de arme Tom Danielson die een paniekaanval kreeg toen hij een bloedtransfusie moest ondergaan. Voor Christian Vandevelde die simpelweg met ontslag bedreigd werd als hij zich niet met epo zou vol spuiten. Of voor David Zabriskie die zonder scrupules door Lance en Johan gepusht werd zich te drogeren – ondanks zijn trieste familiegeschiedenis. En vooral voor al die arme kankerpatiënten, wereldwijd, die door Armstrong schaamteloos ingezet zijn als PR-instrument. Als morele dekmantel. .
Lance Armstrong een simpele, arrogante Amerikaanse jongen die toevallig hard kon fietsen? Was het maar waar.

Pesterige jochies uit Dortmund


Ooit zag ik een documentaire waarin Marco van Basten vergeleken werd met een balletdanser. Onzin natuurlijk. Voetbal is muziek.
Dus kijk ik altijd zonder geluid.
(Bijkomend voordeel: je mist de woordgrapjes van Frank Snoeks).
Je moet er voor open staan. En ja, het duurt even - ook bij mij. Maar echt: na een minuut of vijf is meestal glashelder waarnaar je zit te luisteren. Zo ook afgelopen woensdag. Ajax-Dortmund. De bal ging van Alderweireld naar Blind. Van Blind naar Enoh. Van Enoh naar Alderweireld. Van Alderweireld naar Van Rhijn. Van Van Rhijn naar Eriksen. Van Eriksen naar Alderweireld.
Enzovoort.
Prachtige balbezitstatistieken leverde het op.
Ik zag het aan en besefte plots: Ajax speelt Eric Satie. De Gymnopédies of Gnossiennes, het maakt niet uit. Melodieus en verzorgd, dat zeker, maar zo vre-se-lijk slaapverwekkend. Doelloos gepingel.
Nee, dan Dortmund. Misschien komt het doordat ik in een bepaalde levensfase zit, maar ik wist ineens met grote zekerheid: de gelbschwarze jochies - pestkopjes Marco en Mario voorop - zongen 90 minuten lang, steeds weer opnieuw, een kinderliedje. ‘De krokodil ligt in het water’.*
Hap. Au! Bijt-ie in je bil.
Dodelijk effectief. Zoals voetbal bedoeld is.
*Voor wie het niet direct paraat heeft, hier de volledige songtekst: ‘De krokodil ligt in het water. De krokodil ligt helemaal stil. De krokodil komt steeds een heel klein beetje nader. Eèèèèèèn: Hap. AU! Bijt-ie in je bil.’

De plukjes van Ronald Waterreus


Ik ben voetbalmoe. Zelden zit ik nog een wedstrijd uit. Het interesseert me niet meer wie kampioen wordt en wie de nacompetitie overleeft. Om de beschamende vertoning van onze oranje jongens deze zomer moest ik glimlachen.
Vroeger hadden spelers tenminste nog rare kapsels waar je op kon letten als je er geen zak aan vond. Ik noem een Pierre Littbarski, een Michel Boerebach en een Roberto Baggio.
En nu? Niks van dat alles; voetballers zijn vermodieusd. Dacht ik.
Zondag zag ik Ronald Waterreus bij Studio Voetbal.
Ronalds haar maakte mijn dag, mijn week, mijn jaar goed. Dwars tegen de heersende trends in houdt deze Limburgse holenmens stug vast aan zijn jaren ’90-coupe. Goed, de nekspoilers zijn er al een poosje af.
Doodzonde.
Maar de plukjes die zondagavond op Ronalds voorhoofd gedrapeerd lagen, die waren fan-tas-tisch.
De volle 45 minuten lang bleef ik me verlekkeren aan Ronalds ‘ponnie’. Welke zichzelf respecterende kapper knipt zoiets? Of zou mevrouw Waterreus zelf…?
Fascinerend.
In elk geval pleit ik voor een onmiddellijke terugkeer op de velden van ‘Reus’. Dan zitten ik en mijn-bord-op-schoot er weer klaar voor, zondags om 19 uur.

De keiharde onderzoeksjournalistiek van het AD


*Ringtone met tune van Radio Tour de France*
‘Hallo, met Mike.’
‘Ha Mike, je spreekt met Kuifje van het Algemeen Dagblad.’
‘Hé die Kuifje, hoe gaat ‘ie? Alles goed met jou, het vrouwtje en dat blaadje van je?’
‘Ja hoor, mag niet klagen. Al die wilde maffiaverhalen over Lance en Tyler en doping enzo, dat scoort lekker. Hoop nieuwe lezertjes erbij.’
(…)
‘Nu we het er toch over hebben, Mike, ehm, ik wilde je eigenlijk iets vragen. Kijk, je zult het wel onzin vinden en zo, en ik weet, we hebben het er al vaak genoeg over gehad, bijvoorbeeld toen in Pau, op je hotelkamer, of in Luik, aan de finish toen je tweede werd achter VDB, of was het achter Bettini of achter Bartoli of achter Rebellin, haha, sorry inkoppertje, maar toch, onze lezers willen het weten. Dus vraag ik het je, en je weet joh, we kunnen het nooit bewijzen, niemand kan dat, kijk maar naar Lance, het is jouw woord tegen het hunne, dus we kunnen alleen maar hopen dat je eerlijk antwoordt, maar van de andere kant: niemand dwingt je. Maar ik denk altijd maar: nooit gevraagd is altijd nee, want nee heb je en ja kun je krijgen, toch, Mike?’
(…)
‘Dus tja, nou ja, komt-ie dan, ik vraag het je toch maar gewoon op de man af, direct en eerlijk: heb jij ooit ergens in je carrière, toevallig of per ongeluk, of gewoon een keer uit nieuwsgierigheid of zo, of omdat je werd gedwongen door die gekke Italianen of Spanjaarden op hun brommertjes die iedereen eruit reden, of gewoon omdat de prestaties even wat uitbleven en je een nieuw contract wilde, nou ja, uhm, iets gebruikt? Middeltjes dus, die op de lijst stonden. Ik noem het bewust geen doping, maar gewoon iets dat herstelbevorderend werkt?’
(…)
‘Ik bedoel, ik begrijp heel goed, Mike, dat als je over drie of vier cols moet, met 35 graden,  en dat dag in dag uit, dat je dan ’s avonds wel eens effe iets neemt om je wat beter te voelen of zo. Moeten we niet te moeilijk over doen, ik schrijf mijn stukjes ook niet op water en brood alleen, haha. Zonder bakkie koffie of een peuk zou ik nog steeds stukkies tikken voor het Barendrechtsch Weekblad.  Bij wijze van spreken dan he, want ik weet ook wel dat je van een werkpaard geen renpaard kunt maken, maar ja, die verhalen he, over pilletjes en spuiten enzo, dat vreten de mensen als koek.’
(…)
‘Weet je wat het is, jongen, ik snap dat je het ongemakkelijk vindt. Ik schrijf gewoon op dat je deze vraag onzin vindt. Ik zal het goed verwoorden hoor, maar ik zal duidelijk maken dat je ervan baalt dat mensen je niet meer geloven. Begrijp me goed, Mike, ik geloof je. En ik begrijp je. Ik schilder je niet af als crimineel. Maar ja, de mensen hè, die willen zondebokken. Die willen spannende verhalen. En bovenal willen ze de waarheid horen, alsof er zoiets bestaat als De Waarheid. Ik weet het, dat is naïef, dom geleuter van buitenstaanders, maar toch: nu kunnen we in elk geval laten zien dat we het gevraagd hebben. Dat ze ons pennenlikkers niet gaan verwijten dat we het allemaal maar hebben laten gebeuren, zonder kritische vragen te stellen. Komt dus helemaal goed, bedankt voor je tijd, je begrip en je uitleg. Succes verder met je nieuwe carrière en die blonde stoot van je. Later!’
‘Jij ook bedankt, Kuifje, ik spreek je.’
‘Dag Mike!’

maandag 24 september 2012

Het plasje van Oscar Sevilla


Oktober 2002. Het najaar is herfstachtiger dan ooit. De relatie met mijn middelbareschool-vriendinnetje loopt spaak na een jaar of tien. Ik bivakkeer maandenlang op een raamloze zolderkamer met gaten in de houten vloer, breng de was naar vrienden of mijn ouders, en eet iedere avond macaroni met smak en kaas. In m’n uppie, op de bank voor de tv. Life sucks.

Gelukkig is er de fiets.

De mijne - een bordeauxrode Concorde – staat geparkeerd voor een in grote haast eigenhandig getimmerde boekenkast en fungeert als droogrekje voor hand- en theedoeken. Iedere dag na het werk schiet ik in mijn wielerpakje, til het racemonster snel even de 346 treden naar beneden, en rijd mijn vaste rondje door het Nijmeegse heuvelland. Depri? Ben je gek, fietsen is het beste medicijn.

Oké, ’s avonds in mijn bedje lig ik nog wel eens zachtjes te snikken. Koud, zielig en eenzaam onder de wol. Ik ben geen type voor onenightstands. En al was ik dat, mijn sneue eenpersoons Topcat-dekbed staat dat soort nachtelijke pret vast en zeker in de weg.  

Maar gelukkig is er de koers.

Ik volg de Vuelta in september op de voet. Zes Spaanse toprenners maken elkaar het leven zuur, met als ultiem hoogtepunt de bikkelharde strijd op de flanken van de Angliru. Puur genieten. Uiteindelijk brengt Kelme-renner Aitor Gonzalez het amarillo naar Madrid. Aitor was altijd een echte hardrijder, maar komt plots ook met de besten de hoogste bergen over.

Knap hoor.

Ik supporter voor de kleurrijke Terminaitor. Dat ‘ie tot de nek volgepropt is met pilletjes? Tja. Dat weet iedereen. Maar dat geldt ook voor de nummers 2 t/m 6, de immer goed geprepareerde bleekneusjes Roberto Heras, Joseba Beloki, Oscar Sevilla, Iban Mayo en Angel Casero.

Viva Espana, viva Eufemiano Fuentes. 

Dan is er het WK in Zolder. Mijn vader en ik zijn erbij, die zondag 13 oktober. We vertrekken akelig vroeg, vanwege de verwachte drukte vooral. En een beetje uit angst voor de Belgische bewegwijzering.

De koers past uitstekend bij mijn stemming. Grijs. Het peloton sjeest als een bezetene rondjes over een voormalig F1-circuit. Mijn vader en ik eten ieder drie zakken friet met enorme kledders mayo, drinken waterige pilsjes uit een plastic glas, en klappen iedere ronde beleefd als de negen-man-sterke-trein van de Azzuri voorbijvliegt.

Mooie Mario gaat winnen. Dat weet iedereen. 

Saaie koers. Lelijke omgeving. Vieze pisbakken.

Cipo wint inderdaad. In een vorstelijke sprint. Schijnbaar. Ik heb ‘m niet gezien. Ik poetste mijn kleren schoon, nadat ik in de laatste ronde de volle mep kreeg van… een urinerende Oscar Sevilla. Oscars plasje: het enige positieve van deze dag.

Snel vergeten dit WK en deze herfst. 

Ik ben voor Hinault


Gisteren op hetiskoers.nl:

Een zondagochtend eind augustus, ruim 33 jaar geleden. Mijn vader reist af naar het WK in Valkenburg. Ik ben net vijf, en mag niet mee. Te gevaarlijk, zegt papa. Ik geloof hem.
Jan Raas wordt wereldkampioen, tot grote vreugde van de tienduizenden fans die zich op de Cauberg hebben verzameld. En tot grote vreugde van mijn vader, getuige zijn gebalde vuist en oerkreet als hij ’s avonds terugkeert.
De reden van die blijdschap? Niet zozeer de winst van Raas - met de stugge Zeeuw hebben wij thuis niet veel op. Nee, het is vooral de nederlaag van Bernard Hinault die mijn vader plezier doet. De Breton is ‘een arrogante kwast’. Daarbij: Hinault zit Joop Zoetemelk dwars in de Tour.
En Joop, daar hebben wij thuis wel wat mee.
‘Weet je wat het mooiste was?’, glundert mijn vader, die inmiddels met een pilsje op de bank zit. ‘Die  stomme Hinault kreeg voor mijn neus een lekke band. En niemand deed iets om hem te helpen.’
Mijn vader grinnikt. Zijn zoontje snikt zachtjes.
Deze zomer heb ik op Alpe d’Huez een Renault-petje gevangen, gegooid door zo’n karavaan-auto-meisje. Sindsdien ben ik voor Ienoo. We hebben zelfs een levensgroot spandoek voor ‘m gemaakt. En nu dit?  
Boos roep ik: ‘Maar pap, waarom had je je bandenplakspullen niet bij je?’ en ren huilend naar mijn kamer. Met mijn Renault-petje over mijn ogen, kruip ik diep onder de dekens. Ik neem me voor om nooit, echt nooit meer, zonder bandenplaksetje naar de koers te gaan.
Tot op de dag van vandaag houd ik me daar aan. 
Ook deze zondag ben ik er weer bij, op de Cauberg. Mét mijn vader, een plakkertje, een tube lijm en drie bandenlichters.
Maar als ik eerlijk ben: ik zou niet weten wiens band ik zou willen plakken. En dat vind ik best erg.  

vrijdag 14 september 2012

De Rabocultuur: alles in dienst van Het Doel


Gisteren op hetiskoers.nl: 

10 November 2014. Het is koud, waterkoud, deze vroege zondagochtend. De ijzige mist hangt in flarden boven de velden. Uit de natte nevel duikt hier en daar een eenzame boerderij op. Een vermoeide hond blaft. Het geluid draagt niet ver. De Achterhoek is leeg en verlaten. En daar zal vandaag weinig verandering in komen.

Het is geen weer voor uitstapjes.

Dan, plots, zacht geratel. Een ketting, een derailleur. Gonzend geluid. Keiharde bandjes op glad asfalt. Een regelmatige ademhaling komt verrassend snel naderbij. Een lange, graatmagere kerel fietst voorbij. Oranjeshirt, lange mouwen, lange koersbroek. Een snelle groet, twee ademwolkjes, en weg is ‘ie.

Inderdaad: Robert Gesink. Lokale held. Kopman van de Rabobank. Paradepaardje.

Gesink grijpt z’n kans, vandaag. Weinig verkeer, heerlijk stukje fietsen. Vanuit Aalten langs de IJssel kronkelend omhoog naar Zutphen, dan de Veluwe op, naar Apeldoorn, Wageningen, en vervolgens via de Posbank en de Duitse bossen terug naar vrouw en kinderen. In totaal zo’n 220 kilometer. Een stevige rit, zoveel is zeker. Maar Robert is niet bang. Hij is deze morgen vol zelfvertrouwen op de fiets gestapt. Hij weet het, hij voelt het. Al enkele dagen, enkele weken misschien. Het is onmiskenbaar.

Hij is in topvorm.

Een heerlijk gevoel.

De voorbereiding begon in maart. In Parijs. Of beter: in zo’n grauw voorstadje. Zeven dagen in het zadel. Koersen naar de zon, Parijs-Nice. De perfécte training, ieder jaar weer. Avond aan avond met de ploegleiding de resultaten bekijken. Gemiddeld wattage? Tegen de 320. Keurig, voor de eerste afspraak. Hartslag zo laag mogelijk houden, luidde het devies. Hoog beenritme. Niets overhaasten. Weg, ver weg  blijven van het omslagpunt, dat sowieso. Pas in april, in de Amstel en de Waalse klassiekers, mocht hij er een schepje bovenop doen. Een stap maken, noemt de ploegleiding dat. Weer eens ouderwets verzuren, wennen aan de pijn.

Stap voor stap. Geleidelijk. Voorzichtig brengen. Dat is de aanpak van de ploeg. En Robert voelt zich daar goed bij.

Alles in dienst van Het Doel.

Vandaag dus op het programma: 220 kilometer. Dat is een uurtje of zes koersen. In z’n uppie. Tijd genoeg om na te denken. Om het seizoen te evalueren. Begin april was daar even de angst. Hij rilt weer bij de gedachte. Pijn in de knie. O jee, het schema, de planning! Wat nu? Maar de paniek bleek onnodig: in april toonde hij alweer z’n klasse. De Amstel reed hij met speels gemak uit. Fraaie top-20 plek. Doelstelling ‘de finale rijden’ gehaald. Daarna volgde het Ardense tweeluik. Het gevoel was goed, de benen bleken super. Ook de cijfers toonden aan dat zijn lichaam met de week beter tegen de onmenselijke inspanningen bestand bleek.

Alleen de klasseringen vielen wat tegen. 97e op de Muur van Huy, 53e in Ans.

Uitslagen zeggen weinig, hield de ploegleiding hem voor. Focus op het goede gevoel. Stap voor stap. Geleidelijk. Denk aan Het Doel.

En dat doel kwam dichterbij. Zeker na de periode van uitzonderlijk harde training in juni en juli. Op het NK in Valkenburg, alweer voor het vierde jaar op rij gewonnen door Niki Terpstra (‘Domme Niki, vliegt er altijd als een kip zonder kop in’, zei de ploegleiding altijd), stapte hij drie ronden voor het eind af. Moe, maar uiterst voldaan. De test die hij dezelfde week nog aflegde op het hoofdkantoor van de ploeg, bevestigde dat gevoel.  

Maximaal vermogen 520 watt. Had nog nooit iemand van de ploeg weggetrapt.  

Vol vertrouwen toog hij naar de start van de Tour.

Tijdens die ronde bleek hoezeer het trainingsschema in de loop der jaren verfijnd was en toegespitst op zijn frêle, breekbare lijf. Drie weken van knoertharde koers volgden, maar hij finishte zo fris als een hoentje op de Champs-Elysées. Zonder ook maar één moment noemenswaardig in het rood te rijden, eindigde hij op een keurige 18e plek. Vooral het dagelijkse vlotte herstel stemde hem hoopvol. Waar anderen in de eerste week de stenen uit de straat reden en wonnen, maar daarna zienderogen verzwakten, daar presteerde Robert drie weken lang op constant niveau.

Dat is je grote kracht Robert, zei de ploegleiding altijd. Met het hoofd koersen, op reserves rijden, geen tien, geen drie, maar een zeventje. Dag in, dag uit.

Alles in dienst van Het Doel.

‘Mij krijgen ze niet gek’, zei hij altijd als de pers kritische vragen stelde. ‘Ik weet waar ik naartoe werk. Een heel jaar pieken, dat gaat tegenwoordig niet meer.’    

Het is inmiddels middag. De zon is doorgebroken, maar de kou blijft. Hij sprint de Posbank op, en verorbert vervolgens in de nabijgelegen uitspanning een reusachtige pannenkoek met spek en een warme chocomelk. Dan vervolgt hij zijn weg, terug naar Aalten.

Zijn gedachten gaan terug naar de maand september, de maand waarin hij traditiegetrouw de puntjes op de i zet. Eerst was daar de Vuelta, die hij niet reed om te winnen maar om hardheid op te doen. Twee etappes had hij aangekruist. Daarin ging hij zich testen. Voluit koersen tegen het omslagpunt aan. Niet erover, dat hoefde nog niet. Maar door volle bak de Angliru en de Cuitu Negru op te knallen, bewees hij zijn getrainde lichaam de allerlaatste perfecte dienst.

Niets stond de absolute topvorm nu nog in de weg.

De beloning volgde op het WK in München, waar hij op een loodzwaar parcours als negende finishte, en in Lombardije waar hij een ‘fantastisch gevoel’ overhield aan z’n derde plek in het Noord-Italiaanse beestenweer. ‘De pedalen niet gevoeld vandaag’, twitterde hij ’s avonds opgetogen.

De ploegleiding complimenteerde hem. Een nieuw tweejarig contract lag op zijn handtekening te wachten.

En nu, nu fietst hij hier door het kale Duitse niemandsland. Moederziel alleen, door de snerpende herfstkou. Dik 200 kilometer staat er op de teller, in minder dan 6 uur. Gemiddelde van 35 per uur. Fluitend, twee vingers in de neus. Het Doel is bereikt. Eenmaal thuis zet hij de fiets in de schuur, loopt de warme woonkeuken in en kust zijn vrouw. ‘Hoe ging het schat?’, vraagt ze. ‘Fantastisch’, zegt hij glunderend. ‘Geen centje pijn. Beter dan ik had durven dromen.’ ‘Je hebt er anders hard genoeg voor gewerkt’, glimlacht ze, en schuift een bord dampende boerenkool met worst onder z’n neus. Gretig valt hij aan.

Hij kijkt nu al uit naar volgend seizoen.


  

woensdag 25 juli 2012

#devraagvanmax


Zoontje van vier, Max heet ’ie, is nogal nieuwsgierig. En bijdehand. Hij stelt veel vragen. Soms zijn ze tamelijk eenvoudig met 'ja' te beantwoorden (‘Kun jij harder fietsen dan de wielrenners op tv, papa?’), maar meestal zijn deze vragen aan de moeilijke kant – voor zijn papa en mama in elk geval. Ook is Max helaas nogal vasthoudend. Krijgt hij niet onmiddellijk antwoord of is dat antwoord niet naar wens, dan ben je nog niet van ‘m af. 

‘Gewoon’, ‘zo is het nu eenmaal’ of ‘daarom’ zijn allang geen geaccepteerde ontsnappingsroutes meer.

Hoog tijd dus om hulp van buiten in te roepen. Daarom vanaf nu regelmatig op twitter, facebook en linkedin: ‘De vraag van Max’ (hashtag: #devraagvanmax). Met het uitdrukkelijke verzoek aan alle meer of minder deskundige familieleden, vrienden, kennissen, collega’s en andere relaties om ons waar mogelijk aan een antwoord te helpen. Of ons een zetje in de goede richting te geven, bijvoorbeeld via handige linkjes of gewoon door de vraag te retweeten of door te sturen aan anderen.

Mijn idee is om er zo nu en dan – als ik genoeg reacties krijg én een en ander zelf op een rijtje heb (en geloof me: dat zal nog een uitdaging worden) – een aardig stukje over te schrijven. Leerzaam voor Max, voor mij én voor jullie wellicht. En leuk om te lezen, hopelijk.

Hieronder de allereerste vraag van Max:  
Waarom waait de wind?

Wie? ;-) 


woensdag 18 juli 2012

Rustdag in de Tour: vrouwen van buitencategorie


Gisteren op hetiskoers.nl: 

Ik droomde dat ik aan de Tour de France deelnam. Iedere dag weer, drie weken lang, moest ik aan de bak. Vol aan de bak. Zonder genade.

De ene dag stonden er busladingen onaantrekkelijke vrouwen voor mijn deur. Meestal meer dan 200. Ze wilden allen de liefde bedrijven, Met mij, alleen met mij. Achter mekaar door, zonder pauze. Op het einde steeds sneller, steeds meer, steeds harder. Als in een wilde sprint.
De andere dag moest ik met één vrouw van bil. Een mooie vrouw, dat zeker. De opdracht: in één ritme, in de hoogste versnelling, aerodynamisch doordenderen. Men hield de tijd bij. Een zware discipline.

Keihard, maar eerlijk, schreef de pers. Ik was gesloopt.

Dan weer stuurden ze me drie dagen achter elkaar over een vrouw van buitencategorie. Type Scarlett Johansson. Prachtig, woest aantrekkelijk, maar nauwelijks te bedwingen. En dan niet één per dag. Nee, drie, vier van die buitenissige, vurige schoonheden. Soms zelfs zes keer. ‘Moordenaars, dat zijn jullie’, riep ik naar de wedstrijdleiding.

Ze lachten slechts.

Het publiek smulde van mijn inspanningen, mijn afzien. Rijen dik stonden ze langs ons bed. Er holden zelfs gekken rondjes eromheen. Steeds dichter kwamen ze, ze goten water in mijn nek, duwden me. Idioten. En miljoenen zaten voor de buis of verslonden de volgende dag het verslag in de krant.

Dat, alleen dat telde. Commercie won het van de menselijkheid.

Maar o wee, als ik eens - uit pure wanhoop - een viagraatje nam. Niet om beter te worden, nee, gewoon om het vol te houden. Om niet te bezwijken. Ho maar. Collectieve volkswoede: ‘Nee Sander, dát mag niet, waarachtige seks willen we zien. Puur natuur, anders niet.’ Na ieder nummertje werd ik getest. Plassen en hup, daar stuurden ze alweer naar binnen, naar weer zo’n wellustige vrouw.

Wreedheid van de ergste soort.

Eindelijk was er een rustdag. Heerlijk. Ik sliep een gat in de dag en wilde dolgraag een stukje fietsen. Veel te lang al niet gedaan, immers. Ik kon niet wachten. Maar mijn ploegleider, man van de oude stempel, maakte bezwaar: fietsen is slecht voor de bedprestaties. En dus bleef hij op de gang van het hotel posten.

Mijn fiets kwam er niet in die dag.

Toen werd ik wakker. Naast mijn eigen A., godzijdank. Ik keek haar aan, ze was prachtig. Ik streelde haar lange zwarte haar en vroeg toen gretig: ‘Stukkie fietsen? Zo’n lekker ouderwets ochtendritje?’ Ze knikte.

Heerlijk om weer thuis te zijn… 

vrijdag 6 juli 2012

Piesen en kakken in volle finale


Mijn oudste zoon is vier. Hij zit midden in een bepaalde-vieze-woorden-fase. ‘Piemelwiemel’ en ‘papadepoepa’ en zo.
Ja, wij lachen thuis wat af.
Misschien komt het hierdoor, maar ik las vanmorgen met bovengemiddelde interesse een artikel in Het Nieuwsblad over ‘de sanitaire stop’. Plassen en poepen tijdens de koers, hoe doe je dat?
Fascinerende materie.
Sinds ik zelf regelmatig een koersbroek om de gespierde benen draag, koester ik een diepe, oprechte bewondering voor hen die erin slagen al rijdend hun pielemuisje te ledigen, zonder te knoeien.
Het is me één keer bijna gelukt.
Ik was er zo geconcentreerd mee bezig dat ik een bochtje miste. Al uitdruppelend op mijn fraaie wielerschoentjes, reed ik keihard een maïsveld in.
Volgens Garmin-coureur Johan van Summeren is een plasexercitie die leidt tot natte schoenen meestal te wijten aan De Lengte. Of beter: een gebrek daaraan. En bedankt, Summie! Ik stap voortaan wel af. Op mijn niveau kan dat gewoon.
(En met mijn lengte moet dat, blijkbaar).
Hoe zit het dan met de grote boodschap, vraagt u? Dat ligt ingewikkelder. Regel één luidt eigenlijk: er wordt niet gepoept tijdens de koers. Mocht het probleem te nijpend zijn, dan luidt het devies: zoek een rustig plekje op en hurken maar. 
Vergeet hierbij niet te checken of de verbinding met ploegleiding en collega’s off air is.
Mocht de onbeheersbare aandrang zich in volle finale openbaren, doe dan als Kevin Seeldraeyers in de Giro van 2009. Vraag de mecanicien er al rijdend een klakske onder te houden en je billetjes vervolgens met een bidonnetje te kuisen.
Dienstbaar volkje, die mekaniekers.
Laatste optie, alleen bij hoge uitzondering en dito nood toe te passen: lekker laten lopen. Geeft in voor- en najaar in elk geval wat warmte aan het veelgeplaagde onderstel. Daarbij: wedden dat ze achter je maar al te graag een gaatje laten vallen, als ‘de natte schijt langs je dijen glijdt’.
Laat ons bidden dat Bauke Mollema zondag 15 juli getroffen wordt door een korte, maar zeer hevige diarree-aanval, nét voor het steilste deel van de Mur de Péguère. 

donderdag 5 juli 2012

Bokkema leest Waterdrinker


Foto’s van donderende watervallen, megalomane wolkenkrabbers of woeste roofvogels in volmaakte duikvlucht: ik mag er graag naar kijken. Ook de wielersport is fotogeniek. Het zweet, de tranen, het bloed: het is een kaalgevreten cliché, maar in geen andere sport is Het Lijden zo goed in stilstaand beeld te vangen.

Renners hebben bovendien vaak goeie, karakteristieke koppen.

Vooral vroeger natuurlijk - denk maar aan de doldwaze Ferdi, de klassieke Fausto en de bozige Gino - maar ook nu nog. ‘Bauke Mollema heeft zo’n hoofd van vroeger’, twitterde iemand deze week. En prompt ging er een foto van een piepjonge Briek Schotte rond. De scherpe trekken, de forse neus en dito oren, en de wat naïeve oogopslag: het was Bauke, maar dan in zwart-wit. 

Het ontroerde me.

Gisteren stuitte ik op een andere foto van Bauke waar ik blij van werd. Het fenomeen uit Zuidhorn hing onderuit in de bus, slechts gekleed in zweethemdje en koersbroek, de bretelletjes nonchalant omlaag. Twee graatmagere rennersarmpjes - spierwit van boven, diepbruin van onder - hielden een boek omhoog.
De goeie karakteristieke kop met het goeie karakteristieke reukorgaan ging er bijna helemaal achter schuil.
Bauke Mollema leest boeken op weg naar de start van weer een Touretappe. Mijn hart maakte een sprong. Zeker toen ik hoorde om welk boek het ging. ‘De Duitse Bruiloft’, van Pieter Waterdrinker.

Waterdrinker, goeie karakteristieke naam.

Bokkema leest Waterdrinker. Mooier wordt het niet meer deze Tour. 

dinsdag 3 juli 2012

Hotelhorror in de Tour de France

Gisteren op hetiskoers.nl: 

Ieder jaar verheug ik me er op: de onheilstijdingen uit de hotels tijdens de Tour. Horrorverhalen over vreugdeloze Formule-1 blokkendozen langs de doorgaande weg tussen Chateauroux en Vierzon, over gedeukte en beschimmelde matrassen van hooguit 1.60 m, over uren en uren doorgekookte haricots verts, en - het allermooist - over dorpsfeesten met lange tafels vol wijn en stokbrood en dronken villageois die chansons brallen, waardoor de renners tot 03.00 uur ’s nachts de slaap niet kunnen vatten.

Godzijdank hebben we nu twitter. Prachtmedium, ook voor het communiceren van dit soort existentiële ellende.

Jammer is wel dat de meeste ploegen tegenwoordig hun eigen mobiele hotel meesleuren. Behalve de hypermoderne en van alle gemakken voorziene bus die de coureurs van het hotel naar de start brengt en vice versa, beschikt een professionele wielerploeg over eigen matrassen, eigen massagetafels, eigen koks en eigen eten en drinken.

Jammer voor de liefhebbers van romantische wielerverhalen althans.

Want voor de renners – beoefenaars van misschien wel de zwaarste sport die er is – is het natuurlijk een godsgeschenk.

Een jaar of tien geleden bracht ik met mijn huidige vrouw de nacht door in Hotel de la Gare in Champagnole. Wij kenden elkaar pas enkele weken, dus slapen (en goede hotels kiezen) was niet onze eerste prioriteit. Maar zelfs wij bemerkten dat de gloriedagen van dit hotel al enige tijd achter ons lagen. Krakende houten trappen, afgebladderd behang, schots en scheve muren en plafonds, keiharde matrassen, geen warm water uit de kraan, wc en douche op de gang, en piepkleine kamertjes met piepkleine raampjes die uitkeken op een piepklein binnenplaatsje. Waar de vuilnis van minstens een paar maanden stond opgestapeld.

Elk uur passeerde er een goederentrein op enkele meters van onze kamer. De Russische Antonov onder de goederentreinen welteverstaan.

Bij het ontbijt vertelde de eigenaar ons trots dat de Raboploeg een jaar eerder ook in zijn hotel had overnacht. Tijdens de Tour dus. Ik heb het even opgezocht. Het was in 2001, na de achtste etappe tussen Colmar en Pontarlier. 222,5 kilometer fietsen - een uurtje of zes dus - door werkelijk apocalytische weersomstandigheden.

Erik Dekker won de etappe. En vierde dat in Hotel de la Gare.

Ik zeg: stop Van der Wiel, Heitinga en al die andere mannetjes zonder haar maar met privé-kappers daar maar eens een nachtje in. Dan piepen ze wel anders.

zondag 1 juli 2012

Luis León, spook van de Rabobank


Gisteren op hetiskoers.nl: 

Vorige week sprak ik een moeder die tegelijk met mij haar kinderen van school haalde. Ze komt uit Spanje, woont al ruim twintig jaar in Nederland, en mist haar geboortegrond nog iedere dag. Ik zag de heimwee in haar donkere ogen en leed met haar mee.
Je zult als Spaanse maar in Nederland terechtkomen. Land van rijtjeshuizen, de Blokker en sandwich spread.
Hetzelfde unheimische gevoel bezorgt Luis León Sanchez me. De 28-jarige Spanjaard, als jongeling de nieuwe Indurain genoemd, is een begenadigd renner. Veelzijdig vooral; Luis León is rap, rijdt makkelijk de bergen over, en is als tijdrijder een lust voor het oog.
Zet een café americano op zijn rug en na zes kilometer Luiks bochtenwerk is er geen druppel gemorst.     
Maar toch.
LL rijdt al twee jaar mee bij Rabo, maar ook weer niet. Hij is wat Henk Fräser was in de WK-selectie van 1990: een spook. Goed, hij wint soms een etappetje in de Tour, ergens tussen de Alpen en de Pyreneeën in. En ja, hij wordt jaarlijks kampioen tijdrijden van zijn land. Maar verder? Verder niets.
Te weinig voor zo’n klasbak.
Luis León heeft dit jaar van alle Tour-deelnemers de meeste koersdagen in de benen, lees ik op Sporza. Ik geloof het niet. Ik denk dat ze ons foppen. LL stapt deze zaterdag voor het eerst op, voor zijn enige koers van het jaar. Bij het ontbijt begroet hij Bauke, Robert, Maarten, Bram en Steven. ‘Ola, soy Luis León.’
Hij gaat zitten en staart bedroefd naar drie pakken halfvolle melk en een gigantische berg witte broodjes met kaas. Waar is de warme lunch? Waar zijn de manchego, de aceitunas en de wijn? En vooral: waar zijn Oscarito, Carlos en Juanma?
Deze week hoorde ik dat Luis León Sanchez zijn contract bij Rabobank met twee jaar heeft verlengd. In de proloog van de Tour rijdt hij vandaag de 74e tijd.
Niet goed, niet slecht. Maar veel te weinig voor zo’n klasbak.

woensdag 27 juni 2012

Grow up, amateurs!


Engeland ligt eruit. Niet uit de EU, maar uit het Europees Kampioenschap voetbal. Verloren van Italië, in de kwartfinale. Na strafschoppen natuurlijk. Sinds 1990 is Engeland zes keer op deze manier uit een eindronde gewipt.  
En wij hier maar zeuren over een penaltytrauma.
Deze keer deed het nog meer pijn dan in voorgaande jaren. De white army had namelijk getraind op strafschoppen. Sinds het begin van de voorbereiding, eind mei, werd iedere (!) training besloten met een rondje penalties.
Een Spartaans regime.
En allemaal voor niets. De twee Ashleys (Young en Cole) misten; einde verhaal voor de Engelsen. ‘We weten nu dat trainen op strafschoppen zinloos is’, zei Hodgson. ‘Op de training deden ze het alle vijf voortreffelijk. De spanning is niet na te bootsen. Het vertrouwen om een strafschop te nemen, heb je of heb je niet.’
Zelden sprak iemand zoveel onzin binnen tien seconden.
Iedere keer weer schrikken, het amateurisme in ’s werelds grootste sport.
In het land der blinden zijn de eenoogjes koning. Mourinho, Lobanovski, Sacchi, Van Gaal: stuk voor stuk vernieuwers, die op (bijna) wetenschappelijke manier het onderste uit de kan wilden halen. Ook, of juist, als ze geen Messi of Ronaldo in de ploeg hadden.
Hoe? Door te trainen op details. Niet drie weekjes penanties op doel rossen. En jengelen als het dan niet lukt.
Nee, oefenen, oefenen, oefenen. Eindeloos.
Hartstikke saai, maar wie heeft gezegd dat topsport leuk moet zijn?
Voetballers zeiken graag over het conservatisme bij de bobo’s in Zwitserland. Geen camera’s op de doellijn, geen chip in de bal. Wanneer steken ze de hand eens in eigen boezem?
Grow up! Daarna praten we wel verder…    

dinsdag 26 juni 2012

Allez Johnny Hoogerland!


Vandaag op hetiskoers.nl: 

Er schijnen mensen te bestaan die van polders houden. Sterker: deze mensen fietsen er graag doorheen, door die polders. Voor de lol. Als hobby dus. Dan zeggen ze dingen als: ‘Goh, Dré, wat is Nederland toch mooi, hè?’ En: ‘Wat een uitzicht, Gerrit, heel bijzonder.’ Of: ‘En die Hollandse luchten, Herman, is het niet prach-tig?’.

Ik ben van een ander slag. Ik haat polders. Het karakteristieke Nederlandse landschap maakt me depressief. Niets ergers dan een eindeloos vergezicht. Zo’n grijsgroene zee van kaalgevreten weilanden, koeien, slootjes, molentjes, hier en daar een boom (natuurlijk: een populier), en dan weer een hele tijd niets. O ja, een regengordijn in de verte. Die bui krijgen we straks geheid op onze nek. Want schuilen gaat hier natuurlijk niet. In deze leegte.

Doffe ellende.

Net Noord-Frankrijk. Ooit stond ik er twee uur vast in een trein, in de buurt van Saint-Quentin. Ik keek naar buiten – overal kale leegtes, donkere boerderijen, treurige plukjes grauwkleurige bomen, scheef hangend door wind en regen, en dan die mensen. Zoals Martin Bril ooit zei: een landschap gaat in mensen zitten. In Noord-Frankrijk is dat zeker het geval. Kaal, lelijk en deprimerend.

Ik keek twee uur lang naar buiten en wenste dat ik mezelf voor mijn eigen trein kon werpen. Maar die stond dus stil. Ook dat nog…

Misschien ben ik hypersensitief. Misschien domweg een mietje, vatbaar voor mentale dipjes. Kan zijn. Zeker is dat Noord-Frankrijk ongeschikt is voor tere zieltjes. En laat er verdomme nu net een Touretappe arriveren in Saint-Quentin, de tous les lieus. Die rit, nummertje 5, voert de renners van het hemelse Rouen (ga daarheen, mensen!) over bijna 200 martelende kilometers naar de Hel op Aarde.

Ik vermoed dat het hele peloton die dag onderuitgezakt achterstevoren op de fiets hangt, platgespoten door de anti-depressiva. Jankend. En bellend met het thuisfront. ‘Maman, ik wil naar huis. Haal me hier weg. Le plus vite possible.’

Het hele peloton? Nee, er is één renner die niet beter weet. Johnny. Johnny Hoogerland dus.

Oké, God heeft Zeeuwse Johnny bij wijze van grap de fysiek van een klimmer meegegeven, maar de grote kracht van Johnny ligt toch echt ergens anders (denk aan z’n klinkende overwinningen als junior in de Ronde van Vlaanderen en de Driedaagse West-Vlaanderen). Johnny hoeft zich niet vier weken op te sluiten in een sportschoolkloostercel bovenop de Sierra Nevada. Johnny hoeft geen Critérium du Dauphiné, Tour de Suisse of Route du Sud te rijden, ter voorbereiding. Allemaal onzin. Het enige wat Johnny (aka @zeeuwseleeuw) moet doen, is trainen rond zijn woonplaats. Yerseke! Trainen, trainen, trainen. Iedere dag 200 kilometer. 100 heen, 100 terug.

Voor wie dat aankan zonder zich huilend in de Westerschelde te werpen, is Noord-Frankrijk een makkie.

Allez Johnny, démarre. Et gagne!  

donderdag 7 juni 2012

De ene schurk is de andere niet


Over smaak valt niet te twisten. Een onzinnige uitspraak, want je kunt zo’n beetje over ieder onderwerp bekvechten. Of je er vervolgens met de tegenpartij ‘uitkomt’, dat is een ander verhaal. Er bestaat – godzijdank – geen absolute waarheid over schoonheid.

Net zo persoonlijk als smaak is menselijk leed. Of het nu gaat om het verdriet, angst of pijn: het is per definitie onmeetbaar en niet te vergelijken met andermans ellende. Hoe dat komt? Om de simpele reden dat het niet draait om de oorzaak van het lijden, maar om het gevoel dat eraan verbonden is.

En dat is niet uit te drukken in getallen, grafiekjes of staafdiagrammen.

Ook dat is een zegen. ‘De 25 meest ellendige mensenlevens’: er zijn tv-formatbedenkers die er hun vingers bij zouden aflikken. Mij kan het gestolen worden. Verdriet is verdriet, pijn is pijn. Allemaal even erg. Punt.

Maar dat is natuurlijk ook niet waar. Wie het nieuws volgt, weet dat het doden van Libische opstandelingen erger is dan het afslachten van Syrische families. We weten ook dat de mogelijke gevolgen van militair ingrijpen in Syrië erger zijn dan het daadwerkelijk maandenlang platbombarderen van woonwijken vol met onschuldige burgers.

Ik ben niet naïef en niet gek. Ook ik begrijp dat degenen die dit soort beslissingen moeten nemen, voor een bijna onmenselijke taak staan. Ik snap ook dat het vertrek van een ijzeren dictator als Assad kan leiden tot chaos. Tot een voedingsbodem voor moslimextremisme. En tot een oncontroleerbare boevenstaat als Somalië, Jemen en (vooruit: voormalig) Afghanistan.

Maar wat is in godsnaam het verschil tussen de ene schurk en de andere?





vrijdag 1 juni 2012

Louis van Gaal, waar ben je?

Deze week op hetiskoers.nl:

Ik heb een hekel aan mensen die nooit twijfelen. Zwart-witdenkers. Van die types die weten: zo en zo zit de wereld in elkaar en niet anders. En die dat anderen dan ook nog even fijntjes in willen peperen. 

De Louis van Gaal-en onder ons, zeg maar.

Zelf twijfel ik vrijwel onafgebroken. Ik heb moeite om snel een lekkerbekkende mening te formuleren. Zegt iemand A, dan denk ik: zit wat in. Zegt iemand B, dan denk ik: kan kloppen. En zegt iemand C, dan denk ik: ja, vanuit zijn standpunt snap ik dat wel.  

Ik ben de vleesgeworden D66’er. En daar schaam ik me niet voor.

Er is één gebied waarop ik hevig verlang naar duidelijkheid, naar een helder onderscheid tussen zwart en wit, tussen goed en fout. Dat is de discussie over doping. Ik erger me meer en meer aan de onduidelijke standpunten in het debat. Ik begrijp de mensen vaak niet.

En dan bedoel ik dus niet de Maarten Ducrots onder ons, die zich werkelijk over ieder onderwerp roestig en mistig uitdrukken.

Nee, het baart me zorgen dat ik de draad kwijtraak in het betoog van welbespraakte types. Lees ik bijvoorbeeld met rode oortjes Peter Winnens ‘Van Santander naar Santander’, dan denk ik op de laatste pagina teleurgesteld: hoe zit het nu met die pillen, spuiten en die valies van soigneur Jomme? Waar lag de grens tussen ‘gewone’ middelen en doping? Waarom zo wollig?

Lees ik met nóg rodere oortjes Theo de Rooijs ‘bekentenis’ in De Volkskrant, dan denk ik na de laatste zin: welke grenzen mochten de Rabo’s opzoeken? Wat is dan dat geheimzinnige grijze gebied tussen wel en geen doping? En waarom werden de renners die ‘in het grijs reden’, niet betrapt?

Steeds meer vragen, steeds minder antwoorden.  

En zo kan ik nog wel even doorgaan. Ik krijg het maar niet helder op m’n netvlies. En dat ligt niet aan mij of mijn herseninhoud. Denk (en hoop) ik. Het ligt aan het wielermilieu.

Noem het structopathisch, noem het onromantisch, mij best. Maar ik ben klaar met het gekonkel. Het vage taalgebruik, de fascinatie voor list en bedrog, en bovenal de mystificatie van het onderwerp doping: ik ben het beu.

Begrijp me niet verkeerd, ik veroordeel niets of niemand. Dopinggebruik niet, de omertá ook niet. Ik respecteer hen die zich in stilzwijgen hullen. Maar als je je mond open doet, zeg dan waar het op staat.

Niet roestig of mistig, niet wollig, en niet grijs.

Nee, zwart op wit. Lekker ongenuanceerd.

Louis van Gaal, waar ben je als de koers je nodig heeft?

donderdag 17 mei 2012

Nee, niet weer Domenico Pozzovivo!

Afgelopen zondag probeerde ik het weer eens. Geen bambini in de buurt, Vitesse-NEC was finito, en ik kon de deur niet uit omdat vrouwlief alle (!) huissleutels had meegenomen naar het verre Twente. En dus was daar het moment: tv aan, op Eurosport. Hopseflops, helikoptergeronk. Daar zijn we, live, met de achtste etappe van de Giro.

Buongiorno.

Nu is er één ding dat u moet weten: ik heb het niet zo op Italië en het Italiaanse wielrennen. Milaan-San Remo vind ik stomvervelend, ik houd niet van massasprints, en de Giro? Ik word niet warm of koud van de al minstens drie decennia durende strijd tussen Cunego, Scarponi, Di Luca en Basso. Stuk voor stuk renners die op de hogeschool van het fietsen – in de Tour – zonder pardon uit het wiel worden gekletst.

B-categorie, maximaal. Een hoop kabaal om niks.
Typisch Italiaans.

Maar goed, deze keer won mijn nieuwsgierigheid het van de weerzin. En bovendien, ik kon toch geen kant op. Nou ja, in de tuin scheen de zon. Best aanlokkelijk. Maar die zon zou later die middag ook nog schijnen. Eerst maar eens kijken wat de renners ervan bakten. Een mooie rit vandaag op het programma, als ik de vooruitblik op sporza.be mocht geloven. Op en af. Nooit een meter vlak. Veel smalle straatjes. Dat soort werk.

Ik luisterde naar het nasale stemgeluid van Danny Nelissen en de stevig-Brabantse tongval van de co-commentator. Na tien minuten piekeren - ondertussen niks gemist natuurlijk - begreep ik dat het om Johan van der Velde ging. Hij had het over paarse truien, Colombiaanse ploegmaats, Vincente Belda, de Giro (uitgesproken als in ‘giroblauw houdt van jou’) en ik voelde het gebeuren. Ik droomde weg. De afstand - mentaal - tussen mij aan de ene kant van het televisieschermpje en Danny en Johan daar in Italië, groeide razendsnel.

Ik haakte af, moest lossen.  

Toen begon de laatste klim. Een spektakelstuk, zei Danny.

Halverwege, iemand van een Italiaans ploegje sprong weg. Wildbedrukt shirt. Eens kijken, type vedergewicht. Calimerohelm. Kinderfietsje, framemaat 50. Juist, Domenico Pozzovivo. Demarrage. Trip, trap, trip. Niemand kon volgen. De smurf pakte z’n twenty minutes of fame en won de etappe. Zoals hij er ieder jaar een of twee wint, in de bergen natuurlijk. De enige overwinningen in het seizoen.

Domenico Pozzovivo. Ik wist genoeg. De zon lonkte. Ik gaf op.
Abandon: Peters, Sander.

Ik ga lekker een paar daagjes naar Sevilla. Ciao.

dinsdag 8 mei 2012

De Giro: annexatiepolitiek vermomd als wielerkoers


Voetbal de belangrijkste bijzaak in het leven? Onzin: voetbal is oorlog. Voetbal is serious business. Ja, voetbal is politiek. Voorbeelden genoeg. Neem de beladen wedstrijden tussen Noord- en Zuid-Korea, Irak en Iran, en Oost- en West-Duitsland. Neem de veldslagen tussen ‘fans’ van Dynamo Zagreb en Rode Ster Belgrado in 1992. Of neem onze eigen Haagse pluchetijgers die deze zomer - heldhaftig! - de Oekraïne zullen mijden.

Voetbal en politiek zijn onlosmakelijk met elkaar verweven.

En dat geeft me altijd een zeer unheimisch gevoel.

Een gevoel dat ik bij wielrennen nooit heb. De koers, dat is het leven, zeggen ze wel eens. En terecht. Alles dat het leven de moeite waard maakt, zit er in: onrecht, bedrog, doorzettingsvermogen, humor, schoonheid, vriendschap, intelligentie, talent en ordinaire centen. Alles, maar god-zij-dank geen politiek.

Toen las ik het boek ‘Van Milaan naar Amsterdam’ van Benjo Maso.

Nu ben ik een illusie armer, maar een inzicht rijker: de koers is oorlog. De koers is serious business. Ja, de koers is politiek. Nou ja, de Giro d’Italia althans, want daar schrijft Maso over. Zijn meest recente boek beschrijft de uitstapjes over de landsgrenzen die de Giro sinds haar ontstaan heeft gemaakt. Wat blijkt? Zeker in de eerste helft van de twintigste eeuw, maar eigenlijk ook nog tot ver na de Tweede Wereldoorlog, hebben de bezoeken aan buurlanden Frankrijk, Zwitserland, Oostenrijk en Joegoslavië een hoog politiek karakter.

De Giro een wielerkoers? Ja en nee. Natuurlijk, alles draaide om de renners, om winst en verlies, en om de verhalen over afzien, lijden, combines, en list en bedrog. Maar het idee om deze ronde te organiseren, had maar bar weinig met sport te maken. Op zichzelf niet vreemd; ook de Tour de France, een paar jaartjes ouder dan de Giro, was niet louter en alleen ontstaan uit liefde voor de sport. De Tour was de eerste plaats een commercieel product, een instrument om de verkoop van sportkrant l’Auto (later l’Équipe) op te stuwen.

Net als de Tour was de Giro nauw verbonden aan een sportkrant, de Gazetta dello Sport. U weet wel, dat roze roddelkrantje. Maar anders dan in Frankrijk was de Giro eerst en vooral een politiek vehikel. De piepjonge natiestaat Italië (ontstaan in 1870) was aan het begin van de 20e eeuw naarstig op zoek naar een nationale identiteit. Wat paste daar nu beter bij dan een heroïsche fietstocht, die door alle uithoeken van De Laars voerde. Drie weken drama en show, Italiaanser kan bijna niet.

Commedia dell’arte op grindpaadjes.

Met z’n allen achter de koers, met z’n allen achter Italia. Zoiets.

Het sterke Italiaanse nationalisme vormde ook de motor achter het plannen van Giro-uitstapjes naar het buitenland. Dit chauvinisme werd ook wel irredentisme genoemd, letterlijk vertaald betekent het zoiets als ‘het streven de onverloste regio’s in te lijven’. Zo werd het peloton in 1920, 1938, 1947 en 1950 naar Ticino gedirigeerd. Ticino? Het Italiaans sprekende deel van Zwitserland, met klinkende namen als Bellinzona, Locarno, Lugano en (gaat er nu een lampje branden?) Mendrisio. Met name Mussolini was een fervent aanhanger van de Groot-Italië-gedachte; het was de Duce dan ook een stevige doorn in het oog dat Ticino officieel aan een ander land toebehoorde. De fascisten wilden duidelijk maken dat de regio tot in de diepste vezels Italiaans was. Hoe? Juist: door de 100 procent Italiaanse Giro er doorheen te sturen natuurlijk. En door zo het sluimerende verlangen naar ‘La Bella Italia’ aan te wakkeren in de ‘Ticinezen’.

Agressieve annexatiepolitiek vermomd als gezellige wielerkoers dus.

Van hetzelfde laken een pak in Zuid-Tirol (Trentino), de regio rond Triëst en de kuststrook van Istrië. Op elk stukje grondgebied dat ook maar enigszins betwist werd, daar streek het Giro-circus neer. Overigens ging dat lang niet altijd zonder slag of stoot.

En dan bedoelen we dat laatste letterlijk.

Met name in 1946, in de etappe naar Triestina, liep de situatie volledig uit de hand. Onder druk van gewelddadige dreigementen door slavocommunistische separatisten - die het bezoek van de Giro niet ten onrechte beschouwden als bevestiging van de Italiaanse claim op de regio – was lang geaarzeld of de etappe door kon gaan. Uiteindelijk luidde het antwoord ‘si’, na intensief overleg met de geallieerde strijdkrachten die (nog) de scepter zwaaiden in de stad.

Meteen na het passeren van de grenzen ging het faliekant mis. Renners werden bekogeld met stenen. Tien kilometer verder stuitten de koplopers en iets later ook het peloton – onder wie de cracks Coppi, Bartali en Magni - in volle vaart op een wegversperring van prikkeldraad, spijkers en andere obstakels. Vanuit de maïsvelden langs de weg vloog een spervuur aan stenen en later ook kogels richting de renners, die ternauwernood het vege lijf wisten te redden. Wonderbaarlijk genoeg vielen er die dag geen doden.

Spannender dan in mei 1946 werd het niet meer in de Giro, politiek gezien dan.

Hoe verder de 20e eeuw vorderde, hoe meer de angel uit het Italiaanse nationalisme verdween. De etappes op Frans grondgebied in de jaren ’50 bijvoorbeeld waren juist veel eerder een manier om de wederzijdse verhoudingen die in de WOII ernstig waren verstoord, in ere te herstellen. Maso beschrijft op fraaie wijze hoe Italië in het gevlei probeerde te komen bij de Fransen, die echter nauwelijks ingingen op de toenaderingspoging. De fenomenale raid van Fausto Coppi in 1955 bijvoorbeeld, waarbij de campionissimo 170 kilometer alleen door de Franse Alpen reed, speelde zich af tegen een bevreemdend leeg decor. Toeschouwers ontbraken vrijwel volledig.

In later jaren - en dan hebben we het over de jaren na 1970 – speelden politieke motieven nauwelijks meer een rol in de bezoekjes aan andere landen. Steeds vaker was internationalisering van de Giro een keiharde financiële en commerciële must. Buitenlandse regio’s en steden waren bereid hoge startgelden te betalen, zoals Nice in 1998 en Groningen in 2002. Ook droegen de uitstapjes bij aan de grandeur en uitstraling van de Giro. Althans, dat was de bedoeling, zoals met de faliekant mislukte driedaagse op Grieks grondgebied in 1996 (naar aanleiding van een eeuw Olympische Spelen).

Soms, heel soms, dook hier en daar nog een klein glimpje Italiaans chauvinisme op, zoals aan het begin van deze eeuw, toen de Giro twee keer in vijf jaar het Belgische Ans (little Italy) aandeed. Maar van irredentisme, laat staan agressie of annexatiepogingen, was allang geen sprake meer natuurlijk.  

Benjo Maso is een groot liefhebber en kenner van het Italiaanse cyclisme. Een boek schrijven over enkele van de spannendste periodes uit de historie van de Giro d’Italia is hem dus wel toevertrouwd. En het moet gezegd: ondanks het ontbreken van illustraties, foto’s of andersoortig beeld (waar zijn, behalve op de cover, de verhelderende landkaartjes?) leest ‘Van Milaan naar Amsterdam’ vlotjes weg.

En toch.

Ook al zijn het vrijwel allemaal pakkende anekdotes en ook al buitelen de grote namen in de (wieler)historie over elkaar heen, de lezer slaat het boek met een onbevredigd gevoel dicht. Waar zit ‘m dat in? Op de eerste plaats in de weinig fantasievolle opbouw van het boek: vanaf 1920 wordt ieder buitenlands Giro-avontuur in chronologische volgorde beschreven. Soms lijkt het bijna een opsomming. ‘En toen… En toen…’
Zwaarder weegt het ontbreken van een visie. Wat is de rode draad van dit boek? Waar is de helikopterview? Welke vraag heeft de auteur willen beantwoorden? En: waar is dat antwoord dan? De hoofdstukken die nu als het ware gebundeld zijn, zouden tezamen prachtig basismateriaal vormen voor... een boek.

Een boek met een pointe, een insteek, een conclusie.

Want: waar is het inleidend kader, waar de slotbeschouwing? Bam! Maso valt met de deur in huis. Pruttel! Het boek eindigt als een nachtkaars. Zonde, zonde. Een gemiste kans voor open doel. Met een paar relatief kleine ingrepen, had dit boek naar een veel hoger plan getild kunnen worden.

Maar ach, het doet geen afbreuk aan het leesplezier van de twintig hoofdstukken. Spannende pageturners veelal die je ook prima los van elkaar kunt lezen, in een andere volgorde, ja zelfs met een onderbreking van dagen, weken of maanden. Dankzij de losse opzet, dat dan weer wel.

En misschien is Maso’s aanpak ook wel weer typerend voor het Italiaanse wielrennen in het algemeen en de Giro in het bijzonder: een hoop show en spektakel en een sympathieke chaos.

Net een pizza quattro stagioni: smaakt prima hoor, maar waarom geen keuze gemaakt?

Benjo Maso, ‘Van Milaan naar Amsterdam – De Giro buiten de Italiaanse grenzen’, uitgeverij Atlas (2011) ISBN 978-90-450-1870-6 

dinsdag 1 mei 2012

Nachtmerries over heel veel Italianen

Vandaag op hetiskoers.nl:


Op Koninginnedag kun je mij tegenkomen met een grote grijns boven mijn oranje overall. Tuurlijk ben ik hartstikke blij voor Bea en de prinsjes en zo. Maar belangrijker is dit: de grote rondes hangen weer in de lucht. Bij het vooruitzicht van drie weken wielerpret maakt mijn hart een sprongetje.

Drie weken? Van begin mei tot eind september is het zo’n beetje iedere dag koers. Wat wil je nog meer? Als volger althans.
Want gottegot, je zult maar renner zijn, en de Giro staat op je programma. Etappes met een slordige acht of negen Dolomietenreuzen, overgangsritjes over middeleeuwse grindpaden, haakse bochten op twintig meter voor de streep: het kan allemaal.

En o-ver-al Italianen.

Het ergste is dat je drie weken lang dagelijks urenlang op een fiets zit. Een snel rekensommetje leert dat je als renner bijna 100 uur wegtrapt in een grote ronde. Trek daar de uren vanaf waarin je door vermoeidheid niet meer kunt denken - bergetappes, tijdritten en doldrieste finales - en er blijven nog zo’n acht volle 9-tot-5-kantoordagen over.

Hoe kom je die tijd door?

Soms droom ik wel eens eng. Zweterige, beklemmende nachtmerries zijn dat. Ik moet 300 kilometer door de Po-vlakte fietsen, omringd door 198 bezonnebrilde Italiaantjes in fluorescerende pakjes die de godganse dag op hoge toon met elkaar kwebbelen. En bij aankomst wacht Michel Wuyts mij op, voor een interview. In het Italiaans, over Renaissance-fresco’s, Macchiavelli en Elisa Basso. 

Ik heb dan nog de mazzel dat ik ontwaak in de armen van mijn Twentse geliefde, maar what about Johnny, Lieuwe of Wout? Die worden op de ochtend van de eerste etappe wakker en zien een wild gebarende Marco of Matteo op de bedrand zitten, kwetterend in een duur, glimmend en patserig mobieltje.

Ja hoor, la Mama aan de lijn.

En die moeten dan nog drie weken.

Wielrennen is de zwaarste sport, zeker weten.


dinsdag 24 april 2012

Thuis

Vorige week op hetiskoers.nl:

Gekken en kinderen spreken de waarheid. Net als onwetenden. Neem mijn moeder. Ze weet he-le-maal niets van de koers. En dus zegt ze rake dingen als ze per ongeluk een glimp opvangt van de Amstel Gold Race op tv.
Er is nog 40 kilometer te koersen als mijn moeder verzucht: ‘Zo dom vind ik dat. Van die renners die wachten tot een ander achter een ontsnapte aan gaat. Dan win je toch nooit?!’ Mijn vader fronst, bijna onmerkbaar. Dan: een ferme slok van z’n pils. Licht gebrom.
Ruim veertig jaar huwelijk heeft de angel uit dit soort relationele pijnpuntjes gehaald. 

Valkenburg ligt 30 kilometer verderop.  

Ik doe net of ik naar de koers kijk - dood- en doodsaai - en geniet stiekem van mijn ouders. De een kijkt wielrennen, de ander maakt lasagna. Het is een prachtig evenwicht. Een komen en gaan van kleine ergernisjes, grote verschillen en een diep, wederzijds begrip voor elkaar.  
Zal ongetwijfeld iets met liefde te maken hebben. 

Het gaat snel, nog maar 20 kilometer tot de streep.  

Mijn moeder laat de lasagna even voor wat ‘ie is en steekt haar hoofd om de hoek. ‘Is het spannend, jongens?’, vraagt ze. De schat. Mijn vader begint enthousiast te vertellen welke renners op kop rijden, welke ploegen het achtervolgende werk opknappen, en ik zie mijn moeder alweer afdwalen.
De heg moet gesnoeid; het gras gemaaid.   
Denkt mijn vader na al die jaren nog steeds dat zij écht wil weten of de Rabo’s een deuk in een pakje boter rijden? Ik weet het niet.
Fascinerend.

De Keutenberg! Nog 10 kilometer.

Daar is ze weer, mijn moeder. Ze kietelt mijn vader even in z’n zij. ‘Wil je nog een biertje, ouwe brompot?’ Geen antwoord.
Laat hem maar, het is spannend, gebaar ik naar mijn moeder. Ze staat op, brengt ons twee Brand-biertjes en gaat met een glaasje wijn stilletjes naast ons zitten. Met z’n drieën kijken we naar de ontsnapping van Freire, het zwemmen van Terpstra, en het jagen van de kleine achtervolgende groep favorieten.
Mijn moeder kijkt geboeid toe. Het verbaast me. Zou ze toch…?

Nog 1 kilometer, we draaien de Cauberg op.

Bam. Mijn moeder staat op en begint de tafel af te ruimen. Gedurende een seconde of tien, vijftien – een eeuwigheid – staat ze stil, precies tussen ons en de Amstel Gold Race in. Dan schuifelt ze heel voorzichtig met een tjokvol dienblad voor het beeld langs.
Mijn vader vloekt zachtjes, en doet verwoede pogingen om mijn moeder heen te kijken. Ik doe hetzelfde. Met gymnastisch kunst- en vliegwerk slagen we er nog net in om de razendspannende sprint van de stervende zwanen te zien.  
‘Wie heeft er gewonnen?’, klinkt het uit de keuken.
‘Gasparotto, een Italiaan van Astana’, antwoordt mijn vader. ‘Freire heeft het net niet gehaald.’

Uit de keuken blijft het stil. En ik denk: sommige dingen veranderen nooit, godzijdank. 


donderdag 12 april 2012

Wij zijn renners


Ik ben een renner
Minstens duizend keer kapot gegaan
Heb dagen langs de kant staan wachten op een ander wiel
Om verder door de hel te kunnen gaan1

Vlaams Arsenaal, Nijmegen. Tweede Paasdag. Zo’n honderdvijftig koerszotten houden hun adem in. Een kleine man met gitaar zingt liederen. Diepe warme stem, rauw-realistische taal. Hoe herkenbaar, denken de honderdvijftig. Hij is renner, wij zijn renners. Ook wij gaan kapot op de fiets. Harkend, beukend, hoekig en lelijk. Zo fietsen wij, zo fietst de Flandrien. Verder op weg door de Hel. Dat is koers.

Ik ben een renner
Een soort beest dat jaagt
Op buit en prooi, roem en eer
En waar zelf ook op gejaagd wordt weer
Door gekken vol met gif

Ik ben een renner
Ze hebben me in de sloot geduwd
Me recht in mijn gezicht gespuwd
Om me te leren hoe het gaat
En dat je er nooit over praat
Want ik ben een renner2

Hij schreef boeken met titels als ‘Het buitenblad’ en ‘En de broodrenner, hij ploegde voort’. Maar Dries Vanysacker, als theoloog verbonden aan de Katholieke Universiteit Leuven, heeft meer interesses dan de koers. Hekserij bijvoorbeeld. Zwarte magie, tovenarij. Spannende materie. Maar helaas: wat gespreksleider Jeroen Wielaert ook aan creatieve bruggetjes bedenkt, hij verleidt de beminnelijke Belg niet tot enerverende uitspraken over hekserij in een modern jasje (lees: doping).

Dan maar naar de andere gast: Henk Lubberding, spraakzaam als altijd. “Henk, vertel nog eens: wat namen jullie zoal?” Maar Henk zit goed in z’n rol. “Nooit iets gemerkt van doping in de koers.” En in de ploeg? Zelf ooit uit verboden potjes gesnoept? “Ben je gek!” Nee, dan de soigneurs, die vertelden wel eens sterke verhalen. Over vroeger. “Renners die na acht uur koers als zotten het gazon gingen maaien.”

Ja, dat waren nog eens tijden.

Lubberding was wel vernieuwend, maar niet met pillen of spuiten. Voeding, daarin trok hij zijn eigen plan. “Ik at die biefstuk ’s ochtends niet op. Nooit gedaan ook.” Nuchtere Henk gooide nog meer heilige huisjes omver. Qua uiterlijk vooral. “Ze gingen stuk voor stuk naar de kapper, een dag voor de koers. Bijgeloof, tradities. Onzin. Je fietst er geen meter harder door. Ik liet het lekker wapperen. Post werd er gek van.”

Als de natte wind in je botten dringt
En de hamer zingt langs je oor:
‘Hier nog een lel dan op je nek!’
De keienstraat door je benen slaat
En het pijnbeest knaagt aan je knie,
Het einde loert in de drek.

Als de dunne schijt langs je dijen glijdt
En de hele zooi rijdt van je weg.
Nooit kom ik verder dan de goot.
En je wordt klein en het is allemaal schijn
En je zou meer moeten zijn dan een dweil.
Waarom, moeder, ben ik al dood?3


Hoofdgerecht deze avond: Parijs-Roubaix. Terugblikken op de keien, de drek, de schijt en de gootjes langs de stroken. Lubberding was geen steentjesspecialist, maar heeft er niet helemaal verrassend wel een mening over. “Je hoeft geen twee meter brede bodybuilder te zijn met turbodijen. Flyers, mannen die de stenen strelen, eindigen even goed vaak kort in Roubaix. Neem een Niki Terpstra of De Vlaeminck.”

Zelf stond Lubberding acht keer aan het vertrek. Eén (!) keer slechts haalde hij Roubaix. Hij kwam dus tekort? Nee, dat zien we verkeerd. “Ik was vaak minstens zo sterk als Kuiper of Raas. Maar ik ben een teamspeler. Ik was al blij als de ploeg won. Bovendien: wie vier keer een wiel afstaat, en tien keer op en neer jojoot naar de wagens voor een zooitje bidons, die is er wel een keer klaar mee.”

De Naam is gevallen: Roger de Vlaeminck. Tot zondag recordhouder met vier zeges. Wielaert: “Een berg stemmingmakerij van Roger, aan de vooravond van La Reine, niet?” Zuinig gezicht bij Vanysacker: “Ach ja, Roger. Een prachtcoureur hoor, maar ook een acteur. Iemand met veel afgunst. Richting Boonen, richting Museeuw, maar vooral richting Patrick Lefevere. Waarom? Die laatste was een beter ploegleider. Zo eenvoudig is het.”

Gemene grijns bij Lubberding: “Ik vergelijk Roger wel eens met types als Thomas Dekker. Een hoop kouwe drukte. Bovendien was Roger onbetrouwbaar. Hij kwam afspraken niet na. Heel anders dan Boonen. Tommeke is een toffe gast. Iedereen in het peloton gunt hem een vijfde overwinning in De Hel.”
Exit Monsieur Paris-Roubaix.  

En in sportlokaal ‘Het Valse Plat’
Daar hangen ze aan de bar
En roepen dronken naar elkaar
Dat ik de tour ooit nog eens win4

Zesde werd ‘ie, deze zondag. Lars Boom, oud-wereldkampioen veldrijden, voormalig supertalent. Nog steeds maar 26 jaar oud. Wielaert: “Ik keek in zijn ogen op de Vélodrome en ontmoette de blik van een toekomstig winnaar.”

Instemmend gebrom.

“Talent zat. Maar is papa Lars straks in de wintermaanden egoïstisch genoeg om thuis te zeggen: alles draait om mij? Zo ja, dan wint hij binnen nu en vijf jaar de Hel van het Noorden. Maar ik ben bang dat Boom te speels is.”

Was getekend: Henk Lubberding, amateur-psycholoog.

Ik ben een renner
Ik voel me slap en ziek
Een zwabbervod, een noodsignaal
Als ik het nu niet haal
Dan is mijn toekomst de fabriek
En dat wil ik verdomme niet
Want ik ben een renner 

Zingt Alex Roeka. Taalvirtuoos en wielerzanger.

Prachtig.


1, 2 en 5: fragmenten uit ‘Ik ben een renner’
3. Fragment uit ‘De muur van Geraardsbergen
4. Fragment uit ‘De rode vod’
Zie voor alle teksten: www.alexroeka.nl