maandag 29 november 2010

Knappe venten

Deze week op http://peuterkleuter.jongegezinnen.nl

Wanneer ik niet voor papa speel, ben ik journalist schuine streep tekstschrijver. Een tijdje terug interviewde ik in die hoedanigheid een mevrouw die lid was van Mensa. Voor wie geen lid is: Mensa is de vereniging voor hoogbegaafden.

Ik zat me tijdens het gesprek al te ergeren toen ze me vertelde over de eis die Mensa aan wannabe leden stelt: een IQ van 130 of hoger, vast te stellen via een thuistest op www.mensa.nl (mensen, doe me een lol: vul die test in en mail me de uitslag). Toen de vrouwelijke Einstein vervolgens ook nog zonder blikken of blozen vertelde dat ze zo blij was dat de ‘leden elkaar pas écht begrijpen’, werd het me te veel. Ik mompelde iets als: dat mag ik hopen met zo’n IQ en maakte zo snel mogelijk een eind aan het gesprek.

Elitair geneuzel. Bah.

Borstklopperij omdat je toevallig veel hersenen hebt, daar ben ik dus allergisch voor. Ik was dan ook zacht gezegd niet blij toen Max zich daar laatst ook aan bezondigde. Letterlijk riep onze vent tegen M. de kraamhulp: “Ik is héél slim.” Je kunt je afvragen hoe slim iemand is die de eerste en derde persoon enkelvoud niet van elkaar kan onderscheiden, maar dat terzijde. Ik heb Max meteen duidelijk gemaakt dat ik dit niet wil hebben. Ok, hij is een vlotte prater. Ok, hij telt moeiteloos tot drieëntwintig. Maar dan nog: je hoeft niet met je herseninhoud te koop te lopen. Zeker niet als broekie van twee jaar en vijf maanden die nog in z’n broek plast. Dan past bescheidenheid.

En laat dát nou net niet het sterkste punt zijn van Max. (Volgens A. heeft ‘ie dat van z’n vader, maar ook dat terzijde.)

Gisteren liepen mijn oudste zoon en ik hand in hand naar de kinderboerderij. Het vroor dat het kraakte; de zon scheen. Max keek me fronsend en met half dichtgeknepen aan. Plotseling stond hij stil en vertrouwde me toe: “Papa, jij is een knappe vent.” Ontroerd keek ik hem aan. “Dank je wel jongen, dat is lief.” Het was even stil. Toen constateerde onze peuter doodleuk: “Dan bent wij allebei knappe venten.”

Knap geredeneerd, niet? Hij is toch wel heel slim, die Max van ons. 


vrijdag 19 november 2010

De Wet van Berlusconi en Blatter

Het moet in 1990 zijn geweest. Op een snikheet marktplein in het slaperige Franse stadje Le Puy vindt de start van een Touretappe plaats. En ik ben erbij. Diezelfde ochtend heeft m’n vader een artikel uit de sportkrant l’Equipe voor mij vertaald. Het gaat – ook toen al – over doping. In het lichaam van Gianni Bugno, twee maanden eerder nog glansrijk winnaar van de Giro, is een verdacht hoge dosis cafeïne aangetroffen. De Italiaan verdedigt zich in een paginagroot interview. Zoals al zijn landgenoten drinkt hij gewoon graag een stevige espresso. Heel erg graag. Iedere ochtend giet hij er een stuk of dertien naar binnen, leest mijn vader voor. Ik knik vol bewondering. Dertien espresso’s, wat een held!

Even later treffen we Bugno aan, ontspannen zittend op een muurtje, een bekertje dampende, pikzwarte espresso aan de lippen. Hij geeft me een knipoog en  een handtekening. Op dat moment weet ik het zeker: deze stijlvolle, vriendelijke man is geen bedrieger.

Nu, twintig jaar later, ben ik heel wat illusies armer. Overal waar geld, roem en status op het spel staan, belazeren mensen de kluit. En dus gebruikt het hele peloton – net als onder meer voetballers, tennissers en schaatsers – op grote schaal doping. Dat weet ik, en ik heb er geen problemen mee. Als het maar onder medische begeleiding gebeurt. Als de sporters maar weten waar ze voor kiezen, welke risico’s ze lopen. De sport, het spektakel wordt er niet minder om. En uiteindelijk wint vrijwel altijd de beste, met of zonder doping. (Oké, behalve in het midden van de jaren ’90 toen hele volksstammen obscure Italiaantjes met hulp van EPO iedereen op een halfuur achterstand reden).

Ik moet altijd een beetje grinniken om de golf van morele verontwaardiging als er weer een nieuw schandaal opduikt. Een mooi, recent voorbeeld is het nieuws van de corruptie binnen de FIFA. Het grote publiek reageert verbaasd en geschokt; de pers nagelt de twee bedriegende bobo’s met grote woorden als criminelen aan de schandpaal. Terwijl ik denk: logisch toch? Want ook hier geldt: waar mannetjes strijden om geld, status, roem (en vrouwtjes), daar spelen ze vals.

Ook als het lelijke, kleine, dikke, kale, oude mannetjes in saaie kostuums zijn. Dat noemen we de Wet van Berlusconi en Blatter.

donderdag 18 november 2010

Peter Sanders

Mijn oma was verzot op taalspelletjes en woordspelingen. Vooral rare namen (en naamcombinaties) hadden haar grote belangstelling. Iedere dag spelde ze verlekkerd de geboorte- en rouwadvertenties in de krant uit. De mooiste voorbeelden schreef ze vervolgens in een schrift. Dat ene schriftje werden al snel twee schriftjes; uiteindelijk heeft ze er een stuk of zes, zeven vol gepend. Na haar dood heb ik er even in zitten bladeren. 

Hoogtepuntje uit de collectie: de heer W.C. Bril. Een even prachtige als sadistische vondst van de ouders.

Ik ben erfelijk belast. Ook ik ben gefascineerd door grappige, opvallende of ronduit bizarre namen. Zo moet ik altijd heel hard lachen om vaders die de naam van hun kind vergeten bij de balie van de burgerlijke stand. Of vaders die de naam verhaspelen. Neem oud-NEC’er Van Beukering: die gaat door een foutje van papa als Jhonny door het leven. Geniaal.
Om dit soort ellende te voorkomen, was ik bij de geboorteaangifte van Max scherp als een mes. En terecht, want het scheelde weinig of de vriendelijke ambtenaar had het accentje in de naam Ramón op de ‘n’ in plaats van de ‘o’ gezet. En ook bij de aangifte van Ole was er sprake van enige verwarring. De dame aan de andere kant van het loket: “Hoe zegt u? Olle?” Ik: “Nee, Oooo-le”. Zij weer: “Oh. Olé dus?”

Zo ging het nog even door. Uiteindelijk staat Ole’s naam correct in het geboorteregister. Maar het heeft wat voeten in de aarde gehad.

Inmiddels blijkt deze gemeenteambtenaar niet de enige die moeite heeft met de naam Ole. Tot onze verbazing dachten hele volksstammen dat we op het geboortekaartje hadden geschreven: Olé, Jonas is geboren. Ook leuk natuurlijk, maar niet onze insteek. Voor eens en altijd: het is dus Ole. Zonder dubbele ‘l’, zonder accent. Gewoon, op z’n Deens. Maar dan zonder raar Scandinavisch streepje door de ‘o’.
Of mijn namenfetisjisme iets te maken heeft met mijn eigen doorsneenaam, weet ik niet. Zeker is dat ik niet erg vrolijk word van de weinig originele combinatie Sander Peters. Ik geloof dat er alleen al in Nijmegen en omstreken al zo’n zes Sander Petersen rondlopen. Dat moeten er in heel Nederland al snel enkele tientallen zijn. Raar idee, al ben ik natuurlijk wel de knapste, slimste, grappigste en breedste Sander Peters.

O ja. En wie denkt dat elk nadeel z’n voordeel heb en dat er over mijn naam in elk geval geen babylonische spraakverwarring ontstaat: wel dus. Hoe vaak ik niet Peter Sanders genoemd word...

dinsdag 16 november 2010

Mijn geheimen

Zaterdag 13 november. Het is zover: na vier jaar zolderkamerwerk verhuist sanderpeterstekst naar een serieus kantoor. Vriend P. is uitverkoren om te assisteren. P. is een uit de kluiten gewassen Achterhoeker, beresterk, heel precies en nóg handiger dan ik. Bovendien is hij mijn vaste klusmaat. We hebben samen al heel wat eenvoudige en iets minder eenvoudige werkzaamheden verricht. Niet alleen omdat we er zo goed in zijn, maar ook vanwege de rituelen: bier drinken met een grote bak kibbeling erbij (deze ene keer ingeruild voor koffie en beschuit met muisjes) en onderweg leuke mevrouwen in nog leukere outfits spotten. 

Dat laatste doen we tegenwoordig heel laf vanachter gesloten autoraampjes. Op onze leeftijd wordt het anders al snel sneu.   

Ik schat dat P. en ik elkaar inmiddels zo’n jaar of tien kennen. Ik weet heel veel van hem, hij heel veel van mij. Maar in een goede relatie hebben mensen ook geheimen voor elkaar. Helaas liggen de mijne sinds zaterdag op straat. P. weet nu dat ik mijn administratie in gezellige rozeblauwegelegroene Hema-mappen bewaar, en dat ik mijn facturen wegstop in twee poezelige Nijntje-ordners.

Dat krijg je als je je vrouw de inkopen laat doen.

Ik heb cabaretier Bert Klunder ooit horen zeggen dat ‘vrouwen graag gezellige dingetjes op schaaltjes leggen’. Nou, ze stoppen ook graag gezellige dingetjes in gekleurde, kinderachtige mapjes. Blijkbaar.

Terug naar zaterdagmiddag. Ik moet P. bijna reanimeren nadat hij mijn kast heeft opengetrokken. De tranen (van het lachen, denk ik) rollen over z’n wangen als hij hikkend de mappen aanschouwt. En de ontmaskering neemt nog ernstiger vormen aan. Nog voordat ik actie heb kunnen ondernemen, staat hij oog in oog met mijn pluizige prikbord, met daarop onwaarschijnlijke hoeveelheden lieveheersbeestjes-prikkertjes.

Dat is de druppel voor P., imagosensitief als hij is. Hij pakt me bij de schouder, kijkt me lang en ongewoon serieus aan en zegt: “Sander, vriend, wat jij de afgelopen jaren thuis allemaal hebt uitgevreten, is jouw zaak. Ik wil het niet weten. Maar nu je dit kantoor hebt, moet je een man worden. En voor een man draait het maar om één ding: succes uitstralen.” En de uitsmijter: “Wat moet J. hier straks wel niet van denken?”

’s Avonds huil ik langdurig en hysterisch uit op de schouder van A. “Lieve Sander”, verzekert ze me, “trek het je niet aan. Jij hebt weer heel andere kwaliteiten. Bovendien: de meeste vrouwen, en J. vast en zeker ook, hoeven helemaal geen stoere machomannen. Die willen juist gezellig kletsen, over gevoelens. Ze verlangen een luisterend oor, een schouder om op uit te huilen. Dat kun jij ze bieden.”
Vast goed bedoeld, die woorden van A., maar dodelijk voor een wannabe machoman. Ik heb die avond nog lang snikkend in bed gelegen. Nu, drie dagen later, is de pijn wat gezakt. En denk ik: nou Jolanda, bof jij even met je roomie. Je hebt er een maatje, een broer en een klankbord bij.

En een vriendin, hoor ik mannetjesmaker P. al zeggen… Zucht. 

zaterdag 13 november 2010

'Ich bin ein Wessie'

Veertien jaar woon ik nu in Nijmegen. Ik begon in het Willemskwartier, in een smoezelig onderhuurhol op een kleine achttien meter van het spoorwegemplacement. Via het linksige Bottendaal, het sjieke Oost en de keurige Hazenkamp zijn A. en ik uiteindelijk in Nijmegen-West beland. Nu dik vier jaar geleden.

Destijds hadden we weinig met ‘West’. Sterker: we vonden het een deprimerende buurt, vol lelijke huizen, halfvergane industrie en aftandse sportvelden. Niet dat we de buurt kenden overigens. We kwamen er nooit. En dan bedoel ik ook echt nooit. De spoorlijn vormde (en vormt) een duidelijke grens. Een keiharde scheidslijn tussen het ‘ontwikkelde Nijmegen’ en het klootjesvolk. 

Zeg maar een Berlijnse muur. Maar dan omgekeerd: de Ossies wonen hier in West, de Wessies in Oost.  

Ruim vier jaar later is alles anders. We zijn verwesterd. Goed, we wonen officieel in Hees, maar de naam van onze straat - de Wolfskuilseweg - geeft aan met welk stadsdeel we ons meer verwant voelen. De Kuul. Daar doen we onze boodschappen, daar gaan Max en Ole naar het kinderdagverblijf, daar wonen onze vrienden. Niet in Hees. Daar wonen alleen oude CDA’ers. En wij kennen geen CDA’ers.

Vergeet opa en oma Twente.

In West voelen we ons thuis. We genieten van de ruimte, de diversiteit, en het bijna landelijke uitzicht vanuit onze woonkamer. Bovendien: de stad is dichtbij. Binnen vijf minuten sta je op het station, in zeven minuut vierendertig op Plein '44. Het ritje naar NEC kost hooguit tien minuten. Belangrijke pluspunten, zeker dat laatste.  

En toch.

Toch zijn we stiekem nog knap elitair. Want: we doen de kleine mannen straks niet bij SCH ‘op voetbal’ maar bij Blauw-Wit (in Hees!). We brengen ze niet naar de kleine pikzwarte basisschool om de hoek, maar naar De Lanteerne, de witte Jenaplanschool in… Hees. En hoe vaak verzuchten we niet: 'Waren het geen prachtige jaren in de Hazenkamp, met uitzicht op het park?'
Nu - met twee mannetjes die de hele dag willen rennen, raggen en ravotten - gaan onze gedachten bovendien steeds vaker uit naar een huis met een reusachtige tuin, aan de rand van het bos. In Malden, Mook of Molenhoek bijvoorbeeld. Inderdaad: elitaire forensendorpen. Niks volks aan. Net Nijmegen-Oost.

Dus ja, ich bin ein Wessie, maar wel een salon-Wessie. Met een oprecht roodzwartgroen hart. Dat dan weer wel…

vrijdag 12 november 2010

Calimero Ajax

Ik kom uit een slaperig Brabants provinciestadje. Een durpske waar alle kleine jongetjes voor PSV waren. Alle jongetjes? Nee, één klein eigenwijs, betweterig etterbakkie was voor de aartsvijand uit Amsterdam. Dat kereltje was ik. Kleine Sander sliep in een Ajax-pyjama (dezelfde als die van Jack van Gelder, maar dan een paar maatjes kleiner), dronk uit een Ajax-mok en had iedere vierkante centimeter muur van z’n kamertje beplakt met posters van überheld Marco van Basten.  

De man die Ajax in Athene met een rake kopbal de Europa Cup II bezorgde. Feest!

Ieder jaar nam mijn vader, zelf die hard PSV-fan, mij mee naar Ajax-Feyenoord. Pure vaderliefde. Ondanks de stevige wandeling van de (gratis) parkeerplaats naar het Stadionplein, zaten we steevast ruim tweeënhalfuur van tevoren op ons plekje, helemaal bovenin het Olympisch Stadion. Het was de tijd van Johnny van ’t Schip, de koning van de schaar, uitgejoeld door de bijdehante Amsterdammers om z’n immer flegmatieke optreden. Het waren ook de jaren van de broertjes Witschge, van Frank Rijkaard natuurlijk, en ook van baltovenaar Bryan Roy.

Maar het was vooral het tijdperk van Marco, mijn held uit Utrecht. Onvergetelijke middagen.  

Helaas is San Marco enkele jaren geleden ongenadig hard van z’n sokkel gekukeld. Als bondscoach bleek hij niet opgewassen tegen spelers met een eigen (afwijkende) mening. Marco had en heeft liever ja-knikkers en vriendjes om zich heen. Het ultieme zwaktebod. En een grote teleurstelling voor mij. Ik dacht dat Marco als manager een stuk slimmer zou zijn.

Tegelijk met Marco’s ondergang is ook mijn onvoorwaardelijke liefde voor Ajax in rap tempo gedoofd. Laat ik er meteen bij zeggen dat dit niets van doen heeft met de mindere periode waarin Ajax al tijden vertoeft. Ik ben geen salonsupporter die alleen in goede tijden fan is van een club. Mijn liefde voor NEC spreekt wat dat betreft boekdelen.
Nee, het is de arrogantie, zo misplaatst dat het bijna lachwekkend is, die me steeds heftiger is gaan tegenstaan. De opgeklopte verwachtingen, ieder jaar weer. Maar vóór alles erger ik me rood, zwart en groen aan het eeuwige gezanik en gezever. Lukt het weer eens niet, dan ligt het altijd aan externe factoren. Aan anderen. Nooit aan de club zelf.

Hoezo bluf? Ajax staat tegenwoordig voor slappe excuses. Voor smoesjes. Ja, Ajax lijdt aan het Calimero-syndroom.   

Mooi voorbeeld van een paar weken terug. Trainer Martin Jol, die ik hoog heb zitten, durft met droge ogen te beweren dat hij tien miljoen nodig heeft om met Ajax successen te boeken. Een giller. Met spelers als Suarez, Sulejmani, De Zeeuw, El Hamdaoui, Van der Wiel en Stekelenburg moet iedere trainer bijna fluitend kampioen worden. Het is in elk geval genoeg om de Champions League te ‘halen’ en (waarom niet?) Europees te overwinteren.

Mijn ‘nieuwe held’ Mario Been selecteerde bij NEC z’n spelers (en staf) op het criterium PIT. Persoonlijkheid, Instelling en Teamspirit. Tip voor Jol: werk met je mannen eens een jaartje heel hard aan die aspecten. En houd verder je mond. Wedden dat Ajax dan in no time kampioen is? Al hoeft dat van mij echt niet meer. Eind jaren ’80 heb ik genoeg lol beleefd aan de rood-witte successen.

donderdag 11 november 2010

Turbopeuter

Deze week op http://peuterkleuter.jongegezinnen.nl:

Moeder en jongste zoon zijn weer thuis. Gezond en wel godzijdank. De nietjes zijn uit A.’s buik gepulkt, Ole heeft de eerste vuilnisemmer met luiers volgepoept, en de ergste hausse aan beschuit met muisjes is achter de kiezen. Kortom: de rust is weergekeerd. Loopjongen Sander heeft tijd voor reflectie.

In sportjournalistieke termen: wat gaat er door je heen, papa? Nou, blijdschap, dat op de eerste plaats. Maar ook een intens gevoel van opluchting. Het valt eigenlijk reuze mee om twee kinderen te hebben.

Bekentenis: toen de geboorte van Ole naderde, werd ik wat onrustig. We hadden hier al een grote boef op twee beentjes rondlopen en toen Max 2.0 zich aandiende, werd ik zo nu en dan gekweld door gruwelijke visoenen van een soort Stampertjesfamilie. Ja, dat bracht wel enige spanning met zich mee. Geheel onterecht, blijkt nu. Ole is een modelbaby. Anders gezegd: hij slaapt veel. Heel erg veel. Oké, eigenlijk bijna altijd. Heerlijk! Misschien nog belangrijker: terminator Max ontpopt zich tot modelbroer. Hij helpt waar nodig, kriebelt en kroelt Ole vaak en lief (en ja, soms ook onbenullig lomp), en onze turbopeuter zit er totaal niet mee dat de rest van de familie tijdelijk z’n kamertje heeft geannexeerd.

Onze Max is een supersociaal kereltje!  

Wat natuurlijk ook scheelt, is mijn eigen ervaring. Net na de geboorte van Max moesten we de kraamhulp maar op haar blauwe ogen geloven dat die kleine paarse krielkip zou gaan uitgroeien tot een kerngezonde peuter. Nou, het levende bewijs wandelt, nee ragt iedere dag door ons huis. En dus maak ik me nu geen zorgen meer over het feit dat de knietjes van Ole dikker zijn dan de rest van z’n benen. Of als opa zegt dat ‘ie “sprekend op Maarten ’t Hart lijkt.”

Trekt allemaal bij.

Toch zit er heel diep, ergens heel ver weg in m’n achterhoofd, nog een piepkleine vorm van bezorgdheid. Max 1.0 namelijk werd in z’n eerste levensweek door de kraamhulp ook uitgeroepen tot modelkind!

En we weten hier allemaal dondersgoed hoe die kleine pipo opgedroogd is. ;-)


dinsdag 9 november 2010

Anarchie!

Het mooie van mijn werk is de diversiteit aan onderwerpen waar ik me in mag verdiepen. De ene dag interview ik MKB-voorman Hermans over het beroepsonderwijs, de dag daarna redigeer ik een wetenschappelijke paper over het Nederlands pensioenstelsel, en weer een dag later maak ik een belrondje langs politici met de vraag wat ze vinden van de zorgplannen van het kabinet. En tussendoor blog ik vrolijk verder over poepluiers, voetbal, relaties en andere aardse zaken.

Ik haat routine, dus deze afwisseling is heerlijk.

Het grappige is dat veel kennis die ik opdoe, direct (of iets minder direct) toepasbaar is op m’n privéleven. Neem nu het thema ‘doelmatigheid in het mbo’ waar ik me dezer dagen in vastbijt. Bij het doorploegen van weer een vuistdik rapport vraag ik me onmiddellijk af: hoe is het eigenlijk gesteld met de macrodoelmatigheid van ons huishouden? De vraag stellen is ‘m beantwoorden: slecht. Belabberd zelfs. In Huize Peters is ‘t momenteel een onwaarschijnlijke chaos. De reden? De kapitein van het schip - die normaal gesproken met harde hand regeert - is uitgeschakeld. We zijn dus stuurloos. Help!

Van de andere kant: ook wanneer de vrouw des huizes de touwtjes wel strak in handen heeft, zijn wij een geval apart. Dat realiseer je je pas echt als er een buitenstaander over de vloer is. De kraamhulp stelt de hele dag rare, onverwachte, ingewikkelde en confronterende vragen. Zoals: hebben jullie geen dweilstok? Eeh, nee dus. Wij doen dat een beetje met de hand. Eigenlijk. Of: bij het opruimen van de koelkast trof ik rookvlees aan met de houdbaarheidsdatum tot 12 oktober. Wist je dat? Ehm, nee dus. Maar het verbaast me eigenlijk niets. Zo gaat dat hier.

Een huishouden van Jan Steen, noemen ze dat in keurig Nederlands. Ik zeg: het is een zooitje. Niets meer, niets minder.

Stiekem ben ik daar natuurlijk gewoon heel blij mee. Ik ben namelijk allergisch voor routine. En A. ook. Dus gaan dingen hier zoals ze gaan. Niet volgens vaste afspraken, strakke schema’s en duidelijke richtlijnen. Nee, wij doen maar wat, en dat bevalt uitstekend. Nog even doorbijten: als straks de kraamhulp (echt een ontzettend lief mens!) vertrokken is, zet ik de rol wc-papier weer lekker pontificaal op de stortbak.

Lang leve de anarchie!


    

     


maandag 8 november 2010

Wildebeestenfamilie

Ik had A. al met een grote grijns gewaarschuwd toen we bij de 20-weken echo een piemel(tje) zagen bungelen. "Dit wordt een mannenhuishouden. Met alles erop en eraan, mevrouw!" En verdomd als het niet waar is, Ole is nog geen zes dagen oud of de eerste tekenen van een wildebeestenfamilie dienen zich aan. Heerlijk.

Max en ik lachen ons dood; kleine Ole kan boeren en scheten laten als de beste. Laten we eerlijk zijn: dat is toch wel vaardigheid nummer 1 die je als man nodig hebt om er een heel klein beetje bij te horen. Daar maak ik me dus geen zorgen meer over.
Over die andere belangrijke mannelijke bezigheid - poepen, liefst lekker lang en met de krant op schoot - trouwens ook niet. Dat met die krant wil helaas nog niet zo lukken, maar poepen an sich, daar is onze Ole een kei in. De gemiddelde score is nu zes keer per etmaal. Keurig op schema dus.

Iets minder mannelijk misschien, maar wel ‘typisch Peters’, is de onwaarschijnlijke knuffeldrang. Peters-mannetjes zijn sterk lichamelijk en hebben als knuffelpartner (-slachtoffer?) een duidelijke voorkeur voor A., ook wel mama genoemd.
Die dekselse Ole kan er wat van, hoor: soms lijken de krampjes hem ernstig te kwellen, maar zodra hij bij A. in bed mag en op z'n buikje gekriebeld wordt, verdwijnen de helse pijnen als sneeuw voor de zon. Het enige dat je dan nog hoort zijn poezelige knorgeluidjes, afgewisseld met zo nu en dan een knetterharde boer c.q. scheet.  

Wat ik zei: Ole is een echte (Peters)man.

zaterdag 6 november 2010

Bizar

Max in bed leggen, vier keer ’s nachts eruit om verkouden en gestresste Max te troosten, ontbijt maken voor Max en mij, Max aankleden, de tanden poetsen van mezelf en Max, Max naar kinderdagverblijf brengen, 34 luiers in twee dagen tijd verschonen, boodschappen doen, huis beetje schoonhouden, aangifte doen van Ole's geboorte, Ole bij verzekering/huisarts/kraamzorg aanmelden, spullen naar A. brengen, met Max en zonder Max op bezoek gaan in ziekenhuis, met Max rondjes lopen door ziekenhuisgangen, koken, beschuit met muisjes smeren voor gasten thuis en in ziekenhuis, socializen met familie/vrienden/buren/bekenden die ik tegenkom en het hele verhaal willen horen, bloggen voor de achterblijvers, geboortekaartjes regelen en versturen, wasjes draaien, bloedvlekken wegpoetsen, met lego spelen/stoeien/kietelen/tenten bouwen, lopende werkzaken afhandelen en paar ‘daagjes vrij regelen’, gegevens Ole melden bij ziekenhuis, rolstoel regelen voor A, ballonnen uitdelen op kinderdagverblijf, Max weer ophalen.

En nog wat van die dingen.

En dan, dan waagt zo’n kl*te verpleegkundige het te zeggen dat - als Ole huilt en A. niet kan slapen - dat ‘papa dan ook maar eens iets moet gaan doen’. Belachelijk. En bizar!  

Was getekend: een boze (en beetje vermoeide) vader van twee. L  

donderdag 4 november 2010

Einde oefening

Het begint zo knus. Met z’n drietjes dicht tegen elkaar kijken we op de bank naar Jungle Book. Voor de 463e keer in twee weken, maar dat drukt de pret geenszins. Dikke vette quality time, dat is het. Rond half acht gaat A. even naar de WC. Dan ineens roept ze: “Sander, ik verlies bloed”. Ik hoor paniek in haar stem. Ze bloedt inderdaad en niet weinig ook. Terwijl ik verwoed leuk probeer te blijven doen met Max, bel ik de verloskundige. Shit, die klinkt ook al bezorgd. Ze komt eraan. Nu. Meteen. Dit is écht niet goed. De minuten daarna duren lang. Heel lang. A. verliest nog wat gutsen bloed, donkerrood.

Als de verloskundige er is, ligt mijn A. op bed. Ze ziet bleekjes, maar komt heel stoer over. Zoals altijd eigenlijk. De onderzoekjes ondergaat ze ogenschijnlijk rustig, maar ik weet beter. Ik ken A. Ze is bang, en terecht. Ik ben ook bang. Maar ik hou het verborgen voor Max, die dit alles noodgedwongen van dichtbij meemaakt. Als de ambulance met gillende sirene is gearriveerd en A. ingeladen is, zwaaien Max en ik haar uit. Max met de knuffel in z’n hand die hij van de ambulancebroeder gekregen heeft. “Politieagenten”, roept ‘ie de hele tijd. Ik laat het maar zo.

Hopelijk ziet hij dit alles later als een leuk feestje. Of zo.

Dan komt oma. Zij neemt Max mee. Ik race als een idioot door het pestpokkenweer naar het ziekenhuis. In grote onzekerheid. Gelukkig is alles goed met moeder en kind, zo vertelt de arts in opleiding me als ik zwetend op de afdeling verloskunde ben aangekomen. Maar helaas: het goede gevoel duurt niet lang. De hartcurve van de baby vertoont plots vreemde patronen. Om kwart voor tien ’s avonds hakt de gynaecoloog de knoop door: opereren. Een keizersnee moet ons verlossen.
Dan gaat alles razendsnel: A. wordt weggereden, ik mag met vrolijke blonde Mandy als persoonlijke begeleidster de OK betreden. In een soort ER-achtige outfit. George Clooney, eat your heart out (foto’s volgen). En ja, ik mis bijna Het Moment als ik nog even naar de wc moet. Om 22.02 uur houd ik – totaal flabbergasted - Ole Jonas in m’n armen. Een kerngezonde krijsende baby, donkerrood van kleur. Helemaal goed dus. 

Een dagje later liggen we weer gezellig, met z’n drietjes, bij elkaar. Deze keer in een steriele ziekenhuiskamer. En deze keer is Max' plaats ingenomen door Ole. Grote Broer Max is nog bij opa en oma; die vermaakt zich daar stukken beter dan met die ‘saaie mama en die slapende baby’. De patiënten doen het goed: A. herstelt langzaamaan van de ingreep en de spanning. En Ole is een blakende baby: alle onderzoeksresultaten tonen het aan. We zijn opgelucht, durven eindelijk weer te ontspannen.
Dan komt de gynaecoloog binnen. Ze legt nog eens uit wat er de bewuste avond precies gebeurd is. De placenta is losgescheurd, met een enorme inwendige bloeding als gevolg. A. heeft meer dan anderhalve liter bloed verloren. En dat is veel, aldus de arts. Erg veel.
Gek is dat, voor het eerst schrikken we nu pas écht. Want de boodschap luidt: een halfuurtje later in het ziekenhuis en onze Ole had het niet overleefd.

That does it. We zijn er helemaal klaar mee, met dat bevallen. We hebben twee gezonde prachtventjes. En A. leeft nog. We gaan het lot niet meer tarten. Einde oefening. ;-)