Voetbal de belangrijkste bijzaak in het leven? Onzin: voetbal
is oorlog. Voetbal is serious business.
Ja, voetbal is politiek. Voorbeelden genoeg. Neem de beladen wedstrijden tussen
Noord- en Zuid-Korea, Irak en Iran, en Oost- en West-Duitsland. Neem de
veldslagen tussen ‘fans’ van Dynamo Zagreb en Rode Ster Belgrado in 1992. Of neem
onze eigen Haagse pluchetijgers die deze zomer - heldhaftig! - de Oekraïne
zullen mijden.
Voetbal en politiek zijn onlosmakelijk met elkaar verweven.
En dat geeft me altijd een zeer unheimisch gevoel.
Een gevoel dat ik bij wielrennen nooit heb. De koers, dat is
het leven, zeggen ze wel eens. En terecht. Alles dat het leven de moeite waard
maakt, zit er in: onrecht, bedrog, doorzettingsvermogen, humor, schoonheid,
vriendschap, intelligentie, talent en ordinaire
centen. Alles, maar god-zij-dank geen politiek.
Toen las ik het boek ‘Van Milaan naar Amsterdam’ van Benjo
Maso.
Nu ben ik een illusie armer, maar een inzicht rijker: de
koers is oorlog. De koers is serious
business. Ja, de koers is politiek. Nou ja, de Giro d’Italia althans, want
daar schrijft Maso over. Zijn meest recente boek beschrijft de uitstapjes over
de landsgrenzen die de Giro sinds haar ontstaan heeft gemaakt. Wat blijkt?
Zeker in de eerste helft van de twintigste eeuw, maar eigenlijk ook nog tot ver
na de Tweede Wereldoorlog, hebben de bezoeken aan buurlanden Frankrijk,
Zwitserland, Oostenrijk en Joegoslavië een hoog politiek karakter.
De Giro een wielerkoers? Ja en nee. Natuurlijk, alles
draaide om de renners, om winst en verlies, en om de verhalen over afzien,
lijden, combines, en list en bedrog. Maar het idee om deze ronde te organiseren,
had maar bar weinig met sport te maken. Op zichzelf niet vreemd; ook de Tour de
France, een paar jaartjes ouder dan de Giro, was niet louter en alleen ontstaan
uit liefde voor de sport. De Tour was de eerste plaats een commercieel product,
een instrument om de verkoop van sportkrant l’Auto
(later l’Équipe) op te stuwen.
Net als de Tour was de Giro nauw verbonden aan een
sportkrant, de Gazetta dello Sport. U
weet wel, dat roze roddelkrantje. Maar anders dan in Frankrijk was de Giro eerst
en vooral een politiek vehikel. De
piepjonge natiestaat Italië (ontstaan in 1870) was aan het begin van de 20e
eeuw naarstig op zoek naar een nationale identiteit. Wat paste daar nu beter
bij dan een heroïsche fietstocht, die door alle uithoeken van De Laars voerde.
Drie weken drama en show, Italiaanser kan bijna niet.
Commedia dell’arte
op grindpaadjes.
Met z’n allen achter de koers, met z’n allen achter Italia.
Zoiets.
Het sterke Italiaanse nationalisme vormde ook de motor
achter het plannen van Giro-uitstapjes naar het buitenland. Dit chauvinisme
werd ook wel irredentisme genoemd,
letterlijk vertaald betekent het zoiets als ‘het streven de onverloste regio’s in te lijven’. Zo
werd het peloton in 1920, 1938, 1947 en 1950 naar Ticino gedirigeerd. Ticino? Het
Italiaans sprekende deel van Zwitserland, met klinkende namen als Bellinzona,
Locarno, Lugano en (gaat er nu een lampje branden?) Mendrisio. Met name Mussolini
was een fervent aanhanger van de Groot-Italië-gedachte; het was de Duce dan ook
een stevige doorn in het oog dat Ticino officieel aan een ander land
toebehoorde. De fascisten wilden duidelijk maken dat de regio tot in de diepste
vezels Italiaans was. Hoe? Juist: door de 100 procent Italiaanse Giro er doorheen
te sturen natuurlijk. En door zo het sluimerende verlangen naar ‘La Bella
Italia’ aan te wakkeren in de ‘Ticinezen’.
Agressieve annexatiepolitiek vermomd als gezellige wielerkoers
dus.
Van hetzelfde laken een pak in Zuid-Tirol (Trentino), de
regio rond Triëst en de kuststrook van Istrië. Op elk stukje grondgebied dat
ook maar enigszins betwist werd, daar streek het Giro-circus neer. Overigens
ging dat lang niet altijd zonder slag of stoot.
En dan bedoelen we dat laatste letterlijk.
Met name in 1946, in de etappe naar Triestina, liep de
situatie volledig uit de hand. Onder druk van gewelddadige dreigementen door slavocommunistische
separatisten - die het bezoek van de Giro niet ten onrechte beschouwden als
bevestiging van de Italiaanse claim op de regio – was lang geaarzeld of de
etappe door kon gaan. Uiteindelijk luidde het antwoord ‘si’, na intensief
overleg met de geallieerde strijdkrachten die (nog) de scepter zwaaiden in de
stad.
Meteen na het passeren van de grenzen ging het faliekant mis.
Renners werden bekogeld met stenen. Tien kilometer verder stuitten de koplopers
en iets later ook het peloton – onder wie de cracks Coppi, Bartali en Magni - in
volle vaart op een wegversperring van prikkeldraad, spijkers en andere
obstakels. Vanuit de maïsvelden langs de weg vloog een spervuur aan stenen en
later ook kogels richting de renners, die ternauwernood het vege lijf wisten te
redden. Wonderbaarlijk genoeg vielen er die dag geen doden.
Spannender dan in mei 1946 werd het niet meer in de Giro,
politiek gezien dan.
Hoe verder de 20e eeuw vorderde, hoe meer de
angel uit het Italiaanse nationalisme verdween. De etappes op Frans grondgebied
in de jaren ’50 bijvoorbeeld waren juist veel eerder een manier om de
wederzijdse verhoudingen die in de WOII ernstig waren verstoord, in ere te
herstellen. Maso beschrijft op fraaie wijze hoe Italië in het gevlei probeerde
te komen bij de Fransen, die echter nauwelijks ingingen op de
toenaderingspoging. De fenomenale raid van Fausto Coppi in 1955 bijvoorbeeld,
waarbij de campionissimo 170
kilometer alleen door de Franse Alpen reed, speelde zich af tegen een bevreemdend
leeg decor. Toeschouwers ontbraken vrijwel volledig.
In later jaren - en dan hebben we het over de jaren na 1970
– speelden politieke motieven nauwelijks meer een rol in de bezoekjes aan
andere landen. Steeds vaker was internationalisering van de Giro een keiharde
financiële en commerciële must. Buitenlandse regio’s en steden waren bereid
hoge startgelden te betalen, zoals Nice in 1998 en Groningen in 2002. Ook
droegen de uitstapjes bij aan de grandeur en uitstraling van de Giro. Althans,
dat was de bedoeling, zoals met de faliekant mislukte driedaagse op Grieks
grondgebied in 1996 (naar aanleiding van een eeuw Olympische Spelen).
Soms, heel soms, dook hier en daar nog een klein glimpje
Italiaans chauvinisme op, zoals aan het begin van deze eeuw, toen de Giro twee
keer in vijf jaar het Belgische Ans (little
Italy) aandeed. Maar van irredentisme, laat staan agressie of annexatiepogingen,
was allang geen sprake meer natuurlijk.
Benjo Maso is een groot liefhebber en kenner van het Italiaanse
cyclisme. Een boek schrijven over enkele van de spannendste periodes uit de
historie van de Giro d’Italia is hem dus wel toevertrouwd. En het moet gezegd:
ondanks het ontbreken van illustraties, foto’s of andersoortig beeld (waar
zijn, behalve op de cover, de verhelderende landkaartjes?) leest ‘Van Milaan
naar Amsterdam’ vlotjes weg.
En toch.
Ook al zijn het vrijwel allemaal pakkende anekdotes en ook
al buitelen de grote namen in de (wieler)historie over elkaar heen, de lezer slaat
het boek met een onbevredigd gevoel dicht. Waar zit ‘m dat in? Op de eerste
plaats in de weinig fantasievolle opbouw van het boek: vanaf 1920 wordt ieder
buitenlands Giro-avontuur in chronologische volgorde beschreven. Soms lijkt het
bijna een opsomming. ‘En toen… En toen…’
Zwaarder weegt het ontbreken van een visie. Wat is de rode
draad van dit boek? Waar is de helikopterview? Welke vraag heeft de auteur
willen beantwoorden? En: waar is dat antwoord dan? De hoofdstukken die nu als
het ware gebundeld zijn, zouden tezamen prachtig basismateriaal vormen voor... een
boek.
Een boek met een pointe, een insteek, een conclusie.
Want: waar is het inleidend kader, waar de slotbeschouwing?
Bam! Maso valt met de deur in huis. Pruttel! Het boek eindigt als een
nachtkaars. Zonde, zonde. Een gemiste kans voor open doel. Met een paar
relatief kleine ingrepen, had dit boek naar een veel hoger plan getild kunnen
worden.
Maar ach, het doet geen afbreuk aan het leesplezier van de
twintig hoofdstukken. Spannende pageturners veelal die je ook prima los van
elkaar kunt lezen, in een andere volgorde, ja zelfs met een onderbreking van
dagen, weken of maanden. Dankzij de
losse opzet, dat dan weer wel.
En misschien is Maso’s aanpak ook wel weer typerend voor het
Italiaanse wielrennen in het algemeen en de Giro in het bijzonder: een hoop show
en spektakel en een sympathieke chaos.
Net een pizza quattro stagioni: smaakt prima hoor, maar
waarom geen keuze gemaakt?
Benjo Maso, ‘Van
Milaan naar Amsterdam – De Giro buiten de Italiaanse grenzen’, uitgeverij Atlas
(2011) ISBN 978-90-450-1870-6
Geen opmerkingen:
Een reactie posten