maandag 30 januari 2012

Peter Winnen is een held

Vandaag op hetiskoers.nl:

Het overkwam me dit najaar in Madrid, in het Museo Thyssen-Bornemisza. Plots stond ik ‘oog in oog’ met een schilderij van Vincent van Gogh. Nog geen meter van me verwijderd hing een meesterwerk dat ik kende uit boeken, van tv, van internet. En hier, op een doodgewone dinsdagochtend in een doodstille zaal van een relatief klein en onbekend museum, kon ik de dikke klodders verf die Van Gogh ooit eigenhandig op dit doek smeerde, bijna aanraken. Alsof ik zomaar even een dikke eeuw terug in de tijd gekatapulteerd werd. Zo dicht bij een historische grootheid, een held, kom je niet snel.

Het is het gevoel dat historici de ‘historische sensatie’ genoemd hebben.

Datzelfde gevoel bekruipt me steeds weer als ik Peter Winnen in het echt zie.

Ik was zes, bijna zeven, toen de jonge Limburger voor het eerst zegevierde op Alpe d’Huez. De jaren daarna verslond ik ’s avonds in bed - met de zaklamp onder de dekens - de Tourboeken van Theo Koomen waarin Winnens prestaties in het hooggebergte met veel verbale bombarie werden verheven tot kunst. Ja, tot geschiedenis, in de zin van ‘heroïsche daden’. Dat was Koomen wel toevertrouwd.

En dus reed ik iedere dag na schooltijd, op mijn rode Spartafietsje dat ook nog van mijn zusjes was geweest, een criterium door onze wijk. Tegen het verkeer in, kei- en keihard, hoofd naar beneden, met de tong op de tenen. Trainen, trainen en nog eens trainen.

Ik wilde Peter Winnen worden.

Tussen m’n zevende en pak ‘m beet m’n veertiende zag ik mijn held jaar in jaar uit live voorbij komen, zwoegend in de zomerhitte, tegen een decor van motards, haardspeldbochten en euforische mensenmassa’s. Op de Alpe, maar ook op talloze andere cols: de Glandon, de Granon, de Izoard en – vooral – de Joux-Plane in 1984. Winnen reed die dag in het kielzog van Laurent Fignon en zag grauw. 
Dichter bij de Tourwinst dan die dag is hij nooit geweest.

Jaren later las, nee verslond, ik Winnens boek ‘Van Santander tot Santander’. De meer dan plastische beschrijvingen van Het Lijden van de renner zijn indrukwekkend. Iedereen die ooit op een fiets een berg beklommen heeft, snapt wat Winnen gevoeld heeft. Een heel klein beetje althans.  

Een paar jaar geleden. Op het station van Boxmeer zie ik Peter Winnen staan. Het is de avond van het criterium ‘Daags na de Tour’. Winnen neemt de trein terug naar Venray, ik moet de andere kant op. Daar staat hij. Een kleine, gedrongen man. Rond de vijftig. Een trui, een spijkerbroek. Zomerjas in de hand, voor als het koud wordt later op de avond. Sigaretje in de mond.

Peter Winnen is eigenlijk heel erg gewoon.

Maar ik weet beter. Ik staar naar z’n handen. Die handen die zo vaak het stuur hebben omklemd, in weer en wind. Ik kijk naar dat gezicht, waar het lijden ooit op getekend was, waar zoveel zweetdruppels vanaf gevallen zijn. En ik kijk, natuurlijk, naar z’n benen – licht gekromde, stevige pootjes zijn het. Deze benen, in die spijkerbroek, daar op tien meter van me vandaan, die hebben ooit bijna onmenselijke prestaties verricht. Het is een vreemde sensatie die ik voel. 

Bekentenis: ik zou ze graag even aanraken.

Dan gebeurt het. Een stelletje dronken wielerfans, die ook op de trein wachten, beschimpen mijn held. Zijn openhartige boek, met de prachtige verhalen over de ‘valies’ en het ‘prepareren’ van renners, is niet bij iedereen in het goede keelgat geschoten. De mafkezen roepen dat hij de wielersport beschadigt en dat hij z’n nest bevuilt. Het is een bizar tafereel. Het raakt me, ik word boos. En roep dat ze hun bek moeten houden.

Diep in mijn hart weet ik wel dat Peter Winnen gewoon een mens is. Een mens met toevallig de juiste fysieke kenmerken voor de wielersport: een sterk hart, krachtige longen en lange taaie spieren. Maar toch. Peter Winnen was, is en blijft een absolute held. Een historische grootheid.

En daar blijf je vanaf. 

zondag 29 januari 2012

Nijntje is bang


Vorige week moest Malaga tegen Barcelona. Ik volgde het duel via het getwitter van Volkskrant-journalist Willem Vissers.
Voor wie het niet weet: Willem is op Messi. Smoorverliefd, al heel lang. 
Het stond inmiddels 0-3, toen Willem schreef: ‘Joris Mathijsen waggelt in doodsangst achteruit als Messi met de bal op hem afstormt.’ 
Prachtig beeld. Ik zag een konijntje, huppelend door de donkere nacht. Plots: koplampen, grote ogen. Schrik. Existentiële angst.
Bam. Spletsj. Wreed einde.
0-4.
De volgende dag kopte de Volkskrant: ‘Mathijsen geniet alleen van Messi op tv’. Mijn gedachten dwaalden af. Naar Spanje, Malaga om precies te zijn. Fraai appartement aan zee. Op een leren bank ligt Joris Mathijsen, z’n rust te pakken. Een kleine Mathijsen, formaat peuter, zit ernaast. Spelend met blokken.
Joris zapt. Hé, voetbal. Blauwrode shirts. Barca! Hij veert op. Kleine Leo, in close-up. Bal aan de voet, dreigend, ondanks z’n 1.23 meter. Joris kruipt bijna in de tv.
‘Prachtig’, mompelt hij. ‘Puur genieten.’
Dan is daar ineens die slungelachtige verdediger. In het lichtblauwe shirt van Malaga. Hij waggelt achteruit, struikelt, valt. ‘Messsssiiiii’, roept de commentator. En nog eens: ‘Mess…’  
Pats. De tv gaat uit. Joris zucht.  

‘Papa’, vraagt de peuter. ‘Boekje Nijntje lezen?’

dinsdag 17 januari 2012

CSI Nijmegen

Derde kerstdag, rond het middaguur. Moe, katerig en met veel te veel kindercadeaus komen we thuis.
Ik open de schuur om er drie van de vier monsterlijke grote speelgoedraceauto’s in te verstoppen. Bam, het is meteen duidelijk. 
Mijn racefiets is gestolen.
De rest van de dag ben ik nog chagrijniger dan ik al was. De bureaucratische rompslomp waarmee de verzekeringsmevrouw me opzadelt, maken het er niet beter op.
De volgende dag doe ik aangifte bij de politie. Online. Vraag: ‘Zijn er bloedsporen dan wel vingerafdrukken op de plaats van het misdrijf aangetroffen?’ Grinnik.
CSI Nijmegen.
Nadat ik alle vragen heb beantwoord en op de verzendknop heb geklikt, krijg ik een automatische reply. ‘Dank voor uw aangifte. Mochten er aanknopingspunten tot verder onderzoek zijn, dan laten we dat weten. Liever nog werken wij preventief.’


maandag 16 januari 2012

Pierre en Enzo


Deze week bekeek ik op humo.be een fotoparade van foute voetbalkapsels. Ik moest ineens aan Pierre Littbarski denken. Vergeten voetballer.
En vergeten haar, gelukkig.
Op een zwoele augustusavond in 1987 zag ik Pierre en z’n kapsel in het echt. Plaats van handeling: het stadion van FC Brest. Krap een jaar na z’n optreden in de verloren WK-finale draaide Pierre hier een warming-up af. Naast hem nog zo’n klepper met kromme benen: Enzo Francescoli. Net als Pierre ingelijfd door het poenerige Matra Racing Paris.
Niks mooier dan sterren op hun retour. Gevallen helden die in een achterafstadionnetje tussen grauwe flats een voorschot nemen op hun voetbalpensioen. Pierre en Enzo. Ze rekten en strekten, keuvelden en zwaaiden wat, en keken rond. Verwonderd: hoe kom ik hier terecht? Echt veel zin om een balletje te trappen straalde er niet vanaf. Enige vorm van concentratie, fanatisme of spanning al helemaal niet.
Twee uur later was de stand 0-3 in het voordeel van de Parijzenaars. Twee doelpunten van Enzo, één van Pierre. Een vrije trap in de verre bovenhoek. Prachtige krommebenencurve.
Pierre en Enzo. Ze waren iedere franc salaris meer dan waard die avond.
Deze week hoorde ik dat Balázs Dzsudzsak na een halfjaartje alweer vertrekt bij Anzhi Makhachkala. Hij kwam tot acht duels, en nul goals. Zijn nieuwe club: Dynamo Moskou.
De vroegere vedette van PSV is 25 jaar oud.  

maandag 9 januari 2012

Rob en Nico van Eigen Huis & Tuin


Als jongetje in Uden was je voor PSV. Ik niet; ik was voor Ajax. ’s nachts droeg ik dezelfde pyjama als Jack van Gelder – een paar maatjes kleiner – en toen Van Bastens kopbal Ajax de Europa Cup II bezorgde, moest ik voor het eerst overgeven. Van de drank.
Hé, mijn generatie is opgegroeid met Bennie Wijnstekers als aanvoerder van Oranje. Wij waren blij met iedere kruimel.
Eén keer per jaar ging ik met mijn vader naar Ajax. Zonder SeizoensClubCard en dat soort onzin. De kaarten – maanden van tevoren besteld - arriveerden per post. In een handbeschreven envelop, met begeleidend briefje. Geachte heer Peters, blablablabla, hoogachtend, AFC Ajax.
Een kille zondagmiddag in De Meer, begin jaren '90. Ajax – FC Groningen. Wij zaten op de lange kant. Het stadion stroomde langzaam vol. Mannen in leren jassen met dikke bontkragen sloegen elkaar op de schouders. Ze lachten gouden tanden bloot. “Straks gaan ze weer kankeren, die Amsterdammers”, zei mijn vader.
Mijn vader is hartstochtelijk PSV-fan.  
Toen zag ik een bekend gezicht. En nog een. Twee ontzettend bruine koppen. Ze paradeerden over de inmiddels volle tribune. Heen en weer, en vice versa. Rob en Nico, van Eigen Huis & Tuin. Wauw. Bekende Nederlanders, die zag je niet in Uden.  
Een paar jaar later werd Nico de Klusjesman ontslagen door RTL. Hij bleek tussen de opnames door continu scheten te laten.