zondag 31 oktober 2010

Ik ben bedreigd!

Ik ben bedreigd. Via twitter. Met de dood welteverstaan. Nee, schrik niet. Het is juist goed nieuws. Fantastisch zelfs. Na Paul de Leeuw, Femke Halsema en ongetwijfeld nog een blik andere BN’ers kon ik toch niet achter blijven? Ik geef het maar eerlijk toe: het zat me al langer dwars dat niemand de moeite nam mij een poederbrief, een envelop met kogels of gewoon een doodordinaire dreigbrief te sturen. Doodsbedreigingen zijn tegenwoordig een graadmeter voor succes. Blijkbaar deed ik iets niet goed.
Maar sinds gisteren is alles anders. Ik ben nu officieel one of the guys. Het zal nu vast niet lang meer duren voor ik demonstratief mijn twitteraccount uit de lucht moet halen, omdat m’n ‘omgeving’ lijdt onder mijn activiteiten als publieke figuur. Ja, ik ben een ster in wording. Ik doe er toe!

En dat allemaal vanwege een lullige tweet over bananen. Een reconstructie.

[lees hardop met onheilspellende Jaap Jongbloed-stem] Op 30 oktober, één dag voor NEC-Vitesse (de Moeder aller Derby’s) stuurt Sander Peters (@sptekst) de volgende tweet de wereld in: “Speciale wedstrijdvoorbereiding: heb zojuist vier bananen (geel-zwart) met huid en haar opgepeuzeld! #kommaaropvitas!” Nog geen drie minuten later krijgt hij een reactie. Van ene Ruud. @Ruudsuper om precies te zijn. Hij tweet: “Ik hoop dat je er in stikt.” [einde Jaap Jongbloed-stem]

Duidelijke taal, niet? Na de eerste euforie heb ik onmiddellijk de nodige maatregelen genomen. Zo heeft mijn stoere stoppelbaardje inmiddels plaatsgemaakt voor babygladde wangetjes (geloof me, zo herkent echt niemand me). Ook verlaat ik sinds gistermiddag alleen nog in het donker mijn huis. En ga ik naar de wc, dan neem ik elke keer een andere route. Je weet immers maar nooit.
Op deze manier moet ik mijn vege lijf zien te redden totdat de AIVD definitief een nieuwe identiteit heeft geregeld. Gisteren belden ze: ik mocht kiezen. Of een leven als toyboy van Scarlett J. óf een bestaan als poenerige, patserige Arnhemmer met een skybox in het Gelredome.

Poeh, moeilijke keuze hoor, eens even héél goed nadenken… ;-) 

vrijdag 29 oktober 2010

Hé, slachtoffer!

Ik ben een man en dus zap ik graag en vaak. Meestal is dat een tamelijk doelloze bezigheid. Maar soms levert het iets moois op. Zo belandde ik een tijdje terug in een documentaire over het taalgebruik van kleine kinderen. Meer specifiek ging het over schelden. Waar wij vroeger de enige twee ‘allochtoontjes’ in onze klas – V. uit Turkije en R. met een Indonesische vader – nog redelijk goedmoedig uitmaakten voor ‘Turkie Augurkie’ en ‘Pinda’, daar gaat het er nu anders aan toe. Harder vooral. Kleine kindjes wensen elkaar zonder blikken of blozen de meest vreselijke ziektes toe.

Boeiende televisie. En behoorlijk schokkend.

Als taalfreak bleef me vooral één specifiek scheldwoord bij. Een term die de laatste tijd, zo begreep ik, onder de jeugd aan een serieuze opmars bezig is: ‘slachtoffer’. Prachtige vondst. Zeg nu zelf: niets ergerlijker dan van die klagende types. Van die vet sneue passievelingen die altijd denken dat alles en iedereen het op hen gemunt heeft – terwijl dat dus niet zo is. Dat soort losers roept in mij een bijna onbeheersbare agressie op. 

En nu ben ik er zelf een.

Want, echt waar, alles zit tegen. Gisteren beleefde ik het dieptepunt van mijn persoonlijke crisis. Hoop ik. Na zes uur slaap (te weinig, gaap), kroop ik om zeven uur (in het donker!) in de trein, op weg naar Amsterdam (station Bijlmer-Arena). Die reis op dat tijdstip is op zichzelf al reden genoeg om in een diepe depressie te geraken, maar het zou nog erger worden. Ik som even op: een opdrachtgever (een kleintje, dat dan wel) beëindigt via de mail de samenwerking - slik! - een bitchy mevrouw snauwt me in de trein toe dat ze ‘ontzettend veel last heeft’ van mijn iPod – huh, hij staat helemaal niet hard – en bij aankomst in Nijmegen heeft een grapjas het zadel van m’n fiets gejat. En omdat ik niet het type ben dat blij wordt van een zadelpen in z’n…, loop ik naar huis. Om half twaalf ’s avonds. Door de regen.

Help, ik ben zielig!

Maar dan. Dan is er altijd nog Max. Ik sluip z’n kamer binnen, en kijk even bij z’n bedje. Onze kleine witkop ligt horizontaal in bed, luid snurkend en in een innige omhelzing met z’n vrienden Beer, Kikker, Hond en Babyhond. Wauw. Het liefste, leukste, grappigste, mooiste en stoerste jongetje ter wereld is mijn zoon.  

Exit slachtoffer Sander.      

dinsdag 26 oktober 2010

Handen af van Het Bos!

Ik ben een mooi-weer-wielrenner (A. noemt me een ‘mietje’, maar dat is een nuanceverschil). Het gaat om het gevoel: alleen als de zon schijnt, de temperatuur boven de vijftien graden uitstijgt en de wind nauwelijks voelbaar is, beklim ik mijn racefiets. Mijn winteruitrusting - mutsje, handschoenen, windjack en overschoenen - ligt al jaren onaangeroerd boven in mijn kledingkast. Fietsen is een passie, maar het moet wel een beetje leuk blijven.  
Ja, ik ben ook een mooi-landschap-wielrenner. Is het landschap saai en desolaat, dan past mijn moraal zich onmiddellijk aan. Nooit deed ik langer over tien kilometer dan die keer langs het kanaal tussen Hardenberg en Coevorden. Ver-schrik-ke-lijk! Godzijdank woon ik in de mooiste streek van Nederland: het rijk van Nijmegen.

Misschien nog belangrijker dan weer en omgeving is de toestand van de weg. Inderdaad, ik ben een mooi-wegdek-wielrenner. De fysieke extase die zich van mij meester maakt wanneer ik over een nieuwe, gladde asfaltlaag rijd en niets anders hoor dan het zoemen van de bandjes (die natuurlijk perfect op spanning zijn), is met niets anders te vergelijken. Nou ja, met bijna niets…

Neemt allemaal niet weg dat ik oprecht kan genieten van de koers der koersen: Parijs-Roubaix. Vanuit de leunstoel - verwarming op een behaaglijke 22 graden, joggingbroek en dikke sokken aan, dampende mok warme chocolademelk bij de hand - bezie ik met genoegen het heldhaftige geploeter door regen en wind, over modderige kasseistroken, en langs mistroostige populieren, verlaten mijnschachten en smoezelige cafés vol werkloze alcoholisten. Dus zeg ik: “Organisatie, morrel niet aan dit monument. Blijf met je handen van Het Bos!”

Het moet wel een beetje leuk blijven, thuis op de bank.  

maandag 25 oktober 2010

Liefde voor Mario (part two)

15 januari 2009. Die dag plaats ik een stukje over Mario Been op m’n site. Eigenlijk is het gewoon een liefdesverklaring. Mario is namelijk een held. Een idool. En als fan ben je een beetje verliefd op je idool. Ik wel in elk geval.

Maar: liefde maakt kwetsbaar. Als je geliefden het moeilijk hebben, lijd je mee. En dus beleefde ik gisteren een inktzwarte zondag. De beelden staan in m’n geheugen gegrift. Donkere wolken jagen over het Philips-stadion. Langs de lijn staat een man. Eenzaam en alleen, weggedoken in z’n jas. De trekken, de kleine gestalte, het haar: het is onmiskenbaar Mario Been. Maar ook weer niet. Ik zie namelijk een gebroken man. Een man die het allemaal niet meer weet. Een schim nog slechts van de zelfbewuste, humoristische en altijd relativerende Mario die we in Nijmegen leerden kennen.

Terug in de tijd. In 2008 en 2009 ben ik een tijdlang ‘professioneel stalker’ van Mario. Iedere veertien dagen bel ik ‘m op z’n 06-nummer, dat ‘ie mij zelf heeft gegeven. Op donderdagmiddag, rond een uur of vier, beantwoordt hij vanuit de auto enthousiast en met humor de vragen die ik hem voorleg. Vragen van bezoekers van de NEC-site. ‘Mario, waarom stel je Collins John niet op?’ ‘Mario, hoe vaak gaat Jhonny van Beukering naar de snackbar?’ en ‘Mario, hoe heet je hond?’ Dat soort werk. 
De eerste keer dat ik z’n nummer draai, ben ik zenuwachtig. Als een schooljochie dat een handtekening vraagt van z’n idool. ‘Hé die Sander’, roept Mario meteen als ik vertel waarom ik bel. Vanaf dat moment zijn we vrienden. Zo voelt het voor mij althans. En zo voelt het voor heel Nijmegen: vanaf dag één is het wederzijdse liefde. NEC past bij Mario, Mario past bij NEC.

Een anekdote. Oktober 2006. De eerste supportersavond voor de nieuwe NEC-trainer Mario Been. De resultaten zijn niet om over naar huis te schrijven en dat laten de niet al te fijnzinnige types in het publiek hem duidelijk weten. De krachttermen vliegen ‘m om de oren. Dan zet hij zich achter de microfoon en spreekt de legendarische woorden: “Jullie mogen me voor van alles uitmaken, maar eerst moeten jullie nu even goed naar mij luisteren. Klootzakkies.” Eerst doodse stilte in de zaal. Dan een luid applaus. Jongen van het volk, die Mario. Hij kan niet meer stuk.
Nog een voorbeeld. We zitten ergens in het voorjaar van 2008. Het is donderdag en dus bel ik Mario. Eerst neemt hij niet op. Ik leg de telefoon neer, maar nog geen seconde later hoor ik mijn ringtone. “Mario Been’ lees ik in het schermpje. “Met Sander?’. ‘Hé jongen, met Mario. Ik bel je over een kwartier terug. Ik moet even de hond uitlaten. Het arme beest staat gigantisch op knappen. Tot zo!’ En weg is ‘ie. Exact een kwartier later gaat mijn mobiel weer…

In de zomer van 2009 laat Mario ons in de steek. Maar niemand die het hem kwalijk neemt. Hij kan als ras-Rotterdammer de roep van z’n grote liefde niet weerstaan. Feyenoord heeft hem nodig! We begrijpen dat. Daar gaat iets moois groeien in Rotterdam-Zuid, dat kan niet anders. En nu staat ‘ie daar, naast de dug-out in het PSV-stadion. Gekweld. Getekend. Flets. Niks geen branie, humor of relativeringsvermogen.

Verdomme Mario, is dat nou liefde? Wie doet nou zoiets met je? Kom terug, kom naar Nijmegen. Beter voor jou, beter voor ons! Toch?

vrijdag 22 oktober 2010

Homo-erotische gevoelens

Net als iedere gezonde Hollandse jongen ben ik tot in het puntje van m’n kleine teen bang voor homo-erotische gevoelens. Niet dat ik die heb natuurlijk. Maar stel nu even dat een andere man ze voor mij zou hebben. En er werk van zou maken. Brrr. Of erger: dat anderen de indruk zouden krijgen dat ik ze heb. Je moet er toch niet aan denken.

Begrijp me niet verkeerd. Ik heb niets tegen mannen. Sterker nog: ik heb mannen onder m’n beste vrienden. Maareh… we zijn géén homo’s!

Er is één plek waar alles anders is. Waar mannen - stoere mannen dus, laten we elkaar geen mietje noemen - zonder gêne andere stoere mannen kussen en omhelzen. Vreemd genoeg is dat op een plek waar je dat het minst zou verwachten, namelijk op en rond het voetbalveld.
Iedere twee weken zit ik in stadion De Goffert. Vak L, rij 15, stoeltje 26, dat is mijn plekje. Om mij heen zitten veel mannen. Jonge mannen, oude mannen, kleine mannen, grote mannen, dikke mannen, dunne mannen, lelijke mannen, lekk… eeeh knappe mannen, kale mannen en harige mannen. Al deze mannen delen één grote liefde: NEC.
Of eigenlijk twee: op sommige momenten namelijk houden we ook heel erg veel van elkaar. Scoort NEC een doelpunt of wint NEC een belangrijk duel, dan zijn wij - voor heel even, maar ook meteen heel erg overtuigend - van de herenliefde. We knuffelen en zoenen de buurman, springen en rijen tegen elkaar aan, en duiken op en over elkaar.

Er zijn zelfs verhalen bekend van mannen die na een gewonnen Uefa Cup-duel gezamenlijk de bosjes in het Goffertpark bezochten.

Dat laatste is een uitzondering. Meestal is de magie na het laatste fluitsignaal verdwenen. Dan zijn we weer gewoon Piet, Klaas, Sander en Harry. Dan lachen we weer ongemakkelijk als we afscheid nemen, kloppen we elkaar hardhandig op de schouder en roepen net iets te hard dat we thuis eens even ‘het vrouwtje van dichtbij gaan bestuderen’ (ik zeg dat soort dingen niet natuurlijk, maar alle anderen in vak L wel). Dan zijn we, kortom, weer gewoon hartstikke onszelf en dus ook hartstikke bang voor mannen en de mannenliefde.

Tot twee weken later het fluitje van de scheids klinkt. Dan zijn we weer vrij. Vrij van gêne, vij van angst. Jeuj, mannen, we mogen weer!     

donderdag 21 oktober 2010

Mini-Sanders maken

De cartoonmaker. Tot eergisteren had ik er nog nooit van gehoord. Twee dagen (en 48 uur onafgebroken poppetjes ontwerpen) later durf ik mezelf een absolute expert te noemen. Ik heb inmiddels miniversies van mezelf, A, en Max ontworpen, van mijn familie (inclusief alle ooms, tantes en vage achterneven & -nichten) en van mijn voltallige vriendenkring plus eventuele huisdieren. Het is dat ik geen collega’s heb, want anders... 

Hoewel… Jolanda?

Maar goed, nu de nieuwigheid er weer een beetje vanaf is, kan ik het verschijnsel met iets meer objectiviteit en wetenschappelijke distantie bekijken. Conclusie: het is fan-tas-tisch, geniaal leuk. Zeker voor een absolute ijdeltuit als ik. Je kunt die miniversie van jezelf namelijk volledig perfectioneren. Modelleren naar je ideaalbeeld. Een soort fablab dus, maar dan met gekke kapsels, streepjesbloesjes en maffe brilletjes.

Minisander (zie foto hiernaast) is nu in gebruik als mijn avatar op twitter. Ik vind ‘m best geslaagd. Al bleek het best lastig om:
  • mijn soort haar te vinden (op mijn hoofd groeit een soort semi-artistieke mix van stijl haar, krullen en een voetbalmatje)
  • mijn soort stoppelbaardje te maken (op mijn kin c.q. kaak groeit steevast een net iets te geordende ongeordende five o’ clock shadow)
  • mijn favoriete kledingstijl toe te passen op minisander (ik bedoel: streepjesbloesjes genoeg, maar een mooi strak Matthijs van Nieuwkerk-achtig pak? Vergeet het maar!)

Al met al is minisander een heel aardige benadering van de Sander in real life. Zeker met die mobiel in z'n hand. Grootse échte minpunt: lichaamsbeharing (benen en armen) is blijkbaar geen optie in de iPhone app ‘MakeMe’. In mijn geval ook meteen best wel een beetje funest voor de gelijkenis…  ;-)



woensdag 20 oktober 2010

Jaaaa, maar ja...

Deze week op peuterkleuter.jongegezinnen.nl:   


Ik weet nog dat m’n zusje en ik het vroeger ontzettend stoer vonden om een stopwoordje te ‘hebben’. Als een van ons een vette (toen zeiden we ‘gave’ of ‘coole’) uitdrukking bedacht had - iets als ‘mieters’, ‘holy moly’ of ‘dzjieee-zus’ - oefenden we het betreffende woordje of zinnetje een dag lang onafgebroken voor de spiegel. Geheid dat we ons stopwoordje de weken daarna te pas en te onpas gebruikten. Eerst nog heel erg bewust en opzettelijk, later steeds ietsje onbewuster. Tot we het (zelf althans) niet meer doorhadden. De mens is een gewoontedier.

Nog steeds ben ik iemand van stopwoordjes. Sowieso ben ik heel erg van de korte maar hevige rages, dus zeker ook op verbaal terrein. Het verschil met vroeger is alleen dat ik er nu geen moeite meer voor doe. Het gaat vanzelf; blijkbaar heb ik als 'talig' mannetje bijzondere voelsprieten voor treffende woorden, begrippen of uitroepen. Ik neem ze ongemerkt over van vrienden, familie en ja, ook van de mensen uit mijn social media netwerk (leuk om dat een keer te kunnen zeggen).

Ongemerkt? Niet helemaal. Want sinds Max in staat is enigszins verstaanbare klanken uit te stoten, worden A. en ik genadeloos geconfronteerd met ons automatische-piloot-taalgebruik. Met bijbehorende mimiek, ook dat nog. Zo bromde Max lange tijd om de paar minuten instemmend “Hmm hmm”. Een klein zelfonderzoekje leerde me dat ik dat dagelijks ongeveer 453 keer doe. Vooral als ik niet écht luister, eerlijk is eerlijk. Daarna was “Ooooh, neeeee hè” even in de mode bij Max, uitgesproken op licht theatrale, paniekerige toon. Moet ‘ie bijna wel van een vrouw hebben…
Sinds kort besluit Max iedere discussie met de geniale dooddoener: “Jaaa, maar ja”. Gecombineerd met het bijbehorende gebaar moet het iets betekenen als: “Tja, ik kan er ook niets aan doen, maar zo is het nu eenmaal, leg je er maar gewoon bij neer, papa en mama, dat ik nu even niet wil luisteren.”

Jaaaa, maar ja Max, zo makkelijk gaat dat niet. Deze papa van jou gaat nu als de wiedeweerga een nieuw stopwoordje oefenen voor de spiegel. Het luidt als volgt: “En nu luisteren, brutale aap, of papa kietelt je net zo lang onder je armpjes tot je om genade smeekt!” Wedden dat ik het verdomd snel onder de knie heb. Dan zullen wij eens kijken wie deze  stopwoordjesoorlog wint… 

dinsdag 19 oktober 2010

Klaar!

Door papa professioneel & creatief geschilderde kinderkamer: check
Ontstellende hoeveelheden hydrofieldoeken & luiers: check
Klossen onder het bed: bijna check
Baseballtruien, spijkerbroeken en andere stoere kleren in maat 50: check
Leuke jongensnaam: check
Leuke meisjesnaam (voor je-weet-nooit): niet check
Opa’s en oma’s stand by: check
Enthousiaste en hulpvaardige oudere broer: hopelijk check
Ingepakte-bevallen-in-ziekenhuis-tas (inclusief iPhone oplaadstekker): check
Uitgerust, uitgeslapen en ‘er mentaal & fysiek klaar voor’: nog niet helemaal check…


Maar laat die tweede spruit toch maar komen. Het heeft nu wel lang genoeg geduurd! Vinden wij.  

maandag 18 oktober 2010

Liefdevol vierendelen

Ik speel al een tijdje met het idee om een artikel of boek te schrijven over martelen. Het onderwerp fascineert me mateloos – en echt niet alleen omdat ik vader ben. Toch legden de meeste mensen wel meteen de link naar kinderen toen ik via twitter om informatie vroeg over martelwerktuigen en –technieken. “Is ‘ie zó vervelend?” en “Moet ik de kinderbescherming bellen?” waren de meest gehoorde reacties. Zoals de waard is…?

Behalve enkele waardevolle praktijktips (‘Dus Maxi, héél lief zijn voor papa!’), leverde het me inspiratie op voor een stukje over straffen. Je leest opvallend weinig over dit onderwerp in de politiek-correcte opvoedlectuur. Terwijl het natuurlijk wel gewoon een vet essentieel onderdeel is van het leven van de (jonge) ouder.

Het is net als met neuspeuteren, de krant lezen op de wc en soloseks: iedereen doet ‘t, maar niemand praat erover.

Zonde eigenlijk (van dat praten over straffen dan), want het zou A. en mij inspiratie kunnen bieden bij het vaststellen van een rechtvaardig en tegelijk effectief strafrecht. We worstelen in huize Peters namelijk nogal eens met dit aspect van de opvoeding. Belangrijkste oorzaak: een ondeugend mannetje van twee jaar en vijf maanden oud. Een mannetje dat een aanzienlijk deel van de lokale wet- en regelgeving aan z’n laars lapt. En dat niet of nauwelijks onder de indruk is van het arsenaal aan straffen dat z’n papa en mama op ‘m toepassen.

Als Max weer eens grijnzend en op eigen initiatief in de hoek gaat staan, de gang op gaat of zelfs in bed kruipt, denk ik wel eens: wat blijft er nog over straks om die kleine boef echt te laten luisteren? Ik bedoel, soms ben ik écht heel erg boos (bozer kan ik gewoon echt niet zijn, kijken én doen) en dan zegt onze peuter doodleuk: “Niet huilen papa. je krijgt zo meteen een kusje”. Op zulke momenten schiet het wel eens door m'n hoofd: ik haal ‘m tevoorschijn. Het Laatste Redmiddel c.q. De Opvoedkundige Tik. Want het respect voor vader als gezinshoofd moet terug. Maar ja, wat dan? Is er nog leven na De Tik?

En of dat er is! Sinds vorige week heb ik m’n plan van aanpak klaar. Bij ernstige overtredingen van de wet luidt het stappenplan als volgt: rustig beginnen met wat licht folterwerk. Dan langzaam maar zeker de miniduimschroefjes wat meer aandraaien. Even heel voorzichtig brandmerken wil ook nog wel eens wonderen doen. En als de muppet volhardt in z’n respectloze gedrag? Dan rest maar één ding: liefdevol vierendelen.

Met dank aan al mijn twitterfollowers voor de tips! ;-)       

zaterdag 16 oktober 2010

Plakkers

Iedereen kent ze: van die mensen die niet van feestjes zijn weg te slaan. A. en ik vormen zo’n stel. Hoe vaak en hoe welgemeend we ons ook voornemen deze keer écht op tijd huiswaarts te keren, vrijwel altijd zijn wij de allerlaatsten die de hondsvermoeide gastheer of -vrouw weinig subtiel naar buiten werkt. Hardnekkige plakkers, dat zijn we. En we kunnen er niets aan doen. We zijn namelijk beiden erfelijk belast. A. en ik zijn allebei van nature nachtbrakers.

Maar wel om heel verschillende redenen!

Ik ben net als mijn Limburgse vader een simpele eendimensionale feestneus. Wij voelen ons als een vis in ‘t water met een biertje in de hand en een paar aandachtig luisterende toehoorders, bij voorkeur - ja, daar gaan we weer - van het vrouwelijk geslacht. Zijn we eenmaal in deze aangename situatie beland, dan moet je van goede huize komen om ons nog de deur uit te krijgen. A. en mijn moeder kunnen hierover meepraten.

Van een heel andere orde is het ‘plakgedrag’ van A. Zij is in tegenstelling tot haar man eerder van het bescheiden soort. Heeft ze van haar moeder, ook zo’n type ‘op de achtergrond’. Aandacht is voor A. geen bron van plezier. Integendeel: het is een pure kwelling. Zij geniet juist volop als anderen – pick me, pick me! – in het middelpunt van de belangstelling staan. Nadeel van haar verlegenheid is dat voor het afscheidsritueel op feestjes en partijen enig initiatief nodig is. En dat je dus onvermijdelijk even de aandacht van de gastheer- en vrouw moet vragen. Zeker op leuke avonden denkt A. dan al gauw: “Laat maar zitten, ik blijf nog wel even. Het is toch gezellig?!” 

Dat gaat meestal zo door tot ze moederziel alleen is overgebleven.

Gisteravond maakte A. het wel erg bont. Op een feestje van haar werk slaagde ze er weer in om als laatste de deur achter zich dicht te trekken. Het was exact 00.27 uur toen mijn ruim acht (!) maanden zwangere vrouw naast mij in bed stapte.

Ik heb er maar drie woorden voor. Gekkenwerk. Mafkees. Bikkeltje! ;-)

vrijdag 15 oktober 2010

Hondenbaan

Mijn vader kon goed voetballen. Als pijlsnelle 18-jarige linksbuiten zat hij dicht tegen de top aan (we hebben het over MVV, maar voor de lijn van het verhaal maak ik er even ‘de top’ van). Hij had dan ook de juiste instelling. Om te winnen, waren - en zijn - vrijwel alle middelen geoorloofd. In de sport, in de beruchte Peters-discussies en bij andere gezellige familiespelletjes. Verder is mijn vader trouwens een uitermate lieve man. Het is echt een Jekyll & Hyde-verhaal.

Ik kan ook een heel aardig balletje trappen. Maar de echte topsportmentaliteit ontbreekt. Bijna had ik gezegd: helaas. Maar dat is natuurlijk niet zo. Topsport is afschuwelijk; om te doen althans. Deze week legde Bert Wagendorp in de Volkskrant de vinger op de zere plek. ‘Topsport is het positief stimuleren van een ziekelijke obsessie’, schreef hij in een column over de teloorgang van ‘wandelende spier’ Yuri van Gelder. Helemaal waar natuurlijk, want ziekelijke voorbeelden genoeg. Zo heb ik me laten vertellen dat Lance Armstrong zelfs op Eerste Kerstdag nog met de kalkoen en de keukenweegschaal in de weer was. Hij mocht immers maar 200 gram vet vlees per dag. Over zeven maanden al zou de Tour de France starten, dus uiterste waakzaamheid was geboden.

Topsporters zijn autistische, egoïstische freaks. Bizar gedisciplineerde trainingsbeesten. (Vergeet de voetballers! Dat zijn gewone mensen die roken, drinken en de kantjes eraf lopen).

Maar…

Deze week hoorde ik een bericht over wielrenner én topsporter Robert Gesink dat me weer wat positiever stemde. Niet het feit dat Gesinks vader bij een val van z’n fiets ernstig gewond raakte natuurlijk. Ik vind het mooi dat Gesink jr geen moment aarzelde, z’n koffers pakte en vanuit Italië huiswaarts keerde. Logisch, zegt u? Nee, want deze wielrenner verkeerde in de vorm van z’n leven, won de laatste tijd zo’n beetje iedere wedstrijd waaraan hij meedeed, en – het ergste – de mooiste wedstrijd moest nog komen. Dit weekend welteverstaan: de Ronde van Lombardije. Een loodzware eendagswedstrijd waarvoor Robert twee maanden (!) heeft getraind. Nee, heeft geleefd. Waarvoor hij iedere avond om negen uur z’n vriendin een nachtzoentje gaf en moederziel alleen in z’n hoogtetentje kroop. Waarvoor hij alle fijne dingen in het leven opzij zette (veel & lekker eten, drank en seks), en waarvoor hij zelfs het WK in Australië liet schieten.

En daar zit ‘ie nu, zoon Robert. Aan het ziekbed van z’n vader. Een ontroerend beeld. Het kan dus wel samengaan: topsport en menselijkheid. Tegelijk schuurt het. En is het beeld juist illustratief voor de waanzin van topsport. Maanden obsessief trainen, maanden het echte leven aan je voorbij zien trekken, en dan is alles plotsklaps ‘voor niets’ geweest.

Robert, jongen, begrijp me niet verkeerd. Je hebt he-le-maal gelijk met je beslissing om naar huis te gaan. Maar potverdorie, wat heb jij een hondenb(est)aan!      
 

woensdag 13 oktober 2010

Multitasken


Vandaag op peuterkleuter.jongegezinnen.nl:

Het kinderdagverblijf is een wondere wereld. Een vrouwenwereld, bedoel ik dan vooral. Ga maar na: de vestigingsmanager is een vrouw, de leidsters (sorry, de pedagogisch medewerkers) zijn vrouw, en nog steeds zijn het vooral mama’s die hun kindertjes brengen en halen. Bij ons thuis is het anders georganiseerd. Deze zzp’ende papa kan zelf z’n tijd indelen en is dus bestempeld tot chauffeur van de kinderopvangtaxi.

Meestal gaan we als echte mannen op de fiets overigens.  

Ik kom graag over de vloer bij Joki - zo heet ‘onze’ locatie. Niet eens zozeer vanwege het grote aantal vrouwen; laat ik een keer niet (of althans wat minder) seksistisch zijn. Nee, ik vind het gewoon erg gezellig. Beetje ouwehoeren met andere ouders (leuke moeders!), met de leidsters (hè, zeg ik ’t weer) en – niet op de laatste plaats – stoeien en dollen met de andere muppets. Fijn begin en eind van weer een pittige werkdag. Vind ik.

Toch ben ik geen ideale breng-en-haal-papa. Er gaat namelijk nog wel eens iets mis. Zo kom ik regelmatig thuis zonder knuffel. Dat is een ramp. En dat is niet spottend bedoeld. Het is een vet drama. Want het dagverblijf is om zes uur dicht en dus moet Kikker, Beer of Konijn in z'n eentje overnachten bij Joki. En dus moet Max die nacht zonder doen. “Domme, domme papa”, huilt onze kleine man dan terecht.

Wat er ook nogal eens bij inschiet - eigenlijk altijd - is een blik werpen op de informatieborden in de hal. Maar wat wil je: ik moet Max’ jas ophangen, z’n rugzakje uitpakken, een beetje sociaal doen, en tegelijkertijd Max vasthouden, want vreemd genoeg is onze kleine aandachtsjunk ’s ochtends nogal verlegen. Bij thuiskomst vrees ik de vragen van A. al. Ik weet nooit wat Max en de kiddo’s die dag gedaan hebben, of en hoelang hij geslapen heeft, en waarom z’n broek kletsnat in een plastic tasje opgefrommeld zit. Ook mis ik steevast de aankondigingen van allerlei bijzondere activiteiten en feestelijkheden. En dat terwijl ik nota bene voorzitter van de oudercommissie ben. Schande!

Maar ja. Multitasken, dat is dus een probleem voor deze papa.

Tenminste: als het niet gaat om tegelijk voetbal kijken, de VI lezen en iPhonen. Want daar ben ik toevallig een kei in! Al komt het héél soms wel eens voor dat A.’s verhalen een héél klein beetje langs me heen gaan op zo’n moment…  

dinsdag 12 oktober 2010

Trouwe hond

Ik ben geen makkelijk mannetje. Dat besef is de voorbije jaren langzaam gegroeid. Bij mij zelf dan, want mijn directe omgeving wist het al iets langer.

Mensen die wat verder van mij afstaan, zien mij vooral als een vriendelijke, relaxte pipo. En dat klopt voor een deel ook wel. Ik ben namelijk in wezen een trouwe hond, met een simpele handleiding. Op werkgebied geldt: als je mij waardering en complimenten geeft, loop ik het vuur uit m’n sloffen. Op persoonlijk vlak van hetzelfde laken een pak. Als je laat blijken dat je mijn vriendschap of gezelschap op prijs stelt, ga ik door het vuur voor je. Relaties en vriendschappen zijn heilig.

Maar!  

Zij die het voorrecht genieten om dagelijks (of zeer regelmatig) in mijn nabijheid te verkeren, weten hoe ik écht in elkaar zit. Nee, ik ben geen lul, hufter of achterbakse geniepigerd. Zo erg is het niet (toch, A.?). Maar ik ben wel trots. Heel trots. En ik heb een zeer sterk rechtvaardigheidsgevoel. Wie nare roddels over me verspreidt, me negeert of - het ergste - een spelletje met me speelt, heeft een kwaaie aan mij. Dan komt de onverzoenlijke, wraakzuchtige Sander (de bijtgrage keffer) boven drijven. Vergeven & vergeten? No way! Dan is het over en uit. Finito. Basta.

Gelukkig kennen de mensen die me écht aan het hart gaan, mij en m’n gebruiksaanwijzing. Zij spelen geen spelletjes. En ze geven me op z’n tijd een complimentje, een aai over de bol en een bord (of liever: een hele pan) macaroni met smac en kaas. Dan kruipt deze trouwe viervoeter weer vrolijk en tevreden terug in z’n hok… ;-)

maandag 11 oktober 2010

Tegeltjeswijsheid

Naast wielrennen, atlassen en vrouwen-met-hoge-knotjes-en-kekke-brilletjes heb ik nog een passie: oneliners. Ik kan oprecht genieten van zo’n zwaar filosofische boodschap, verpakt in een korte, krachtige uitspraak. Prachtig toch: de zinloosheid van het leven, met alle vragen, dilemma’s en onbegrijpelijke emoties, teruggebracht tot één kernachtig citaat. Zeg van zo'n 140 tekens. Heel fijn!

Ooit had ik een agenda (is dat de succesagenda?) waar op iedere datum een nieuwe spreuk stond. In de meeste gevallen stond ook de bedenker van het aforisme erbij vermeld (naast de onvermijdelijke filosofen kwam ik opvallend vaak bergbeklimmers, clowns & komieken en Johan Cruijff tegen). Een geweldig idee, zo’n agenda. Hetzelfde geldt voor sites als citatennet.nl en wijsheden.com. Je kunt er moeiteloos een regenachtige zondagmiddag mee vullen. Hét grote nadeel van de agenda was echter dat ik iedere dag weer een nieuw geloof, een nieuwe levensvisie of een nieuwe held had. Er zit namelijk altijd wel iets van waarheid in dat soort spreuken. En als emotioneel niet heel erg stabiele figuur ben ik nogal gevoelig voor de prettige overzichtelijkheid van de tegeltjeswijsheid.

Ja, ik ben me d’r een.

Laatst hoorde ik weer een mooie. ‘Optimisten zitten even vaak fout als pessimisten. Ze hebben alleen meer plezier.’ Ik heb er de hele dag op lopen kauwen. Conclusie: het bekt lekker, maar het klopt van geen kant. Ja, optimisten hebben meer voorpret, maar de teleurstelling is des te groter als hun hoge verwachtingen weer eens niet uitkomen. Ik weet uit ervaring dat die klap best hard kan aankomen. Mijn hoofd combineert namelijk beide kanten van de medaille in één complex psychologisch geheel. Ik ben aan de ene kant een pessimistische, depressieve angsthaas, maar kan daarnaast ook totaal de kop verliezen en me intens (en dan bedoel ik ook echt kinderlijk intens) verheugen op iets dat totaal onrealistisch is.

Overigens realiseer ik me dat laatste iedere keer pas achteraf. Als het misgaat dus. Au. Klote. #daargaanweweer. 

Ok. Ik besta dus uit twee delen. De vraag is of ik de optimistische, verwachtingsvolle en idealistische Sander (daar is ’ie weer, de romanticus) zou willen skippen ten faveure van de somber-realistische Sander? Gewoon, om de onvermijdelijke teleurstelling en bijbehorende dip vóór te zijn? Daar kan ik kort over zijn: nee! En dus blijkt bovenstaande tegeltjeswijsheid toch te kloppen: want de momenten dat ik grote plannen maak, dat ik droom over het groene gras achter de heuvels, en dat in mijn hoofd alles op z’n plek valt, die zijn mij te waardevol. Dan maar weer het deksel op de neus. Fuck it.

En ach, als ik diezelfde dag een leuke vrouw-met-hoog-knotje-en-kek-brilletje zie, is alles weer goed.

donderdag 7 oktober 2010

Schuldgevoel

Vandaag op peuterkleuter.jongegezinnen.nl/blogs/sander-peters:

Natuurlijk, het is hartstikke leuk om in je kind jezelf te herkennen. Althans, wanneer het om positieve eigenschappen gaat. Want soms – als bepaalde aspecten van je kroost iets minder geslaagd zijn – kun je als ouder geplaagd worden door schuldgevoel.
Ik ben zo’n papa-met-schuldgevoelens. Want helaas heeft Max niet alleen z’n mooie lange wimpers, bovenmatige intelligentie en onweerstaanbare humor van mij geërfd. Nee, ook z’n x-beentjes, droge huid en astmatische klachten (heel veel en heel langdurig hoesten) zijn rechtstreeks gekopieerd vanuit mijn DNA. Vooral dat laatste is ronduit klote voor ons kleine mannetje.

Iedere herfst en winter is het raak. De atmosfeer wordt kouder en vochtiger, de kindjes van de opvang zijn wandelende snotemmertjes, en Max begint te rochelen. Met name ’s nachts heeft ‘ie het zwaar – en wij ook, want je doet geen oog dicht met zo’n hoestend en proestend kereltje in de buurt. Ik heb daar meer last van dan A. overigens. Niet omdat A. een gevoelloze mama is, natuurlijk niet. Het punt is dat ik simpelweg een erg lichte slaper ben. Altijd al gehad: ik word al wakker van een vlieg die over de muur loopt.
Belangrijker is dat het gehoest van Max me aan vroeger doet denken. Ik heb van m’n veertiende tot m’n zestiende ongeveer 24 uur per dag, zeven dagen per week slijm opgehoest. Best traumatisch, durf ik te zeggen. Wanneer ik Max hoor worstelen, benauwt me dat. Figuurlijk, maar ook letterlijk. Het is te vergelijken met de reflex als je iemand met een schorre stem hoort praten. Dan wil je het liefst mee hoesten. Dat heb ik ook bij Maxi: het doet mij lichamelijk pijn als ik z’n benauwde hoestbuien hoor. En dus slaap ik slecht.

Gelukkig is onze vent ’s ochtends meestal weer helemaal ‘het mannetje’. En ik dus ook. Het leed is snel vergeten, en al vlug na m’n eerste kop koffie lopen Maxi en ik de polonaise door het huis. Of we gaan een potje zwaardvechten. Of schoppen de (soft)bal tegen A’s dikke buik. Lachen! Ook daarin lijkt hij op mij en gelukkig niet op z’n mama. Die is voor een uur of tien ’s ochtends nou niet bepaald ‘het vrouwtje’...

Maar goed, ik had met alle liefde de astmatische Max ingeruild voor de Max-met-ochtendhumeur. Daar zou ‘ie zelf een stuk minder last van hebben namelijk.

woensdag 6 oktober 2010

Playboy

Gebeurtenissen die indruk maken, blijven langer ‘hangen’ in je geheugen. Klinkt logisch - en dat is het ook. Met die wetenschap in het achterhoofd, is het een leuk spelletje om de herinneringen uit je jeugd te plunderen. Mensen, gesprekken, gebeurtenissen die je je met gemak voor de geest kunt halen, moeten toen dus een grote lading gehad hebben. En daar kun je je zoveel jaar na dato nog wel eens over verbazen. Zo kan ik me als de dag van gisteren herinneren dat D., onze buurjongen, mij de betekenis van het woord ‘stoer’ uitlegde. “Stoer betekent gek”, zei de tien jaar oudere D. plechtig en ik geloofde hem.

Nu nog ben ik iedere dag blij dat ik niet stoer ben. Noem me een watje, een mietje, of – why not - een homo. Maakt me niet uit, ik ben in elk geval niet gek. Dat telt!

Een herinnering van een heel andere aard (en ander kaliber) dan. Ik ben een jaar of elf. De eerste hormonen gieren voorzichtig door mijn lijf. Meisjes worden steeds interessanter, en dan vooral bepaalde vrouwelijke lichaamsdelen. Tegen mijn vriendjesgang bluf ik dat ik ‘echt wel’ een Playboy durf te kopen. In de plaatselijke buurtsuper, welteverstaan. En dus met een stevige pakkans door de buurvrouwen Ans en Bep. Nu, vijfentwintig jaar later, voel ik nog de verlammende angst die mij beving toen ik de verzameling blootbladen van dichtbij aanschouwde. Na een lichte aarzeling, die een uur of twee moet hebben geduurd, ben ik heel hard en zonder vies blaadje naar buiten gesprint. Langs de rij moeders van klasgenootjes aan de kassa.

Nu nog durf ik na 12 uur 's nachts geen TV te kijken. Al die blote vrouwen…

Of neem die tijd dat ik – een jaar of vier oud , schat ik, en volop in mijn cowboyfase – schaamteloos in iedere tuin mijn pielemuisje tevoorschijn toverde. Niks leukers dan op andermans gazonnetje je blaas legen. Vond ik toen. Tot de dag dat – oh schaamte – mijn hoogsteigen moeder me betrapte en op de foto zette. Al plassend dus. Die traumatische foto prijkt helaas nog steeds in mijn fotoalbum.

Nog steeds kan ik het niet in openbare pisbakken. Ik blokkeer genadeloos. 

Het grappige is dat Max waarschijnlijk dezelfde ervaring heeft als-ie straks eenmaal volwassen is. De belangrijke vraag is: wat gaat ‘ie zich herinneren van deze eerste levensfase. Heel iets anders dan wij nu denken, zoveel is zeker. Dus niet de gezellig-kneuterige familiebezoekjes aan de Efteling, de vet coole cadeaus die hij met Sinterklaas krijgt, of de ge-wel-di-ge pannenkoeken met spek die z’n papa liefdevol voor ‘m bakt.

Iets anders dus, maar wat? Als het maar niet mijn angst voor spinnen is. Of mijn twee linkerhanden. Of mijn voorliefde voor damesbladen. Et cetera, et cetera.

Ja, ik zei ’t toch al: ik ben NIET stoer!

maandag 4 oktober 2010

Knakker

Sinds 27 mei 2008 ben ik vader. Maar zo voel ik me niet. Sterker nog: ik voel me eigenlijk nog precies dezelfde man (jongen) als pakweg tien, vijftien jaar geleden. Wat in elk geval ongewijzigd is gebleven, is mijn taalgebruik. Dat is nog niet helemaal aangepast aan mijn nieuwe status en ‘verantwoordelijkheid’. Met alle gevolgen van dien. Hieronder een greep uit het op z’n minst opvallende vocabulaire van zoonlief Max (twee jaar en vier maanden) tijdens de afgelopen maanden.

- Max brandt zijn vinger aan het fornuis: ‘Au. Fuckie.'
- ‘Hé knakker’, roept Max tegen de buurjongen.  
- Max en ik zitten in de auto. Iemand snijdt ons af. Ik vloek stevig. Max: ‘Homo!’
- Max kijkt op camping in wc-pot en roept keihard: ‘Verdorie papa, veel poep.’
- Ik verhaspel neuriënd de naam Bob de Bouwer. Max de volgende dag dus ook: ‘Bob de Flikker.'
- Max en ik hebben ruzie. De vonken vliegen er vanaf. Max: ‘Jij! Jij bent een loser.'   

Enzovoort, enzovoort.

Ik vrees dat het niet heel lang duurt voordat er hier een lief meisje van het kinderdagverblijf op de stoep staat. ‘Meneer Peters, wij moeten eens even ernstig praten.’ Oké, oké, ik ga alles doen om dat gênante moment te voorkomen, maar ik garandeer niet dat het lukt. Ik vergeet namelijk wel eens dat ik vader ben. Shit man!   
  

Aanranding

Ik heb iets engs meegemaakt, vorige week. Ik ben aangerand, op klaarlichte dag. Door een man. Het gebeurde tijdens een werkoverleg. Bij het afscheidsrondje kwam een van mijn tafelgenoten wel er-rug dichtbij. Sterker nog: de bizar lange man boog, nee vouwde zich als het ware om mij heen (en dat is best knap, want ik ben 1.90 m.). Hij leek er zelf geen last van te hebben, maar dat hij brutaal mijn sociale comfort zone binnendrong,  voelde zacht gezegd nogal onaangenaam.

Het heeft even geduurd, maar nu kan ik er over praten zonder emotioneel te worden.

Zonder gekheid: er zijn mensen die geen benul hebben van de sociaal acceptabele afstanden. Die grenzen zijn veel preciezer vastgesteld dan we zelf beseffen. Ieder mens heeft een paar ‘ringen’ om zich heen. Vreemdelingen, zakelijke contacten of erg vage kennissen moeten zich beperken tot de buitenste ring - meer dan 70 cm van het eigen lichaam.

Vergeet het onvrijwillige voetjevrijen in trein en/of bus.

De middelste cirkel is bestemd voor vrienden en goede bekenden. In de binnenste cirkel ten slotte (zeg 0-30 cm) wagen zich alleen familie en geliefden. Intimi dus. Normaal gesproken dan, hè! Want de lange man was zeker weten geen intimus van mij, en toch bevond ‘ie zich op een zeker moment duidelijk op minder dan 30 centimeter van mijn gezicht. Brrr.

Begrijp me niet verkeerd: ik ben best een lichamelijk mannetje. Komt misschien door m’n zuidelijke roots, maar ik raak mensen graag en vaak aan. Vrouwen, mannen, maakt me niets uit. Ik ben ook een mannenkusser, al heeft dat laatste – eerlijk is eerlijk – wel even moeten groeien. Maar godzijdank heb ik wel gevoel voor sociale afstanden. Ik besef donders goed wie ik wel en niet moet aanraken. En nog belangrijker: wie ik waar wel en niet moet aanraken.
Bovendien ben ik geen ongeleid projectiel; mijn lichamelijkheid is voorbehouden aan een zeer select clubje. Wie? Nou, A. en de kleine man natuurlijk, mijn naaste familie en een paar heel goeie vrienden/vriendinnen. Zit je daarbuiten, dan hoef ik niet per se fysiek contact met je. (Scarlett, dit geldt niet voor jou. Ik herhaal: niet!). Ik voel me zelfs ronduit ongemakkelijk als ik vreemden moet aanraken. Ja, ik ben eigenlijk maar heel preuts. Zo ben ik ook een fel tegenstander van de sauna. En dan bedoel ik vooral de veemde afspraak om bloot rond te huppelen. Niks voor mij, al die drillende stukken wit vlees. Maar dat terzijde.

Terug naar vorige week. Ik kwam zoals gezegd zwaar aangeslagen thuis. Na de nodige praatsessies waren de emoties nauwelijks geluwd. Wat te doen? Grijpen naar het meeste effectieve middel om te ontspannen dan maar. Een paardenmiddel: ik heb A. en de muppet he-le-maal doodgekieteld.  Heerlijk! Voor mij dan tenminste...  

zaterdag 2 oktober 2010

Romanticus

Ik ben een romanticus. Niet in de zin van kaarslicht, rode rozen en zonsondergangen. Zeg maar de Candlelight-variant. Daar ben ik niet zo van, weet ook A. inmiddels. Ze heeft zich er bij neergelegd. Ik gebruik het woord romanticus hier in de cultuurhistorische betekenis van het woord. Ik jaag de droom van volmaaktheid na. (Geef toe: dat klinkt in elk geval stukken sympathieker dan de definitie van de Dikke van Dale: ‘dweperig persoon’.)

Vrij vertaald zijn het mensen die altijd denken dat het gras groener is aan de andere kant van de heuvels. Want ergens, ja ergens moet het paradijs op aarde toch bestaan. Die eeuwige zoektocht is dodelijk vermoeiend, voor de romanticus zelf maar ook voor z’n omgeving. En natuurlijk ook tot mislukken gedoemd. Dat besef lijkt de echte romanticus overigens niet te deren. Sterker nog: hij lijkt er genoegen in te scheppen zichzelf te kwellen. Heerlijk toch, om op een donker zolderkamertje – met een dichtbundel in de hand en een portie melancholieke muziek op de achtergrond - een beetje te gaan zitten zwijmelen?

In de loop der jaren heb ik met mijn ‘afwijking’ leren leven. Als je jong bent, schrik je wel eens van jezelf. Van je eigen gevoel van onbehagen. Van dat continue verlangen naar iets anders, iets mooiers. Het vreet aan je, en maakt je gek. Maar wijsheid komt met de jaren, net als zelfkennis. En dus raak ik niet meer in paniek wanneer ik een paar dagen, een paar weken of zelfs een paar maanden de balen heb van mijn werk. Of denk dat ik beter af ben als pak ‘m beet onderwijzer, hondentrainer of huisarts. Dat zijn fases en fases waaien over.
Anders is het als het gaat om de liefde. Want ja, ook (of juist) op dat gebied is de romanticus-in-mij volop actief. Concreet betekent dit dat ik een veeleisend mannetje ben om mee samen te leven. Alles moet perfect zijn. Ook dat weet Annemie inmiddels. En ook daar heeft ze zich bij neergelegd. Ze weet ook dat ik - niet vaak, maar toch - iets te snel iemand iets te leuk kan gaan vinden (romantiseren is het toverwoord), en dat dit gevoel dan weer heel snel voorbij gaat. 

Inmiddels kennen we elkaar zo goed, en daar schreef ik vorige week een luchtiger stukje over (‘Foute vrouwen’), dat we beiden weten wanneer (lees: in welk type vrouw) gevaar dreigt. En hoe cliché voor de romantische ziel: het zijn altijd flirterige, ja dweperige vrouwen. Met mooie grote donkere, een beetje droevige ogen. Ogen die mijn verbeeldingskracht ogenblikkelijk in vuur en vlam zetten. Voor ik het besef, plaats ik zo iemand - enkel en alleen in mijn hoofd, het kan dus ook best een filmster zijn (Scarlett, Scarlett, Scarlett!) - op een voetstuk en begint het gezwijmel. Gelukkig kunnen we er dan altijd wel een beetje om lachen. Ik ben me d'r eentje.
Eenmaal weer op aarde ben ik zo mogelijk nog blijer met A., mijn mooie, stoere, slimme en grappige Twentse. Witblond haar, strakblauwe ogen. In bijna alles het tegendeel van de dweperige vrouw. Maar wel het meisje van wie ik zeven jaar geleden – bij ons eerste afspraakje - onmiddellijk wist: met haar wil ik trouwen, kinderen en de hele rimram. En samen rimpels in de billen krijgen.

Ja, met zo’n prachtvrouw kan zelfs een eeuwige romanticus een heel gelukkige relatieman zijn.