Op Koninginnedag kun je mij tegenkomen met een grote grijns boven mijn oranje overall. Tuurlijk ben ik hartstikke blij voor Bea en de prinsjes en zo. Maar belangrijker is dit: de grote rondes hangen weer in de lucht. Bij het vooruitzicht van drie weken wielerpret maakt mijn hart een sprongetje.
Drie weken? Van begin mei tot eind
september is het zo’n beetje iedere dag koers. Wat wil je nog meer? Als volger
althans.
Want gottegot, je zult maar renner
zijn, en de Giro staat op je programma. Etappes met een slordige acht of negen
Dolomietenreuzen, overgangsritjes over middeleeuwse grindpaden, haakse bochten
op twintig meter voor de streep: het kan allemaal.
En o-ver-al Italianen.
Het ergste is dat je drie weken
lang dagelijks urenlang op een fiets zit. Een snel rekensommetje leert dat je
als renner bijna 100 uur wegtrapt in een grote ronde. Trek daar de uren vanaf
waarin je door vermoeidheid niet meer kunt denken - bergetappes, tijdritten en
doldrieste finales - en er blijven nog zo’n acht volle 9-tot-5-kantoordagen
over.
Hoe kom je die tijd door?
Soms droom ik wel eens eng.
Zweterige, beklemmende nachtmerries zijn dat. Ik moet 300 kilometer door de
Po-vlakte fietsen, omringd door 198 bezonnebrilde Italiaantjes in
fluorescerende pakjes die de godganse dag op hoge toon met elkaar kwebbelen. En
bij aankomst wacht Michel Wuyts mij op, voor een interview. In het Italiaans,
over Renaissance-fresco’s, Macchiavelli en Elisa Basso.
Ik heb dan nog de mazzel dat ik
ontwaak in de armen van mijn Twentse geliefde, maar what about Johnny,
Lieuwe of Wout? Die worden op de ochtend van de eerste etappe wakker en zien
een wild gebarende Marco of Matteo op de bedrand zitten, kwetterend in een
duur, glimmend en patserig mobieltje.
Ja hoor, la Mama aan de
lijn.
En die moeten dan nog drie weken.
Wielrennen is de zwaarste sport,
zeker weten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten