zaterdag 2 oktober 2010

Romanticus

Ik ben een romanticus. Niet in de zin van kaarslicht, rode rozen en zonsondergangen. Zeg maar de Candlelight-variant. Daar ben ik niet zo van, weet ook A. inmiddels. Ze heeft zich er bij neergelegd. Ik gebruik het woord romanticus hier in de cultuurhistorische betekenis van het woord. Ik jaag de droom van volmaaktheid na. (Geef toe: dat klinkt in elk geval stukken sympathieker dan de definitie van de Dikke van Dale: ‘dweperig persoon’.)

Vrij vertaald zijn het mensen die altijd denken dat het gras groener is aan de andere kant van de heuvels. Want ergens, ja ergens moet het paradijs op aarde toch bestaan. Die eeuwige zoektocht is dodelijk vermoeiend, voor de romanticus zelf maar ook voor z’n omgeving. En natuurlijk ook tot mislukken gedoemd. Dat besef lijkt de echte romanticus overigens niet te deren. Sterker nog: hij lijkt er genoegen in te scheppen zichzelf te kwellen. Heerlijk toch, om op een donker zolderkamertje – met een dichtbundel in de hand en een portie melancholieke muziek op de achtergrond - een beetje te gaan zitten zwijmelen?

In de loop der jaren heb ik met mijn ‘afwijking’ leren leven. Als je jong bent, schrik je wel eens van jezelf. Van je eigen gevoel van onbehagen. Van dat continue verlangen naar iets anders, iets mooiers. Het vreet aan je, en maakt je gek. Maar wijsheid komt met de jaren, net als zelfkennis. En dus raak ik niet meer in paniek wanneer ik een paar dagen, een paar weken of zelfs een paar maanden de balen heb van mijn werk. Of denk dat ik beter af ben als pak ‘m beet onderwijzer, hondentrainer of huisarts. Dat zijn fases en fases waaien over.
Anders is het als het gaat om de liefde. Want ja, ook (of juist) op dat gebied is de romanticus-in-mij volop actief. Concreet betekent dit dat ik een veeleisend mannetje ben om mee samen te leven. Alles moet perfect zijn. Ook dat weet Annemie inmiddels. En ook daar heeft ze zich bij neergelegd. Ze weet ook dat ik - niet vaak, maar toch - iets te snel iemand iets te leuk kan gaan vinden (romantiseren is het toverwoord), en dat dit gevoel dan weer heel snel voorbij gaat. 

Inmiddels kennen we elkaar zo goed, en daar schreef ik vorige week een luchtiger stukje over (‘Foute vrouwen’), dat we beiden weten wanneer (lees: in welk type vrouw) gevaar dreigt. En hoe cliché voor de romantische ziel: het zijn altijd flirterige, ja dweperige vrouwen. Met mooie grote donkere, een beetje droevige ogen. Ogen die mijn verbeeldingskracht ogenblikkelijk in vuur en vlam zetten. Voor ik het besef, plaats ik zo iemand - enkel en alleen in mijn hoofd, het kan dus ook best een filmster zijn (Scarlett, Scarlett, Scarlett!) - op een voetstuk en begint het gezwijmel. Gelukkig kunnen we er dan altijd wel een beetje om lachen. Ik ben me d'r eentje.
Eenmaal weer op aarde ben ik zo mogelijk nog blijer met A., mijn mooie, stoere, slimme en grappige Twentse. Witblond haar, strakblauwe ogen. In bijna alles het tegendeel van de dweperige vrouw. Maar wel het meisje van wie ik zeven jaar geleden – bij ons eerste afspraakje - onmiddellijk wist: met haar wil ik trouwen, kinderen en de hele rimram. En samen rimpels in de billen krijgen.

Ja, met zo’n prachtvrouw kan zelfs een eeuwige romanticus een heel gelukkige relatieman zijn.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten