donderdag 22 december 2011

Kermisattractie

Mijn voormalige baas nam thuis nooit de telefoon op. Bellers zijn agressors. Ze dringen je territorium binnen, op hun voorwaarden en op een moment dat hen uitkomt.
We schrijven het pre-mobiele tijdperk.
Sindsdien laat ik ‘geblokkeerde’ of mij onbekende nummers ook vaak even voorbijgaan. Vorige week was het weer zover. De beller was mij niet alleen onbekend, maar ook nog afkomstig uit Oss.
Reden genoeg om even te passen.
De agressor bleek volhardend. Tien minuten later belde hij of zij nog eens. Ik nam onmiddellijk op. ‘U spreekt met *piiieeep*, voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Anosmie.’ De man was via Google op mijn blog beland en wilde een foto die ik daar geplaatst had, gebruiken. Het ging om een foto van een gezicht. Meer specifiek: een soort picasso-achtige, kubistische bewerking van een neus.
Waarom juist die foto? Anosmie is de aandoening waar mensen aan lijden die niet kunnen ruiken (en minder proeven).
De beste man had geen flauw benul dat ik een potentieel lid van zijn club was. Net als mijn vader. En diens vader, God hebbe zijn ziel. De anosmie-voorzitter ging dan ook uit z’n dak toen hij mijn verhaal hoorde. ‘U bent ook anosmoot!? En uw vader en grootvader ook!? Vanaf uw geboorte al!? Daarvan hebben we er maar twee in de vereniging.’ Mijn afwijking bleek zeldzaam. ‘Heeft u dan misschien het syndroom van Kallmann gehad. Dat weet u niet?! Mag ik dan vragen: bent u op natuurlijke wijze  in de puberteit gekomen?’
Op mijn bevestigende antwoord, hoorde ik slechts een hikje. En zwaar ademen. ‘Meneer Peters, u lijdt aan congenitale anosmie. U móet lid worden, ehm sorry, wilt u alsjeblieft, alsjeblieft lid worden?’
Ik beloofde hem een kijkje te nemen op de verenigingssite en hing op.  
Het hoogtepunt van 2011 was het uitje naar Ouwehands Dierenpark, las ik op de site. Ik zag veel grijs. Grijze jassen, grijze koppen, grijze mensen.  
Ik denk dat ik er nog even over nadenk of ik als congenitale anosmotische kermisattractie door het leven wil gaan.

woensdag 21 december 2011

Kriebel

Een donkere decemberochtend, 7.00 uur. Trippel trippel. Kleine voetstapjes op de trap. Dan: ijskoude handjes die onder mijn dekbed grijpen. Er klimt iets in bed. Een jongetje. Het kruipt tegen me aan. Het ventje rilt, ik pak z’n lijfje stevig vast. Blonde haartjes kriebelen in m’n neus. Nu niet belangrijk, niet aan denken. Ronde billetjes drukken tegen m’n hand, vingertjes klauwen in mijn borsthaar. Het kereltje knort nu, spint. Genietend. O, wat kriebelen die haartjes. Grote ogen met eindeloze wimpers staren me aan, we zeggen niks. We knuffelen. Straks moeten we eruit. Werken, naar het kinderdagverblijf. Maar dat is straks. Wat telt is nu. En nu is geweldig. Ondanks de kriebel.


dinsdag 13 december 2011

Vijf redenen om niet te koersen

Vandaag ook op hetiskoers.nl: 

5. De witte kippenborst en de kale benen
Heel lang heb ik gedacht dat wielrenners vrouwenmagneten zijn. Ik trainde me suf en schoor mijn benen (wie mij wel eens gezien heeft, weet welk een afschrikwekkende klus dat is) met in mijn gedachten het meisje op wie ik verliefd was. Mijn vrouw (overigens niet dat meisje) heeft deze droom zonder mededogen in gruzelementen gehakt. ‘Dacht jij dat er ergens op deze wereld een vrouw te vinden is die op mannen valt met witte kippenborstjes, akelig dunne armpjes en kale benen?’.
Eehm, ja, dat dacht ik.   

4. De techniek en Het Tikje
Ik haat hardlopen. Dom gedraaf. Maar oh, wat ben ik jaloers op het totale gebrek aan machines, apparaten en andere technische snufjes die in deze sport een rol spelen. Schoenen aan en hopsakee, rennen. Ik weet het, als ik gewoon prof was geworden, had ik een mechanieker die mijn fiets prepareerde. Helaas, ik ben tekstschrijver en dus moet ik zelf bandjes verwisselen, ketting smeren, derailleur en remmen afstellen, balhoofd smeren, spaken richten, en nog zo wat van die dingen. Nou ja, zelf? Op de eerste twee puntjes na besteed ik deze taken uit aan mijn fietsenmaker. En toch. Toch  komt het voor dat ik ergens onderweg ineens zomaar plotseling uit het niets– mooi asfalt, windje in de rug, zonnetje schijnt, vogeltjes tjilpen – een tikje hoor. Ergens vanuit de krochten van die ellendige fiets.
Tik. Tik.
Iets ergers dan Het Tikje is er niet.   

3. De derde bal en andere ongemakken onder de gordel
Ik weet, ik mag niet klagen. Dik twintig jaar wielrennen en toch heb ik twee wolken van zoons. Daar hoor ik mijn vrouw dan weer niet over. Maar toch: de potten uierzalf zijn niet aan te slepen in huize Peters. Mijn zwager heeft me eens verteld dat er hele boekenkasten vol geschreven (en gefotografeerd!) zijn  over de gevolgen van koersen op de mannelijke (en vrouwelijke) erogene zones. Ik houd mezelf voor dat die schaafplekken en gevoelloze edele delen het gevolg zijn van te gespierde bovenbenen. Waarschijnlijker is een slechte houding, te weinig training of te dikke billen. Of een combinatie hiervan.
Kortom: bij ons thuis alleen seks voor de wedstrijd.

2. De geestdodende saaiheid
Wielrennen is hard trappen. Heel lang achter elkaar, in dezelfde houding. Vaak over dezelfde wegen, met dezelfde bilpartij voor je. Wielrennen is verschrikkelijk saai. Heerlijk ontspannend dus.
Batüwü Griekgriek.

1. Het pakje
Nog funester in de strijd om de vrouwtjes dan 5. en 3. is Het Pakje. Net zoals vrouwen niet vallen op kerels in ligfietsen, met witte sokken in sandalen, of met stripfiguuronderbroeken, zo vallen de meeste vrouwen - oké, de dames zonder vreemde fetisj dan - ook niet op mannen in een soort 19e eeuws badpak. Want dat is het natuurlijk. Mijn grootste angst: een bekende tegenkomen. Met wie je dan moet praten. Zodat je moet afstappen, en een houding moet zoeken. ‘Goed bezig, Sander. Enne… leuk pakje hoor.’ Grijns.
Hé, maar ik loop tenminste niet hard.

vrijdag 2 december 2011

Scrabblen tegen Mickey Mouse

Sinds een maand heb ik geen vrije tijd meer. Iedere minuut dat ik niet werk, slaap of luiers verschoon, speel ik scrabble. Op mijn mobieltje dus. Wordfeud heet het spelletje, in apptaal. Maar het is gewoon scrabble. En ik vind het geweldig.
Ik heb inmiddels vier friends die ik als een heuse simultaankampioen tegelijkertijd bestrijd. En die ik onmiddellijk na de laatste zet uitnodig voor weer een nieuwe pot. Het heeft iets dwangmatigs, iets obsessiefs, ik ben de eerste om dat toe te geven.

Wordfeudstalker. Drie keer woordwaarde, 76 punten. Hopseflops.

Omdat verandering van spijs doet eten, nodigde ik vorige week de broer van een van mijn vrienden uit. Hij werkt bij de politie en is daarom noodgedwongen online actief onder een nickname. Laten we ‘m hier Mickey Mouse noemen. Ik liet Wordfeud een zoekactie op touw zetten naar de beroemde stripmuis en ja hoor, daar was-ie al. Vreemde foto trouwens, lijkt nauwelijks op de Mickey die ik ken. Maar goed, één druk op het schermpje, en ping, uitnodiging verstuurd.  

Eén tel later.
Ping.
Invitation accepted.

Hé, en meteen een chatbericht. Ik lees: ‘Vem gömmer sig bakom Bart?’ Voor de duidelijkheid: mijn wf-naam is Sander Bart (Sander Peters, daar bestonden al 236 van). Ik grinnik, wat is het toch altijd een grappenmaker, die Mickey. Hij koketteert graag met z’n geheimzinnige internet-identiteit. Maar ik heb ‘m door.

Wacht, ik speel het spel gewoon mee. ‘Nulla!’, tik ik. Verzonden…
Ping. ‘Vem?’
‘Je, tillo ti fulgim no’, antwoord ik. Haha. Lachen man, dit.
Ping. ‘Sorry, I don’t understand it.’
Huh? Kom op, Mickey, dat is nu juist de bedoeling. Ik wist niet dat je een humorloze dag had.

Voor de zekerheid klik ik de vertaalfunctie van Google open. Ik tik Mickey's eerste vraag in. Ping: ‘Wie verschuilt zich achter Bart?’, betekent het.

In het Zweeds. 

maandag 28 november 2011

Joop, de fiets en verder niets

Deze week Joop Zoetemelk-week op hetiskoers.nl. Vandaag mijn bijdrage:  

Wie herinnert het zich niet? De zomer van 1980. Joop Zoetemelk, het enfant terrible van het Nederlandse wielrennen, gaat voor het TI Raleigh-keurkorps de Tour winnen. Althans, dat zegt hij zelf. Typisch Joop. Een hoop branie, bluf en grote woorden. Maar nooit ten onrechte. Joop is een veelwinnaar. Een killer. En: hij is voor de duvel niet bang.

Joop heeft grinta.

Aan de vooravond van de Tour, een dag voor het Nederlands Kampioenschap op de weg, zet Joop zichzelf nog eens extra onder druk tijdens een geruchtmakend tv-interview met Mart Smeets. Voor wie de beelden nooit gezien heeft schetsen we even de setting. Een protserig wit kasteelhotel, ergens in het uiterste zuiden van Limburg. Joop – gebruinde kop, ongeschoren, sigaretje in de mondhoek (dat kon toen nog!) – ligt op een strandstoel. Op de achtergrond een zwembad. Blonde, schaars geklede dames liggen te zonnen. Een piepjonge Mart Smeets met een kop vol haar zit tegenover Joop. Martje is ‘op audiëntie’ en duidelijk nerveus. Niet vreemd: Joops grillen hebben meer journalisten gek gemaakt. Je weet  nooit of ‘ie er zin in heeft. Maar het is de gok waard. Als Joop goed gemutst is, staat hij garant voor hilarische anekdotes, pakkende oneliners en gedurfde voorspellingen. En veel opwaaiend stof.

Deze zomermiddag, ergens eind juni, heeft Joop er zin in. Hij blikt geamuseerd, ondeugend bijna, de camera in als hij stelt dat de Tour dit jaar niet spannend zal worden. Hij, Joop Zoetemelk, en niemand anders staat straks in Parijs in het geel op het podium. Is het zelfvertrouwen of bluf? Als het optie b is, speelt ‘ie het goed. Verdomd goed. En passant veegt hij nog even de vloer aan met ploegleider Post (“Een sikkeneurige pietje precies die zelf de Tour had willen winnen”) en zijn ploegmaats (“Pfft. Ook zonder hen ga ik op zeker winnen”). Het is duidelijk: Joop zit uitstekend in z’n vel. Mart Smeets haalt bijna likkebaardend de ene na de andere quote op. Nederland smult.

De volgende dag kopt l’Équipe: Dites-nous, Joop, qui sera deuxième?

Zjoop, getrouwd met een Frans fotomodel en dus mateloos populair in Frankrijk, is huizenhoog favoriet. En verdomd: hij maakt het waar. Drie zinderende juliweken lang geselt hij het peloton. Merckx een kannibaal? Joop doet er nog een schepje bovenop. Nee, hij wint geen negen etappes zoals d’n Eddie dat deed. In ’slechts’ drie etappes passeert Joop als eerste de finish. Niet toevallig ook de drie zwaarste bergritten. De overige achttien etappes schenkt hij aan z’n concurrentie. Minzaam. Intelligent. Alleen als hij zelf wil winnen, wint ‘ie ook. In stijl. Met gebalde vuist, hoofd omhoog, shirt in de plooi, rijdt Joop over de streep. In alle gevallen met meer dan vijf minuten voorsprong op de nummer twee. Ene Bernard Hinault.

Joop is een klasse apart en iedereen mag het weten: z’n concurrenten (“Sukkelaars”), het publiek (“Morgen sta ik hier weer, mensen!”), en ja, ook de kissmissen die dagelijks getrakteerd worden op een champagnedouche. De Tour is een show en Joop speelt de hoofdrol met verve. Hetzelfde tafereel in de criteriums na afloop. Nederland is hysterisch, we hebben weer een Tourwinnaar. En wat voor een. Het is de zomer van Joop! Joop, de fiets en verder niets.

En Joop zelf? He loves it. Hij is gemaakt voor de bühne.  

Wie herinnert het zich niet? Ik niet. Het lag net even anders. Joop was ongetwijfeld een geschikte vent, een fijne ploegmaat. Maar wat kopen we daar voor? Sport verdraagt geen relativering. Joop heeft mijn droom verpest. En die van generaties sportliefhebbers. Sport is show, de sporter is een held. En zo niet, dan speelt ‘ie maar een rol. Daar hebben wij, de fans, recht op. “Och, ik raakte ‘m wel lekker”, zei Dennis Bergkamp in ’98 na z’n wereldgoal tegen Argentinië. What about de gevoelens van De Gewone Man, Dennis?! ”Ik trap gewoon wat harder dan de anderen”. Joop zei het niet, maar had het kunnen zeggen. En dat mag dus niet, Joop. Het hoort niet. Antihelden winnen geen Tour de France. Maar genoeg gemopperd. Je bent jarig, Joop. 65 jaar! Dat vraagt om een bijzonder cadeau. En dus heb ik de geschiedenis – jouw geschiedenis - herschreven. Je krijgt een tweede kans van mij. Een make-over. Gratis en voor niets, mooi toch?! Proficiat, held

vrijdag 25 november 2011

Wipneuzen

Je hebt borstenmannen en je hebt billenmannen. Zelf ben ik een neuzenman. Beter geformuleerd: een wipneuzenman. Meisjes of vrouwen met een kleine, eigenwijs omhoogstekende neus (ja, er mag gerust een neusgaatje te zien zijn) kunnen op mijn warme belangstelling rekenen. Dat was vroeger al zo, en dat is nog steeds het geval.
Wipneuzen maken me weerloos.  
Deze week ging ik naar de bioscoop met een plukje vrienden. Op het programma: ‘The driver’, een typische stoere-mannen-film. Veel nachtelijke shots, met piepende banden, rondspetterend bloed en weinig tekst. En met weinig vrouwen. Eentje eigenlijk maar: serveerster Irene, gespeeld door Carey Mulligan. De kleine, tengere Carey schijnt furore te maken in filmland. Niet vreemd; ze heeft alles in zich om een ster te worden, inclusief de wipneus. 
De rest van de film ging aan me voorbij. De knoertharde actiefilm veranderde in een romantisch drama. In mijn hoofd althans. Ik was verliefd.
Terwijl mijn vrienden na afloop onder het genot van een biertje enthousiast nababbelden over brekende neuzen, ontploffende hoofden en die gepimpte Ford Mustang uit 1963, zwijmelde ik nog wat na. Die nacht droomde ik van Carey. En van M., E., K., en de andere 54 meisjes-met-wipneuzen op wie ik tijdens mijn middelbare schooltijd verliefd ben geweest.
Toen werd ik wakker. Van heel dichtbij keek ik naar de allermooiste en allerliefste wipneus van allemaal. 
    

donderdag 17 november 2011

Jasar was goed

Ooit interviewde ik Jasar Takak. We namen plaats aan een houten tafeltje met kleedje in een donkerbruin café. Ik bestelde een koffie verkeerd, Jasar wilde niks.
Dat was al een teken.
Toen ik mijn A4-tje met vragen pakte, fronste Jasar zijn immense wenkbrauw. ‘Ik ga niks over mezelf zeggen’, bromde hij, en pulkte aan z’n oorhaar.
Vervolgens stak hij - ‘off the record, hè Peter’- van wal. Over zijn geboorte, een heuglijk feit voor iedereen. Over de eerste jaren van z’n leven, toen hij veruit het beste spelertje van de buurt was. Over de jeugdopleiding bij PSV waar hij van meet af aan (terecht) te boek stond als het grootste talent. En over zijn nog jonge carrière in het betaald voetbal bij achtereenvolgens Zwolle, RKC en NEC, waar hij steeds weer de briljante vormgever was.
Omdat we off the record praatten, schreef ik niets op. Dat hoefde ook niet, want de rode draad was duidelijk. Jasar was goed. En de rest kon er niets van. En PSV moest hem snel terugnemen. En het was belachelijk dat Aissatti en Afellay wel bij PSV in de basis stonden. 
Na een halfuurtje stond Jasar op. ‘Ik moet mijn rust pakken.’ En weg was ‘ie. De morsige kroeg met de rafelige kleedjes vormde een schamel podium voor een onbegrepen genie.
Momenteel verkeert Jasar in between clubs

dinsdag 15 november 2011

Winterslaap

Vandaag op hetiskoers.nl

Mijn kinderen zijn drie en een. Ik lees ze wel eens voor uit de prentenboeken van Richard Scarry. In een van die boeken komt een beer voor. Deze beer, laten we ‘m Bruintje noemen, is eigenlijk maar een dommig schepsel. Eén ding heeft Bruintje echter goed begrepen. Als de blaadjes vallen, als de luchten volschieten met jagende regenwolken, en als iedereen ineens intellectueel-lyrisch gaat doen over de Ronde van Lombardije, dan valt hij in een diepe, diepe winterslaap. Slimme beer! Dat wil ik ook, ieder jaar weer. Vier maanden lang, van eind oktober tot eind februari. Kloteherfst, klotewinter. Rotland.

Hieronder de drie belangrijkste redenen waarom ik de hele winter lang onder mijn Rabobank-dekbed zou willen kruipen. 

3. Doffe ellende: ik kan zelf niet buiten fietsen in deze maanden. Nou ja, het kan wel. Ik wil het niet. Ik ben namelijk een mooiweerfietser. Niks aan te doen. Hoe windstiller, hoe beter. Hoe droger, hoe beter. En hoe warmer, hoe beter. En dus verspil ik mijn energie en kilootjes lichaamsgewicht (lees: zweet) noodgedwongen thuis op de behaaglijk warme zolder, tussen strijkplank en wasrek. Lang leve de tacx. En uitzendinggemist.nl.

2. Herbert Dijkstra blijft ons lastigvallen. Is het niet in Pau of Bordeaux aan de zijde van Maarten Ducrot, dan wel in Nagano, Inzell of Heerenveen naast (godbetert) Martin Hersman en/of Ria Visser. Ik kan het gewoon niet aan, twaalf onafgebroken maanden Herbert per jaar.  

1. Vanaf half oktober sturen hooggewaardeerde tweeps als @sporza_koers, @vannieuwkerke en @wielerman ineens vreemde berichten de wereld in, doorspekt met nog vreemdere hashtags als #nokere, #superprestige, #zdenekstybar en #cyclocross. Deprimerend. En tenenkrommend ergerniswekkend, dat misplaatste enthousiasme over veldrijden.  
#niemandzittewachtenoptienbelgeneneenverdwaaldetsjechdieeenuurtjedoordemodderraggenendoenalsofhetspannendis #bah.

Welterusten, fijne kerstdagen en alvast de beste wensen voor het nieuwe jaar. Ik zet de wekker op 25 februari 2012, 14.00 uur. Live op Eén: Omloop Het Nieuwsblad. 

vrijdag 28 oktober 2011

Ik zag Theo de Jong op de tribune zitten

Tot m’n negende dacht ik dat ik profvoetballer zou worden. Bij de F-jes stak ik er met kop en schouders bovenuit. Altijd al groot geweest.
Ook qua talent zat het wel snor. Onze teamleider zei altijd: ‘Jochie, jij ziet het spelletje.’ Geen idee wat hij bedoelde, maar het klonk stoer. 
In de E1 kregen we trainingspakken. En rugnummers. Het mijne was 12, een veeg teken. Toch had ik zo m’n aandeel in het kampioenschap van de regio Uden-Erp-Veghel-Boekel-Volkel-Gemert-Odiliapeel. Ik kon hard rennen. Verder ging het spel vaak minutenlang aan mij voorbij. Vond ik niet zo erg. Beetje mijmeren, in het zonnetje. Ik kwam die twee helften wel door.   
Einde van het seizoen. De strijd om de titel van Noord-Oost-Noord-Brabant, tegen grote broer TOP Oss. De tribune zat vol, met ouders en andere familieleden. En met Theo de Jong. ‘Een oud-prof’, zei onze trainer in de kleedkamer. ‘Die komt scouten.’
De kans ontdekt te worden, kwam mijn spel niet ten goede. Mijn moeder, ook aanwezig, spreekt nog steeds van de ergste dertig minuten in haar leven. In de rust moest ik eruit.
Zelf weet ik alleen nog dat ik mijn directe tegenstander probeerde af te bluffen. ‘Daar zit Theo de Jong. Een oud-prof.’ Veelbetekenende blik naar de tribune. ‘Klopt’, zei de jongen. ‘Mijn pa komt altijd kijken.’
Toekomstig prof Dave de Jong scoorde vier keer die dag. Het werd 4-0. 

dinsdag 25 oktober 2011

Talentloos

Vandaag op hetiskoers.nl: 

Vorig jaar ging ik een avondje naar Adrie van der Poel luisteren. Niet de meest spannende bezigheid, dat klopt. Maar Jeroen Wielaert, Bert Wagendorp en nog wat wielerkenners waren opgetrommeld om in Nijmegen over De Koers te praten. Ook Adrie mocht wat zeggen. Dat nam ik voor lief.
Ik schrok wakker toen Adrie piepend vertelde over een dag uit het leven van Adrianus van der Poel (ook Mart Smeets werd aangehaald).
Korte, saaie dagen waren dat. Adrie stond om negen uur op, propte wat boterhammen met kaas naar binnen, ging trainen, keerde zeven uur later terug, sloeg drie borden met wortelenstamppot achterover en vertrok om negen uur volmaakt tevreden naar dromenland.
Waar de dochter van Poupou was in dit verhaal? Ik weet het niet.
Nog zo een: Sean Kelly. Niet toevallig ook een oud-kampioen. Trok zich in de wintermaanden terug in een oud-Keltische blokhut op de Ierse prairie, beukte dagelijks een uurtje of acht tegen de Atlantische storm in en kroop iedere avond bij het ondergaan van de zon (nou ja, zon) in z’n bedstee onder vier ruwe paardendekens.
Alleen op kerstavond kon er een wijntje af. Vast en zeker op verzoek van mevrouw Kelly. (Of zij ook in die hut vertoefde, is mij niet duidelijk).
Mensen als Adrie en Sean intrigeren me. De blinde toewijding, de kadaverdiscipline, de totale afwezigheid van welke bourgondische uitspatting dan ook. Nooit een zwak moment. Nooit de behoefte zich interessanter voor te doen dan ze zijn. En, vooral: geen existentiële angst een ander, minstens even belangrijk deel van het leven te missen. Is dat dom, kortzichtig? Of juist een blijk van talent?
Als het antwoord ‘b’ luidt, bestempel ik me hierbij definitief als talentloos coureur.
Maar ik ben wel gezellig. Zegt mijn vrouw.

maandag 17 oktober 2011

Mijn hoogtepunt met M.

Ik ben zestien en stevig verliefd. Op M., een meisje met roestbruine krullen en prachtige ogen. Zo’n meisje dat je op je bagagedrager zou willen zetten om vervolgens gelukzalig glimlachend naar de zuidpool te fietsen. En terug. 
Meer hoeft niet.
Na twee jaar dromen, staren en stotteren, beleeft mijn relatie met M. tijdens het schoolkamp in de Ardennen een even intens als kortstondig hoogtepunt. Na een urenlange kanotocht door woeste en ijskoude wateren, mag ik (pick me!) M. naar de oever tillen. Zij vraagt, ik gehoorzaam. Zo liggen de verhoudingen. Voor mij tien anderen. Of twintig.
Maar ze kiest mij. En klimt op mijn rug, als een aapje.  
Tien stappen zijn het, van steen naar steen. Hoe lang duurt het? Vijf seconden, tien hooguit. Meer niet. Het lijkt een eeuwigheid. Golven van vreugde, opwinding en puur geluk razen door mijn lijf. En van pijn, want mijn blote voeten bloeden als een rund. Klote stenen.  
Eenmaal weer op aarde zet ik haar neer en mompel iets als ‘hopsakee’. Altijd al een man van woorden geweest. Het geschreven woord, welteverstaan. Hopsakee is ook het laatste dat ik die week en alle weken daarna tegen M. gezegd heb.
Het contact is als vanouds. Nihil dus. Maar de herinnering blijft.   
Neem deze week. Ik heb voor A., mezelf en de jongetjes een boshutje geboekt in de Ardennen. Locatie: exact hetzelfde park als toen, eenentwintig jaar terug. Ik vertel A. over M.. Over haar schoonheid, de bagagedrager, de barre kanotocht en over onze bijzondere liefde. 'Wat leuk zeg, om weer eens terug te gaan’, reageert ze enthousiast. ‘Weet je nog in welk huis jullie het voor het eerst gedaan hebben?’ 

maandag 10 oktober 2011

Popcorn in Zagreb

Vandaag op hardgras.nl: 

Ja, Kazan is ver. Erg ver. Nee, het Holiday Inn in Chisinau is niet wat wij gewend zijn. En nee, het is ook niet fijn om uren in een hobbelende bus naar Banska Bystrica of Targu Mures te zitten. Arme subtoppers uit Alkmaar, Heerenveen of Utrecht.

Drie jaar terug reisde ik met NEC naar Zagreb. Weken van tevoren was iedereen in Nijmegen en ver daarbuiten gewaarschuwd voor de explosieve situatie in de Kroatische hoofdstad. De beruchte harde kern van Dynamo, de Bad Blue Boys, had eerder al vrolijk ingehakt op haar collega’s van Lazio Roma, Real Madrid en Liverpool. En dus werden wij journalisten - zes (!) in totaal - met een geëscorteerd busje van het hotel naar het stadion vervoerd. De Gelderlander, Omroep Gelderland, plus de huisfotograaf en internetredactie van NEC. Hoe mooi wil je je doelwit hebben als Bad Blue Boy?
Ons was verteld dat de boys bij voorkeur verrassingsaanvallen uitvoerden. Een guerilla-tactiek, rechtstreeks gekopieerd uit de Balkanoorlog. Oplettend tuurden we door de geblindeerde ramen. Her en der liepen plukjes voetbalfans. Huisvaders met gerafelde (blauwe!) sjaaltjes om de nek; kinderen (boys!) aan de hand. Eenmaal in het stadion zakte de spanning wat weg. De wedstrijd ging verloren, nipt. Het enige waar we die avond mee bekogeld werden, was popcorn. De dader? Bad black boy Joel Tshibamba, die als ‘zeventiende man van de selectie’ de avond van z’n leven had op de krakkemikkige perstribune.

zaterdag 8 oktober 2011

Keutels

Zoontje van drie is nog niet zindelijk, maar kan wel tellen. Dus hangt er sinds kort naast de pot een geelbruin – toepasselijk – vel papier, met daarop tien vakjes. Het systeem is even eenvoudig als rechtvaardig: poepen op de wc betekent een sticker. Tien stickers betekent een cadeautje of lekkernij naar keuze. Een ijsje dus. Of een raceauto.
Vier vakjes zijn beplakt.
Het kinderdagverblijf, gistermiddag. Ik tref zoontje van drie zittend op de wc. In jubelstemming. ‘Papa. Ik heeft zes keer gepoept!’ Tien vingers gaan de lucht in. Verbaasd gluur ik tussen z’n billetjes door in de pot.
Daar liggen ze: zes keutels. Keurig op een rij. 

vrijdag 7 oktober 2011

Emma

Vandaag op hetiskoers.nl

“Ik heb mijn vorm van de Vuelta nog wat kunnen aanscherpen. Ik ben er klaar voor.” Op sporza.nl vertelde Jurgen van den Broeck, die vorig jaar nog meedeed om het podium in de Tour, dat hij uitkeek naar de Ronde van Beijing. Ik had blijkbaar iets gemist. Een vijfdaagse ronde in de Chinese hoofdstad? Helemaal aan het einde van het seizoen, amper een week na het WK?
Ik werd er niet warm van. 
Eergisteren zag ik zowaar beelden voorbij komen van het plaatselijke rondje. Of eigenlijk: flarden van beelden, want het mistte nogal. Smog. Het was er ook niet erg druk. Chinezen zijn blijkbaar erg bezig met hun opkomende wereldeconomie. Ze werken. Lang en hard en veel. Als ze al vrij hebben, kijken ze naar pingpong of turnen. Niet naar bleekneus Nicolas Roche die eindelijk eens een koers(je) wint. Logisch.
De immense leegte langs het parcours deed me denken aan de Ronde van Uden. Die kwam bij ons voor de deur langs. Ik heb het nu over een dikke twintig jaar geleden. De hele zondag ijsbeerde ik langs de route. Niet zozeer omdat ik de koers zo spannend vond. De ware reden dat ik me onder de andere vijftien toeschouwers mengde, was Leontien. Tinus, in het Brabants. Deze goedlachse meid uit Boekel won iedere koers waaraan ze meedeed. Daarnaast was ze een lekker ding. Vond de 13-jarige Sander.
Na de koers kleedde Tinus zich om bij onze buren. Die kenden haar van de Boekelse camping. Ik probeerde door de coniferenhaag een glimp op te vangen van haar enorme bos krullen en haar goed gevulde billen in het strakke pakje. Daar werd ik wel warm van.
Voor de duidelijkheid: dat was twintig jaar terug.
Deze zomer zag ik op de Vlaamse televisie een leuke blonde meid op tv. Een wielrenster, uit Zweden. Niet in een koerspakje, maar gewoon verkleed als mens. Mocht deze Emma Johansson ooit meedoen aan de Ronde van Nijmegen, dan mag ze zich bij ons omkleden. Of bij onze buren. 

woensdag 28 september 2011

Spelletje

Het levensgrote billboard toont een meisje. Vrolijke blonde staart, roze elastiekjes. Ze drinkt cola, met een rietje. Het grietje is zestien, hooguit zeventien. Giebelend stoot ze haar vriendinnen aan en zwaait naar de onzichtbare camera. ‘Daar moet een piemel in, daar moet een piemel in’, klinkt het uit tienduizend kelen.
Welkom in het voetbalstadion.
Als taalman kan ik oprecht genieten van het spreekkoor. Mooi fenomeen. Poëzie, rauwe dichtkunst. Volks, plat, dat zeker, maar in wezen onschuldig. Toen kutmarokkanen nog gewoon rotjochies waren, zongen de stadions liefdevol: ‘Dries Bous-sat-ta, je moeder heeft een snor, je moeder heeft een snor, je moeder heeft een snor.’ Lachen man.
Categorie hi-ha-hondenlul, maar dan melodieuzer.
De laatste jaren vind ik het wat minder gezellig worden langs de velden. Goed, ‘Hamas, Hamas, Joden aan het gas’ rijmt. Maar ontzettend grappig is het niet. Veel stuitender, want op de persoon gericht, waren de verwensingen die Ajax-coach Louis van Gaal over zich heen kreeg toen zijn vrouw overleed aan kanker.
Ik voelde dat er iets op knappen stond. Bij mij, welteverstaan.
Twee weken terug bestormden een paar honderd mannen de burelen van Feyenoord. Ze droegen fakkels en hakten met ijzeren staven in op alles en iedereen. Ze waren boos, heel boos. Omdat hun club in financiële en sportieve problemen verkeert.
Toen weldenkende mensen vervolgens gingen zeggen dat ‘geweld na-tuur-lijk afkeurenswaardig is, maar dat de fans inhoudelijk wel een punt hebben’ haakte ik af.
Was voetbal maar weer gewoon een spelletje.

vrijdag 23 september 2011

Alleehoppa

Vriend B. maakt zich zorgen. Doorkruist hij op een zonnige middag de stad op een mamafiets-met-kinderstoeltjes, dan bekruipt hem een Harley-gevoel. Laadt hij de wekelijkse boodschapjes uit bij de kassa in de Albert Heijn, dan ontsnapt hem plotseling heus papajargon. Hopsakee. Of, erger: Alleehoppa. Volgens B., een rijpe dertiger, signalen van een dreigende midlifecrisis.
Ik zeg: B., kerel, je zit er middenin. Alleen die rode broek ontbreekt nog.
Begrijp me goed: ik lach B. niet uit. We zijn lotgenoten. Brothers in arms. Ik ben 37, in het gelukkige ‘bezit’ van vrouw, kinderen, huis en auto, en zit iedere dag tussen negen (half tien) en vijf achter een beeldschermpje. Reden genoeg om plotseling heel heftig te gaan verlangen naar een Chopper. Of naar de aandacht van schoon (en vooral: ander) vrouwvolk.
Op weg naar kantoor passeerde ik vanmorgen twee meiden. Blonde knotjes, skinny jeans, aanstellersbrillen. Ja, dan ben ik verkocht.
Toen ze naast me voor het stoplicht wachtten, vroeg de brutaalste: ‘Meneer, mag ik bij u achterop. In dat zitje?’ Grote bambi-ogen keken me aan.
Ik ben 37, maar voelde me 14. Ik sloeg dicht en lachte als Beavis. Of Butthead. Huh-huh. Grinnik. Toen het licht op groen sprong, stoof ik weg. Ik ben dan misschien 37, maar kan nog heel hard fietsen. 
Alleehoppa.     

donderdag 22 september 2011

Pandabeer

Het wrede lot heeft bepaald dat ik als modehomo in Nijmegen-West ben neergestreken. De kans dat je hier in deze volksbuurt iemand tegenkomt die stoer, hip of stijlvol sexy gekleed is, is in statistische termen verwaarloosbaar.

Dat weet je. En toch schrik je je soms nog wild.

Op weg naar de buurtsuper passeerde ik een pandabeer. Een geblondeerd, opgedirkt exemplaar. Uggs aan de poten, sigaret tussen de klauwen. Het met-uitsterven-bedreigde dier duwde een wandelwagen, waarin ik een schattig baby’tje ontwaarde. Blond van zichzelf (neem ik aan), net als mama gekleed in een soort zwart-wit gevlekt skipak. Uit één stuk, met een rits.
Het deed pijn aan de ogen.
Wel hadden ze het lekker warm, vermoed ik.
Ik keek naar mijn jongens. Die staarden met open mond naar de voorbij wandelende pipapanda’s. Hoe een Disneyfilm ineens tot leven komt. In Nijmegen-West, bij de buurtsuper.
Thuis heb ik onmiddellijk mijn steun aan het Wereldnatuurfonds stopgezet.      

zondag 18 september 2011

Limburgers

Zuid-Limburg. Een prachtige regio hoor, daar niet van, maar de mensen die er wonen, zijn een beetje de weg kwijt. Ze denken dat ze een apart volk vormen, met een eigen taal en cultuur. 
Was het maar waar, dan had Wilders’ idiotenvereniging geen dikke twintig zetels ingenomen. Maar dat terzijde.
Gisteren maakte ik een fietstocht door het Limburgse heuvelland. Schilderachtige dorpjes trokken aan mij voorbij, met klinkende namen als Cadier en Keer, Klimmen (!), Schin op Geul of Berg en Terblijt. De zon scheen, de vogeltjes tjilpten, en ik zoefde met de wind in m’n haar langs vakwerkhuisjes, kastelen, kerkjes, en dorspleintjes bevolkt door vriendelijke opaatjes en omaatjes.    
De hele middag reed ik rond met een brede glimlach op m’n gezicht. Die nog breder werd toen ik ontdekte dat ieder dorpje twee plaatsnaambordjes telde. Een in het Nederlands en een in – naar ik vermoed – het Limburgs. Dat mensen het belangrijk vinden de naam van hun woonplaats in het plaatselijke dialect te lezen, is al grappig, maar hier in het uiterste zuiden van ons land had het chauvinisme een onbedoeld (vermoed ik) komisch effect.
Ik reed Mechelen binnen. Op het blauwe bordje stond: Mechelen. En daaronder: Mechele. Ik reed Partij binnen. Daar las ik: Partij. En: Partei. Helemaal op het eind van de dag reed ik Gulpen binnen. Daar stond mijn auto, pal achter het blauwe bord. Ik vermoedde het al, maar het stond er echt: Gulpen. En Gulpe.
Het werd een vrolijke terugreis naar Nijmege.  
  

vrijdag 16 september 2011

Blije eikel

Vandaag een stukje van mijn hand op de website van Hard Gras


Gottegot, wat vonden we hem leuk. Verfrissend. Anders. Een intellectueel in de voetballerij. Een onafhankelijke geest ook, want: eenmaal ontslagen door een boze bobo kon ‘ie hopseflops weer aan de slag als leraar Duits op de Oude Pekelase Scholengemeenschap.  
Ron Jans, met z’n pretoogjes.
En hij boekte verdomme nog succes ook, daar in Groningen.
Toen mocht Ron ook komen analyseren. Aan tafel bij Jack en Tom en Toine, van de NOS. Ron wilde wel, want hij vindt altijd en overal alles even leuk. Ron glimt vrolijk als ‘ie z’n tong breekt op de naam Cagliari (Kagliaarie op z’n Rons, maar goed, het is ook geen Duits), hij grijnst en blijft grijnzen als Bas Dost hem neerzet als onbuigzame fascist, en zelfs als Louis van Gaal verbaal gehakt van ‘m maakt op een persconferentie, krullen de mondhoekjes van Ron koket omhoog. ‘Gekke vent’, zie je ‘m denken. Rons ironische wenkbrauwtjes maakten Louis nóg razender.   
Mij ook, de laatste tijd. Ik kan Ron niet meer zien, met z’n relativerende ‘wie-maakt-mij-wat-het-is-maar-voetbal’-houding. Het is too much. Word in godsnaam gewoon eens lekker onredelijk boos, Ron. Blije eikel!    

woensdag 14 september 2011

Telefoonboek

Tekstschrijver een creatief beroep? Een groot deel van mijn kostbare tijd gaat op aan de speurtocht naar naam- en adresgegevens van potentiële interviewees. Een wetenschapper die zonder dralen afrekent met hufterige carnivoren, een Tweede Kamerlid die tussen twee debatjes door even gehakt maakt van de klaagcultuur in het onderwijs, of een werkgever die lekker hardvochtig uitlegt waarom hij zijn werknemers slechts vier weekjes vakantie gunt.
Aangenaam: sanderpeterstekst, privédetective.
Gelukkig is er internet: dankzij google, wieowie.nl, en het immer groeiende rijtje sociale media komt het contact meestal vlotjes tot stand. Heel soms zit er kinkje in de kabel. Dat ligt dan natuurlijk aan de bewuste persoon. ‘Weer zo’n gepensioneerde leraar of gemeenteambtenaar die nog niet online is‘, mopper ik tegen J.
‘Rot voor je’, antwoordt ze meelevend. ‘Maar misschien moet je gewoon even in het telefoonboek kijken.’    

woensdag 7 september 2011

Aap

Vandaag op http://hetiskoers.nl:


Afgelopen zondag zag ik een aap op tv. Groot, zwart en harig. Type-gorilla. Het dier danste langs de kant van de weg, ergens hoog op de Alto de l’Angliru, en keek naar de voorbij ploeterende wielrenners.

Ze hebben gelijk: de Alto de l’Angliru, dat is gekkenwerk

Eerst was er de duivel. Een bebaarde Duitse mafketel in een glimmend roodzwart carnavalspak die sinds jaar en dag schreeuwend en zwaaiend met een drietand de renners ‘aanmoedigt’. Of deze Didi Senft de toon gezet heeft, weet ik niet, maar vandaag de dag tel je als toeschouwer niet mee als je niet tenminste vier haarspeldbochten lang hevig zwetend - halfnaakt of juist ludiek verkleed - meesprint met je helden.  

Maar een aap? Dat was niet eerder vertoond.

De rest van de rit is aan me voorbijgegaan. Ik kon maar aan één ding denken. Die zondagochtend is een Spanjaard van huis gegaan met een apenpak in z’n auto. Hij heeft dat harige kostuum die godvergeten steile berg opgesjouwd, heeft op un momento dado besloten zich erin te hijsen en is vervolgens wild gaan borstroffelen toen hij de eerste renner ontwaarde. ‘Pap, mam, ik ben op tv!’

Five seconds of fame. In een apenpak.

maandag 5 september 2011

Matthijs, Wesley en Jessica Simpson


Dat er mensen zijn die googlen op ‘gewillige huismoeders in de buurt’ en ‘langbenige blonde meiden in een Renault 4’, soit. Maar dat de zoekmachine deze types rechtstreeks naar mijn blog doorsluist, dat zet me aan het denken. Wat zegt dat over mij en over mijn schrijfsels?

Ik ben natuurlijk niet naïef. Toen ik een blogje postte over het ieniemieniejurkje dat Yolanthe droeg tijdens het songfestival, leverde dat in een half etmaal een dikke 2.000 hits op. En een halfjaar nadat ik in een verhaaltje en passant de bilpartij van Jennifer Lopez roemde, vinden nog steeds iedere dag tientallen billenmannen mijn blog door te digizoeken op ‘kont J-Lo’ (of iets dergelijks).

Maar toch: die gewillige huismoeders, die zitten me dwars. Heb ik A. ooit zo omschreven? Of J.? Ik kan het me nauwelijks voorstellen; ik zou hen nooit als huismoeder betitelen.

Gelukkig stellen de feiten en cijfers over het zoekgedrag van mijn ‘lezers’ me niet alleen voor onaangename verrassingen. Ik bedoel: je kunt die kennis ook benutten. Slim spelen met trefwoorden en – vooral – met koppen. Inspelen op seks, BN’ers of de actualiteit: succes verzekerd.

En dus wijs ik u vandaag even op het nieuwe haar van Matthijs van Nieuwkerk (een warm welkom voor de eerste 345.000 - vrouwelijke - lezertjes). Ik spreek mijn bewondering uit over de bananenboogbal van Wesley Sneijder tegen San Marino (hopsakee, dat maakt 700.000 hits). En ik sluit af met het brekende nieuws dat Jessica Simpson overweegt haar borsten te verkleinen (en we passeren het miljoen). Lijkt me voor nu even voldoende.

A je to!

zaterdag 13 augustus 2011

Man en paard


Ik was vijf toen ik besloot mijn moeder in te ruilen voor een professionele kapper. Sindsdien zit er iedere maand een vreemde mevrouw aan mijn hoofd. Of ze nu Anita, Jolanda of Patricia heet: zolang ik ongestoord van mijn eigen spiegelbeeld mag genieten, vind ik alles best.

Toen ik naar Nijmegen verhuisd was, klopte ik bij de dichtstbijzijnde kapperszaak aan. Ik ben nooit meer verkast. Wat wil je ook? Kapster L. is een paardenmeisje. En ze houdt van tradities. Iedere keer als ze mijn hoofdhuid masseert, hoor ik haar grinniken. "Jij hebt net zulke rare kruinen als mijn paard", gniffelt ze. Ik wist dat het ging komen en kijk gespeeld beledigd. Onder de kapperscape maak ik een gebaar dat zoveel betekent als ‘ik kan er ook niets aan doen’. 
Een paar minuten later ben ik bijna geknipt en geschoren. Er volgt nog een vast ritueel. De cape gaat af, de nekharen moeten nog verwijderd. "O jee", giebelt L. als ze diep in m’n kraag gluurt. "Waar zal ik stoppen?" Ik antwoord - op het randje, ik weet het:  "Dat mag je helemaal zelf weten." L. kleurt lichtjes, en vertelt dan snel verder over haar trouwe vierbener die – hoe grappig! – ook op de vreemdste plekken ruw behaard is.

Dan zijn we klaar. Ik loop naar de kassa om te betalen. De hele zaak - collega’s en klanten - volgt me. Benieuwd naar de man die op een paard lijkt.  

woensdag 10 augustus 2011

Wilskrachtproblematiek


Ik werk aan een artikel over keuzes maken. Op welke gronden nemen mensen een besluit: rationeel of juist niet? En: in hoeverre kan de overheid als big brother die keuzeprocessen sturen?
Een van de geïnterviewden laat de term wilskrachtproblematiek vallen. Dat herken ik. Ook ik heb last van een zekere vorm van wilskrachtproblematiek. Vooral als het gaat om de belangrijke dingen in het leven: eten, drinken en slapen. Eenmaal begonnen, ben ik niet meer te stoppen.

Ik ben een slappe zak. Maar wel een gezellige. Op feestjes doe ik het licht uit.

Slechts in één opzicht ben ik een heuse controlefreak. Ik haat het als mensen iets weten wat ik niet weet. Of erger: als ik iets moet beslissen, terwijl niemand mij wil of kan uitleggen hoe de vork precies in de steel zit. Dat maakt me razend. 
Een voorbeeld: verzekeringen, pensioenen en hypotheken. Belangrijke keuzes, met verstrekkende gevolgen, maar niemand die duidelijkheid kan scheppen. Waar je ook je licht opsteekt: iedereen hult zich in nevelen. Of in duur jargon.
Zelfde met auto’s. Ik wil een auto die niet te duur is, die rijdt en die blijft rijden. Helaas kan ik dat zelf niet beoordelen. En dus ben ik overgeleverd aan autoverkopers. Aan snelle, gebruinde mannen of norse, mompelende mannen met sigarettenpeuken in de mondhoek. Die dingen zeggen als: “Er kan natuurlijk altijd iets kapot gaan aan een auto.” En: “Zekerheid heb je nooit.”

Wat het nog erger maakt: kiezen is tegenwoordig aan de orde van de dag. Niet alleen biedt Albert Heijn minimaal vijftien verschillende soorten exotische diepvriesmaaltijden, ook moeten we zelf een zorgpolis kiezen, een energieleverancier, een mobiele telefoonprovider, en een van de driehonderdvierentwintig soorten online hoogrentende spaarrekeningen.
Ik geef het op. Ik wil er domweg geen verstand van hebben. Kon ik maar terug. Terug naar de tijd ver voor ik geboren werd. Toen we allemaal hetzelfde vaste bedrag aan hetzelfde pensioenfonds afdroegen, toen we allemaal een fijn overzichtelijke annuïteitenhypotheek hadden, en toen de PNEM, PGEM en nog wat van zulke ouderwets degelijke overheidsinstanties ons van gas, water en licht voorzagen. 

Ik zeg: overheid, lieve big brother: beslis voortaan maar lekker voor mij. Als we dan toch het financiële-crisisschip ingaan, dan gezellig met z’n allen. Gedeelde smart…  

dinsdag 9 augustus 2011

Big, bigger, biggest!


Deze week verbaasde kamergenoot J. zich erover dat zij door Azië’s rijkste vrouw tot erfgename was gebombardeerd. Ene Tony Chan Chun-Chuen, een goede vriend van de overleden weldoenster, benaderde J. via e-mail. Het ging om 12 miljoen. Of ze even contact wilde opnemen, dan werd alles geregeld.
Ook ik ontvang de laatste tijd bijzondere mailtjes. Mijn inbox loopt vol met hijgerige aanbiedingen die mij moeten overhalen het formaat van m’n geslachtsorgaan te laten veranderen. Big, bigger, biggest. Over verbazingwekkend gesproken. Hoe komen die lui bij mij?  

Alle gekheid op een stokje: ik mag nergens over klagen. Denk ik. Sowieso ben ik best tevreden met mezelf. Dat is niet arrogant, het is de logische gevolgtrekking uit wetenschappelijk onderzoek. Ik citeer even van mens-en-gezondheid.nl: ‘Mannen met een geprononceerde kaaklijn en scherpe gelaatstrekken worden aantrekkelijk gevonden’. Bingo.
Andere eigenschappen die het goed doen bij de vrouwtjes: intelligentie (check), geld (check) en humor (dubbelcheck). Alleen bij de punten ‘prestaties op de dansvloer’ en ‘macht/status’ twijfel ik even. Als ik dans, vraagt Max of ik ergens jeuk heb. En ik mag het dan tot directeur geschopt hebben, ik heb niet eens een secretaresse (vergeet J.).

Mooi en aardig allemaal, maar mijn unique selling point is natuurlijk mijn lichaam. Het is moeilijk te geloven, maar vroeger was ik smal en nauwelijks gespierd. Ik was een sliertige spijker, wiens knietjes dikker waren dan de rest van z’n benen. Altijd als ik foto’s en filmpjes van vroeger bekijk, ben ik met terugwerkende kracht bang dat die luciferhoutjes op gruwelijke wijze voor mijn ogen zullen afknappen.

Tegenwoordig is alles anders. Over een week of twee mag ik mijn goddelijke body weer ten toon spreiden op de Franse camping. Nog even snel de overtollige bovenlichaambeharing machinaal verwijderen en hupsakee, deze garçon is er klaar voor. Jammer alleen dat de strenge campingmevrouw zo’n akelige zwemslip verplicht stelt. Zo’n strak Italiaans homobroekje dat weinig tot niets aan de verbeelding overlaat. Ik hou best van een beetje aandacht, maar dan liever gericht op mijn geprononceerde kaaklijn dan op iets anders.  
Misschien moet ik toch maar eens reageren op een van die mails. Maar dan met het omgekeerde verzoek. Moet kunnen toch, desnoods tegen bijbetaling? Small, smaller, smallst.

donderdag 4 augustus 2011

Stereotiep

Hersenwetenschapper Dick Swaab herhaalde het afgelopen zondag enkele keren in het programma Zomergasten: ‘De vrije wil is een illusie.’ Dat die uitspraak waar is, merk ik vrijwel dagelijks. Je kunt nog zo uniek en bijzonder willen zijn, het leven is niet meer dan een aaneenschakeling van rolbevestigende clichés en biologisch voorgeprogrammeerde stereotypen.

Zeker als je kinderen hebt.

Toen ik eenmaal besloten had dat ik met A. voor nageslacht wilde zorgen, had ik maar aan één beeld voor ogen: als ik thuiskwam uit mijn werk zouden er zes mini- A’tjes - met witte staartjes, brilletjes en jurkjes - om mijn nek vliegen, terwijl ze in koor uitriepen dat ik de liefste papa van de wereld was. Hoe weinig origineel: onderzoek wijst uit dat zo’n beetje alle smoorverliefde, broedse mannen deze wens koesteren.

Het liep even anders: we kregen twee jongetjes. Weg droom van de zes chicken littles. Maar wat er in plaats daarvan niet allemaal door m ’n hoofd schoot toen Max ter wereld kwam! Een erfgenaam, de oudste zoon van de oudste zoon van de oudste zoon, dat soort onzin. Maar ook: yes, samen naar het voetbal, de f-jes trainen, met z'n tweetjes de Mont Ventoux oprijden en - nóg ietsje later hopelijk - allemaal spontane hockeymeiden aan de zondagse ontbijttafel.

Nu, een jaar of drie later, is er niets veranderd. Sterker: ik word alleen maar clichématiger. Afgelopen zondag bezocht ik met Max de open dag van NEC. Genieten. Max in een veel te groot wedstrijdshirt, maatje 'op de groei'. ‘Nu ben ik ook voetballer, papa.’ Samen op de tribune, reuzenzak chips op schoot. ‘Niet aan mama vertellen, hè, jongen’. Papa een biertje, Max een pakje drinkchocomel. Kleine handjes die op mijn arm rusten. Grote ogen, opwinding. ‘Ik wil keeper worden, papa.’

De mooiste dag van mijn leven.

Ik heb twee zoons. Wedden dat er nog heel veel mooiste dagen gaan volgen. 

vrijdag 29 juli 2011

Voetbalvriend

Hij lacht altijd, vriendelijk maar verlegen, verft z’n haar en is een beetje van onbestemde leeftijd. Mijn buurman op de NEC-tribune. Ik schat ‘m op 65 jaar. Of 60. Of 70. Bert noem ik hem hier voor het gemak even. Of beter: Bertje. Want mijn buurman is een buurmannetje. Hooguit 1.60 is ‘ie. Z’n kleren - spijkerjack, spijkerbroek - slobberen altijd wat om hem heen. Het zadel van z’n fiets staat vast ook te hoog. Wedden? Dat zie je vaker bij kleine mannetjes. Alsof ze hun gebrek aan lengte ontkennen.
Bertje is een echte Nimwegenaar. Hij zegt veur waar hij voor bedoelt. Bijvoorbeeld: “Zeg buurman, waarveur staan we hier eigenlijk elke week?” Want nuilen kan Bertje als de beste. Maar Bertje is ook een schat, met het hart op de goede plek. Iedere week een welgemeende handdruk, gevolgd door een onhandige schouderklop en dan: “Hoe is het met de kleintjes? En met dat leuke frouwtje van je?”

Nee, Bertje heeft z’n ogen niet in de zak zitten. Niet in z’n broekzak in elk geval.

Bertje is ook een echte fan. Een liefhebber. Bloedfanatiek, zeker als we tegen Ajax, PSV of Vitesse moeten. Dan zit ‘ie nog eerder dan normaal op de nog lege tribune. Zonder kopje koffie, en zonder vette hamburger of broodje worst. Hij zit daar en kijkt. En lacht vriendelijk als iemand iets tegen ‘m zegt. Zodra ik naast ‘m ga zitten, brandt ‘ie los. Hele verhalen. Over z’n zoon en diens kleintjes. Mooie kereltjes. Over z’n pijntjes, hier en daar. Z’n rug, z’n benen. Altijd op de vrachtwagen gezeten, vandaar. Maar vooral over voetbal, voetbal, en voetbal. En over zijn cluppie. “Hèjje geheurd wat die snor gisteren over enniessee zei?”
Mijn antwoord doet er niet wezenlijk toe. Hij praat al verder; ik lach vriendelijk. Meer hoeft ook niet. Bertje en ik zijn voetbalvrienden. We weten vrijwel niets van elkaar, zouden elkaar in het ‘normale leven’ nooit hebben leren kennen, maar als de scheidsrechter blundert, schelden we samen. Als NEC scoort, dansen en springen we samen. En als NEC van Vitesse wint, knuffelen we elkaar. Heel lang en intiem. Maar daar praten we niet over. Stel je voor. We zijn gewoon voetbalvrienden, hè, meer niet.

Sinds een halfjaar zie ik Bertje niet meer.

Het begon met één duel, ergens vlak voor de winterstop. “Hé, jongens, Bertje is er niet.” De week erna: geen Bertje. Vreemd hoor. En ergens ook niet leuk. Bertje hoort erbij. Zo simpel is het. De winterstop passeert, weken worden maanden, het seizoen nadert z’n einde, maar geen spoor van Bertje. Zelfs tijdens de wedstrijden tegen Ajax, PSV en Vitesse blijft z’n plekje leeg. “Weet jij waar dat mannetje is gebleven?”, vraagt Bertjes buurman van de andere kant. Ik zeg dat ik het niet weet, lach wat schaapachtig, maak een flauwe grap en vervolgens halen we stoer onze schouders op. Maar diep in m’n hart ben ik bang. Bang dat er iets met Bertje is gebeurd. Dat het goed mis is met mijn voetbalvriend.

Over een week begint het seizoen weer. Ik ben heel bang dat er ineens een ander op Bertjes stoel zit.  

zaterdag 23 juli 2011

Echte mannen kijken naar de koers


Niets erger dan sport kijken in het bijzijn van iemand die er niets van begrijpt. Ooit aanschouwde ik noodgedwongen samen met mijn oude oma de Wimbledon-finale. Toen tovenaar Pete Sampras de bal met onvoorstelbare precisie twee centimeter achter het net deponeerde en het keurige Engelse publiek en masse uitbarstte in een angstaanjagend orgastisch gekrijs, zei  oma: “Dat is niet eerlijk. Die ander kon daar nooit bij.”

Ik ben gezegend met een sportminnende vrouw. (Dat is natuurlijk geen toeval. Hoe verliefd ik ook was en hoezeer ik verdronk in haar prachtige ogen, toch heb ik haar eerst aan een driekwartier durend kruisverhoor onderworpen.) En dus kijken wij hier thuis samen naar tennis, zwemmen, hockey en voetbal – zonder dat ze het heeft over lekkere kontjes, dito benen en de ‘heerlijke koppies’ van Luis Figo of (godbetert) Cristiano Ronaldo. Tijdens de Olympische Spelen volgen we geboeid de halve finales kruisboogschieten en de vrije kür van de dressuurpaardjes en hun ruiters.

Ik heb mijn zaakjes goed voor elkaar.

Er is één maar. Eén levensgrote maar. Mijn vrouw snapt niets van wielrennen. Goed, ze kruipt zelf geregeld op haar kekke fitnessbike voor een rondje door het Nijmeegse heuvelland. Maar de koers, dat kan haar niet boeien. Vergeten te vragen tijdens onze eerste ‘date’. Heel even had ik nog hoop, toen ik na een prille drie weken verkering op haar bank de Ronde van Vlaanderen mocht volgen en ze gezellig naast me kwam zitten. Mijn goede zin verdween echter op slag toen ze aan me ging zitten friemelen en concludeerde dat ze ‘geen uren naar hard fietsende, lelijk dunne mannetjes wilde kijken.’

Wat een ellende.  

Nu, zeven jaar en ontelbare koersen later, vormen wij nog steeds een koppel. Sterker nog: we hebben samen voor nakomelingen gezorgd. Tegenwoordig lig ik in juli met mijn twee zoons (yes!) voor de buis. De jongste snapt er ook niet al te veel van, maar dat vergeef ik hem. Hij is net acht maanden oud en meer geïnteresseerd in z’n wollige opdraaikuikentje dan in waaiers en chasses patate. De oudste kijkt wel echt mee, en stal onlangs mijn hart toen hij het peloton ontwaarde en riep: ‘Kijk, allemaal papa’s!’

Kennertje.

Nu roept ‘ie om de tien minuten dat ‘echte mannen van wielrennen houden, hè, papa?’. ‘Zeker, jongen, dat doen we’, antwoord ik. En dan pakken we elkaar heel lang en heel gelukzalig vast.

Vorige week donderde ik keihard van mijn roze wielerwolkje, toen mijn 3-jarige partner in crime net als ik op het puntje van z’n stoel een van de adembenemende massaprints volgde, en plotseling heel verbaasd kraaide: ‘Hé, papa, kijk: ze doen een wedstrijdje!’ Duidelijk een zoon van z’n mama en een kleinzoon van z’n oma. En dus heb ik vorige week m’n studentikoze zwartwit tv’tje onder het stof vandaan gehaald en aangesloten op zolder. Ik kan de gele trui niet onderscheiden van de groene, de witte en alle andere kleurrijke pakjes van de wielerploegen, het is soms ondraaglijk heet op zolder, en er staat geen bank.

Maar alles beter dan de Tour volgen te midden van een zooitje cultuurbarbaren. 

maandag 18 juli 2011

Björn de Onzichtbare

Vandaag op http://hetiskoers.nl:

Ieder mens heeft wel één eigenaardige liefhebberij. De een bezoekt thuiswedstrijden van Vitesse, de ander verzamelt postzegels. En ik? Ik speur in de laatste Tourweek, zo rond de tweede rustdag, naar de Onzichtbare Renner. Zo’n renner van wie je denkt: huh, doe die ook mee? Heeft ‘ie alle etappes meegereden of stiekem in de Pyreneeën opgestapt? Gewoon om effe wat kilometertjes bij te trainen.  

Het kan toch niet zo zijn dat ik steeds op de wc zat toen die vent door het beeld kwam fietsen.

Voor de duidelijkheid: de echte Onzichtbare Renner is niet het hele jaar door onzichtbaar. Integendeel: de Onzichtbare Renner is juist een bekende coureur. Liefst zelfs een heuse kampioen, een klepper. Het is namelijk vet knap om met een bekende kop en grote naam twee weken als een soort spookambtenaar door het peloton te rijden.
Verwar de Onzichtbare Renner dus niet met de renner die jaar in, jaar uit redelijke uitslagen rijdt, maar wiens naam je eigenlijk nooit hoort en bij wie zelfs de grootste wielerfreak met moeite een gezicht kan plaatsen. Zo’n renner van wie je aan het eind van de Tour denkt: huh, is die elfde geworden? En dat ieder jaar weer.

Zeg maar de Nicolas Roche van het peloton.

Die laatste categorie: daar heb ik niets mee. Aanklampers zijn het, grijze muizen. Beetje sneu. En vooral: oersaai. 

Nee, dan de Onzichtbare Renner. Dat is puur genieten. Vanochtend was het weer zover. Ik klap m’n laptopje open en zoom verlekkerd - voorpret, voorpret! - in op de uitslag van de veertiende etappe. En ja hoor, ik zie er onmiddellijk weer een. Een echte, een prachtexemplaar. Wie? Ik heb het over Björn Leukemans. On-ge-loof-lijk. Die vent, nochtans een prima renner, schijnt al twee weken mee te peddelen in de buik van het peloton. Iedere andere renner van Vacansoleil is al minimaal vijftig keer mee geweest in een monsterontsnapping, maar Björn? Björn niet. Die rijdt mee, naar het schijnt.

En toch.

Toch stapt ook Björn iedere dag uit en in de bus. Ook Björn wordt dagelijks gemasseerd, zit iedere avond aan tafel met de ploeg te eten en kruipt iedere nacht in een hotelbed. Sterker nog: hij deelt zelfs een kamer met een teamgenoot. Zou die roomie wél weten dat Björn meedoet? Of schrikt die zich ook klem als er op de ochtend van de vijftiende etappe ineens een klein, dun, pezig mannetje z’n tanden staat te poetsen? “Björn, kerel, wat brengt u hier in de Tour? Te gast bij Karl of Mart?”

Wat nu als Björn straks Parijs haalt? De ene helft van het peloton duikt direct achter de finish het bed in met de vrouw, de andere helft scheurt met 200 km/u naar huis om daar hetzelfde te doen. En Björn? Björn niet. Ik zie ‘m staan, met z’n koffer. Helemaal alleen op het Gare du Nord. Hij heeft net z’n vrouw gebeld, maar kreeg haar voicemail. En dus wacht hij, gelaten, op de trein die hem naar Vlaanderen brengt. Naar de criteriums, waar iedereen hem zal vragen: “En gij Björn, beetje uitgerust in juli? De fiets helemaal niet aangeraakt of toch nog wat getraind op vakantie?”

Björns antwoord volgt begin april 2012. In de Ronde. Wedden? 

zondag 17 juli 2011

Vergeten wielrenner: Vainsteins, Romans

Vandaag gepubliceerd op http://hetiskoers.nl:

Romans Vainsteins (3 maart 1973)

De eerste keer dat we van hem horen, is in Valkenburg. Een regenachtige zondagmiddag, in oktober 1998. Het wereldkampioenschap op de weg voor professionals. De dag van de ‘afloper’ van Michael Boogerd. De dag ook van de luizige overwinning van Oscar Camenzind.

En de dag dat we voor het eerst merken dat Peter van Petegem ook wel eens in het najaar opstapt.

Heel even lijkt het alsof de speaker Bernard Weinstein, een van de handlangers van Marc Dutroux, in de kop van de koers signaleert. Maar nee, het blijkt Romans Vainsteins te zijn, een Letse wielrenner van 25 jaar oud, in dienst van het Italiaanse Vini Caldirola, en even onbekend als breedgeschouderd. (Volgens goed ingevoerde bronnen knipt hij ieder ochtend z’n shirt onder de oksels open, anders past ‘t niet). Vainsteins wordt in Valkenburg elfde. In de beestachtige omstandigheden van die dag - regen, wind, kou - een puike prestatie.

In totaal rijdt de geblokte Vainsteins - te herkennen aan een paar borstelige wenkbrauwen onder de onafscheidelijke bandana – een jaar of negen rond in het profpeloton. Met wisselend succes. Vooral in 1999 behaalt hij prima resultaten, met de zesde etappe in de Giro d’Italia en de klassieker Parijs-Brussel als blikvangers. In 2000 boekt hij – bijna letterlijk onder de ogen van ondergetekende – zijn grootste triomf: op het WK in het Franse Plouay verslaat Vainsteins in een adembenemende sprint de Poolse troef Zbigniew Spruch en de Spaanse WK-specialist Oscar Freire. De sluwe Vainsteins profiteert die dag optimaal van de rivaliteit tussen de oersterke blokken van Frankrijk, Italië en Spanje. En van de licht hellende finishstrook, die brute machtssprinters in de kaart speelt. Zeker na 260 kilometer koers in een winderig (zeg maar gerust: stormachtig) Bretagne.

Zoals zo vaak is die andere sluwe vos, Patrick Lefevere, er als de kippen bij om de kersverse wereldkampioen een ongetwijfeld lucratief contract onder de neus te drukken. De goedmoedige Vainsteins tekent voor twee jaar bij Domo-Farm Frites en… rijdt geen deuk meer in een pakje frituurvet, eeh boter. Oké, hij wint nog een etappetje in de Tirreno en eentje in de Ronde van Catalunya, maar verder? Gefriemel in de marge.

Duidelijk gevalletje van regenboogtruivloek.

Of is er meer aan de hand? Vainsteins is zoals gezegd afkomstig uit Letland. Uit Oost-Europa dus. Na de Val van de Muur waaieren de sporters, opgegroeid met de kadaverdiscipline achter het IJzeren Gordijn, uit over het decadente Westen. Onder wielrenners is Italië het beloofde land. De luxe die ze daar aantreffen – mooi weer, dito dames, overheerlijk eten en drinken, strakke maatpakken en snelle auto’s - overtreft hun stoutste verwachtingen. Slechts de gladgeschoren benen van een enkeling kunnen de weelde dragen: Erik Zabel is er zo een. Dimitri Konyshev eigenlijk ook.

En Vainsteins?

Ja en nee. Ja, hij mag zich wereldkampioen noemen. Hoeveel oud-Oostblokkers kunnen hem dat nazeggen? Maar nee, het vette contract bij Patricks frietploeg is ook hem te veel. Vier jaar en evenveel overwinninkjes na zijn pièce de résistance in Plouay slaagt de arme Vainsteins er zelfs niet meer in een contractje los te peuteren. Hij zet een punt achter z’n carrière. 

Typisch gevalletje van een nachtkaarseinde.  

Met de finishfoto op ons beeldscherm denken wij nog even terug aan die gedenkwaardige dag in het najaar van 2000. Romans Vainsteins komt schreeuwend en met de armen gestrekt langs de oren over de streep. Wereldkampioen!

Huh? Er zit helemaal geen scheur onder z’n oksels. 

donderdag 7 juli 2011

Modelburger

Ik zal het maar eerlijk zeggen: lange tijd was ik niet echt een modelburger. Verre van, in feite. Ik was eerder een uitvreter, een profiteur, ja, misschien wel een echte aso. Niet dat ik dagelijks mijn vrouw en kinderen tegen de keukenkastjes sloeg, of zielige oude vrouwtjes van hun tasjes beroofde.  Nee, onzichtbaar voor de rest van de wereld gedroeg ik me als de eerste de beste patjepeeër. Ik dook weg achter onze Ikea-bank als ik een collectant voor de deur zag staan, ik gooide oud papier en aardappelschillen in de prullenbak, en als ik niet moest werken of vaderen, deed ik leuke dingen.

Leuk voor mijzelf dus, niet voor anderen.

Dat was vroeger.

Gisteravond lag ik in bed na te denken over het leven. Dat doe ik altijd. Meestal val ik dan na anderhalve minuut uitgeput in slaap, maar gisteren veerde ik ineens op. Plots drong het tot me door, in volle kracht: ik mag er zijn, ik doe er toe. Ik ben een modelburger geworden. Type ideale schoonzoon.
 
Ik ben OK.

Ga maar na. Tegenwoordig doe ik aan goede doelen. Ik doe netjes de deur open voor vriendelijke collectebusmevrouwtjes en geef ze altijd met een welgemeende glimlach een paar euro. Ik kan het missen. Ook gaat er iedere maand een vast bedrag vanaf de rekening van sanderpeterstekst naar een stichting die iets heel belangrijks voor zieke kinderen doet. Maatschappelijk verantwoord ondernemen, heet dat.

Dat is nog niet alles.

Ik scheid tegenwoordig afval. Nou ja, volgens A. nog niet op voldoende grote schaal, maar toch. Er gaan steeds minder oude kranten in de vuilnisbak en steeds meer plastic verpakkingen in de daarvoor bestemde plasticverpakkingenvuilniszakken. Ook vind ik duurzaamheid ineens belangrijk; we nemen onze energie af bij GreenChoice, we eten steeds vaker biologische kalfjes en lammetjes (lekker sappig), ik fiets nog slechts naar de supermarkt en ik schrijf graag over onderwerpen op het snijvlak van duurzaamheid, innovatie en samenleving.

Er is (nóg) meer.

Naast mijn goedbetaalde werk als tekstschrijver en mijn drukke leven als vader van twee boeven (0 en 3) en als partner van een carrièrevrouw, ben ik een heuse vrijwilliger geworden. Ik blog gratis en voor niets voor een veelgelezen en -geprezen wielersite (oké, dat is een hobby, maar toch, ik verschaf er mensen plezier mee), ik heb me weer laten overhalen als onbezoldigd eindredacteur van de NEC-krant op te treden, én ik ben voorzitter van de oudercommissie van het kinderdagverblijf.

Ik ben geworden aan wie ik vroeger altijd een hekel had. And I love it.   

woensdag 6 juli 2011

Het is koers! Deel 2

En hupsakee, de volgende alweer. Wie heeft het over komkommertijd? 

Gérard Holtz, de Franse Mart


Dit stukje gaat eens niet over Mart Smeets. Nou ja, een beetje. Dit stukje gaat vooral over Smeets’ Franse tegenhanger: France 2 ‘anchorman’ Gérard Holtz. Bezie tien seconden van een van Holtz’ succesprogramma’s - l’Avant Tour en l’Après Tour - en je weet: een groter contrast met onze Mart is nauwelijks denkbaar. Ieder land, ieder volk verdient z’n eigen helden. Waar de Fransen in katzwijm vallen van mannen als DSK, Johnny Hallyday en Bernard Tapie, moeten wij het doen met JPB, Dries Roelvink en Harry Mens. Zij hebben Holtz – zongebruind, hagelwitte tanden, en gladder dan de gladste ijsvloer – wij hebben Smeets. Rendiertruienfetisjist, onduidelijk haar en 120 kilo schoon aan de haak.

En toch. Zelfs de grootste Smeets-basher verlangt na twee uur Franse tv intens naar De Avondetappe en Marts gruwelijke bloezen.

Dat is allemaal aan één man te danken: Gérard Holtz.

Iedereen die wel eens naar de Franse radio heeft geluisterd, weet het. Franse presentatoren kwebbelen. Ze giechelen, brabbelen en praten allemaal door elkaar heen. Irritante druktemakers zijn het. Precies zo gaat het op tv ook, alleen dan erger. Want dan zie je de hoofden erbij. En om het hoofd van Gérard Holtz kun je niet heen. In juli, op France 2 althans.

Een jaar of twintig terug maakte ik iets verbijsterends mee. De beelden spoken nog wel eens door m’n hoofd, ’s nachts in enge zweterige dromen. Ik stond langs de weg, op een berg ergens bij Saint-Etienne. Te wachten op de Tour. Het was warm, heel warm. En druk, heel druk. Met Fransen vooral, want het was een zondag. Overal picknickten families in de berm. Hele en halve kippen smeulden zwartgeblakerd op futuristische barbecues. De wijnfles ging van hand tot hand.

Toen gebeurde het.

Er kwam een auto aan met een motoragent ervoor. France 2 stond er met schreeuwerige gele letters op de rode auto. De mensen stonden op van hun campingstoeltjes en begonnen te roezemoezen. Ze dromden samen om de auto. Het geroezemoes ging over in opgewonden gekwebbel. Toen een kleine, veel te bruine man uit de auto stapte, met ontbloot bovenlijf(je), werd de meute bijkans hysterisch. Vrouwen gilden, worstelden zich naar voren om – echt waar! – massaal de borst van de man aan te raken. Die man – ja, het was natuurlijk Gérard – genoot zichtbaar. Sterker nog: hij ging er nog eens goed voor staan: borst vooruit, armen in de zij. De mensenmenigte ontplofte. Napoléon kwam de Tour bezoeken!

Pas toen Holtz ontzet was door de motoragent – die nog net geen waarschuwingsschoten hoefde te lossen - kon de presentator zijn weg vervolgen. Op naar de volgende orgastische mensenmassa.

On-ge-loof-lijk.

Een kwartier daarna kwam de NOS-mercedes omhoog gescheurd. Op de bijrijdersstoel lag een man. Een heel grote, dikke man, die met een onvoorstelbaar chagrijnig gezicht de mensen langs de weg bekeek. Mart Smeets. Godzijdank had Mart wel kleren aan. Geen rendiertrui, maar een overhemd. Lelijk, dat wel natuurlijk, maar gelukkig (gelukkig gelukkig!) was zijn immense lijf bedekt. En bleef hij in de auto liggen.

Nog nooit ben ik zo blij geweest dat ik Nederlander ben.  

Het is koers!

Sinds kort ben ik toegetreden tot het gilde der wielerbloggers. Mijn eerste stuk verscheen maandag 4 juli op http:/hetiskoers.nl. Voor de enkeling die deze fantastische blog niet op de voet volgt, plaats ik mijn posts hier nog eens. 

Toen de Tour door Uden kwam

Zondag 30 juni 1996. Die dag doorkruiste de Tour de France de provincie Noord-Brabant. Ergens halverwege de etappe Den Bosch-Den Bosch deed het peloton - ja, echt! - mijn geboorteplaats Uden aan. Ook al was ik drie jaar eerder naar de grote studentenstad vertrokken, toch keerde ik die dag eind juni nog even terug.

Voor de Tour doe je dat soort dingen. Ik wel in elk geval.

Daar stond ik dan. Op de rotonde bij de Aldi.

Ik zag hysterische reclamekaravaanmeisjes zwaaien naar buurman Harrie. Ik zag strenge gendarmes een meute dronken Udenaren in bedwang houden voor café/zalencentrum ’t Cafeeke. En ik stond schouder aan schouder met Adrie, mijn voetbaltrainer-met-matje van bij de f-jes, toen Miguel Indurain, Bjarne Riis, Richard Virenque en een slordige 200 andere helden met een rotvaart langs schoenenwinkel Dingemans raasden.

Die dag is een stukje Sander gestorven. Het heeft slechts 22 jaar oud mogen worden.

Vroeger - we spreken over eind jaren ’70, begin jaren ‘80 - liep ik hele zomers lang met een Renault-petje op m’n hoofd. Ik was voor Bernard Hinault. Geen idee waarom. Het was nu eenmaal zo. Mijn Bretonse held reed bij de Renault-ploeg, vandaar dat petje. ’s Avonds in bed verslond ik stiekem, met de zaklamp onder de dekens, de Tourboeken van Theo Koomen. En in de eerste drie weken van juli kroop ik dagelijks bijna in een krakende transistorradio om te luisteren naar even opgewonden als onverstaanbare Franse wielerverslaggevers.

Dat laatste moet ik even uitleggen.

Wij, dat wil zeggen mijn francofiele ouders en drie volgzame kindertjes, bivakkeerden ieder jaar vier weken lang ergens in de Franse bush. Zover mogelijk van de beschaving, daarop selecteerden mijn ouders de vakantiehuisjes. Heerlijke zomers waren het, daar niet van, maar echt wielerfanvriendelijk was het allemaal niet. Geen tv, dat was het ergste. En bovenop een bergtop of diep in een onvindbaar dal was de radio-ontvangst niet altijd even goed. Zacht uitgedrukt. Niet zelden lazen we pas een dag later in sportkrant l’Equipe, die mijn vader honderden kilometers verderop in het dichtstbijzijnde gehucht had gekocht, wie achter Hinault als tweede was geëindigd.

Prachtige herinneringen.

Ergens in die vier eindeloze weken was daar altijd De Dag. De dag waarop de Tour ‘in de buurt’ was. En zo niet, dan gingen wij naar de Tour. Bij veertig graden vier uur heen, vier uur terug met z’n vijven in een Renaultje 4? Wandeltochten van zes uur over drie cols van de buitencategorie? Pas de problème. Wij waren erbij, met picknickmand en spandoek. Allez Bernard! Helse tochten waren het, met als beloning een minuut of tien, vijftien opperste spanning. De renners kwamen voorbij. Hinault voorop; Knetemann achteraan. De rest herkende je niet.

Pure magie.

En toen kwam de Tour door Uden.