donderdag 17 mei 2012

Nee, niet weer Domenico Pozzovivo!

Afgelopen zondag probeerde ik het weer eens. Geen bambini in de buurt, Vitesse-NEC was finito, en ik kon de deur niet uit omdat vrouwlief alle (!) huissleutels had meegenomen naar het verre Twente. En dus was daar het moment: tv aan, op Eurosport. Hopseflops, helikoptergeronk. Daar zijn we, live, met de achtste etappe van de Giro.

Buongiorno.

Nu is er één ding dat u moet weten: ik heb het niet zo op Italië en het Italiaanse wielrennen. Milaan-San Remo vind ik stomvervelend, ik houd niet van massasprints, en de Giro? Ik word niet warm of koud van de al minstens drie decennia durende strijd tussen Cunego, Scarponi, Di Luca en Basso. Stuk voor stuk renners die op de hogeschool van het fietsen – in de Tour – zonder pardon uit het wiel worden gekletst.

B-categorie, maximaal. Een hoop kabaal om niks.
Typisch Italiaans.

Maar goed, deze keer won mijn nieuwsgierigheid het van de weerzin. En bovendien, ik kon toch geen kant op. Nou ja, in de tuin scheen de zon. Best aanlokkelijk. Maar die zon zou later die middag ook nog schijnen. Eerst maar eens kijken wat de renners ervan bakten. Een mooie rit vandaag op het programma, als ik de vooruitblik op sporza.be mocht geloven. Op en af. Nooit een meter vlak. Veel smalle straatjes. Dat soort werk.

Ik luisterde naar het nasale stemgeluid van Danny Nelissen en de stevig-Brabantse tongval van de co-commentator. Na tien minuten piekeren - ondertussen niks gemist natuurlijk - begreep ik dat het om Johan van der Velde ging. Hij had het over paarse truien, Colombiaanse ploegmaats, Vincente Belda, de Giro (uitgesproken als in ‘giroblauw houdt van jou’) en ik voelde het gebeuren. Ik droomde weg. De afstand - mentaal - tussen mij aan de ene kant van het televisieschermpje en Danny en Johan daar in Italië, groeide razendsnel.

Ik haakte af, moest lossen.  

Toen begon de laatste klim. Een spektakelstuk, zei Danny.

Halverwege, iemand van een Italiaans ploegje sprong weg. Wildbedrukt shirt. Eens kijken, type vedergewicht. Calimerohelm. Kinderfietsje, framemaat 50. Juist, Domenico Pozzovivo. Demarrage. Trip, trap, trip. Niemand kon volgen. De smurf pakte z’n twenty minutes of fame en won de etappe. Zoals hij er ieder jaar een of twee wint, in de bergen natuurlijk. De enige overwinningen in het seizoen.

Domenico Pozzovivo. Ik wist genoeg. De zon lonkte. Ik gaf op.
Abandon: Peters, Sander.

Ik ga lekker een paar daagjes naar Sevilla. Ciao.

dinsdag 8 mei 2012

De Giro: annexatiepolitiek vermomd als wielerkoers


Voetbal de belangrijkste bijzaak in het leven? Onzin: voetbal is oorlog. Voetbal is serious business. Ja, voetbal is politiek. Voorbeelden genoeg. Neem de beladen wedstrijden tussen Noord- en Zuid-Korea, Irak en Iran, en Oost- en West-Duitsland. Neem de veldslagen tussen ‘fans’ van Dynamo Zagreb en Rode Ster Belgrado in 1992. Of neem onze eigen Haagse pluchetijgers die deze zomer - heldhaftig! - de Oekraïne zullen mijden.

Voetbal en politiek zijn onlosmakelijk met elkaar verweven.

En dat geeft me altijd een zeer unheimisch gevoel.

Een gevoel dat ik bij wielrennen nooit heb. De koers, dat is het leven, zeggen ze wel eens. En terecht. Alles dat het leven de moeite waard maakt, zit er in: onrecht, bedrog, doorzettingsvermogen, humor, schoonheid, vriendschap, intelligentie, talent en ordinaire centen. Alles, maar god-zij-dank geen politiek.

Toen las ik het boek ‘Van Milaan naar Amsterdam’ van Benjo Maso.

Nu ben ik een illusie armer, maar een inzicht rijker: de koers is oorlog. De koers is serious business. Ja, de koers is politiek. Nou ja, de Giro d’Italia althans, want daar schrijft Maso over. Zijn meest recente boek beschrijft de uitstapjes over de landsgrenzen die de Giro sinds haar ontstaan heeft gemaakt. Wat blijkt? Zeker in de eerste helft van de twintigste eeuw, maar eigenlijk ook nog tot ver na de Tweede Wereldoorlog, hebben de bezoeken aan buurlanden Frankrijk, Zwitserland, Oostenrijk en Joegoslavië een hoog politiek karakter.

De Giro een wielerkoers? Ja en nee. Natuurlijk, alles draaide om de renners, om winst en verlies, en om de verhalen over afzien, lijden, combines, en list en bedrog. Maar het idee om deze ronde te organiseren, had maar bar weinig met sport te maken. Op zichzelf niet vreemd; ook de Tour de France, een paar jaartjes ouder dan de Giro, was niet louter en alleen ontstaan uit liefde voor de sport. De Tour was de eerste plaats een commercieel product, een instrument om de verkoop van sportkrant l’Auto (later l’Équipe) op te stuwen.

Net als de Tour was de Giro nauw verbonden aan een sportkrant, de Gazetta dello Sport. U weet wel, dat roze roddelkrantje. Maar anders dan in Frankrijk was de Giro eerst en vooral een politiek vehikel. De piepjonge natiestaat Italië (ontstaan in 1870) was aan het begin van de 20e eeuw naarstig op zoek naar een nationale identiteit. Wat paste daar nu beter bij dan een heroïsche fietstocht, die door alle uithoeken van De Laars voerde. Drie weken drama en show, Italiaanser kan bijna niet.

Commedia dell’arte op grindpaadjes.

Met z’n allen achter de koers, met z’n allen achter Italia. Zoiets.

Het sterke Italiaanse nationalisme vormde ook de motor achter het plannen van Giro-uitstapjes naar het buitenland. Dit chauvinisme werd ook wel irredentisme genoemd, letterlijk vertaald betekent het zoiets als ‘het streven de onverloste regio’s in te lijven’. Zo werd het peloton in 1920, 1938, 1947 en 1950 naar Ticino gedirigeerd. Ticino? Het Italiaans sprekende deel van Zwitserland, met klinkende namen als Bellinzona, Locarno, Lugano en (gaat er nu een lampje branden?) Mendrisio. Met name Mussolini was een fervent aanhanger van de Groot-Italië-gedachte; het was de Duce dan ook een stevige doorn in het oog dat Ticino officieel aan een ander land toebehoorde. De fascisten wilden duidelijk maken dat de regio tot in de diepste vezels Italiaans was. Hoe? Juist: door de 100 procent Italiaanse Giro er doorheen te sturen natuurlijk. En door zo het sluimerende verlangen naar ‘La Bella Italia’ aan te wakkeren in de ‘Ticinezen’.

Agressieve annexatiepolitiek vermomd als gezellige wielerkoers dus.

Van hetzelfde laken een pak in Zuid-Tirol (Trentino), de regio rond Triëst en de kuststrook van Istrië. Op elk stukje grondgebied dat ook maar enigszins betwist werd, daar streek het Giro-circus neer. Overigens ging dat lang niet altijd zonder slag of stoot.

En dan bedoelen we dat laatste letterlijk.

Met name in 1946, in de etappe naar Triestina, liep de situatie volledig uit de hand. Onder druk van gewelddadige dreigementen door slavocommunistische separatisten - die het bezoek van de Giro niet ten onrechte beschouwden als bevestiging van de Italiaanse claim op de regio – was lang geaarzeld of de etappe door kon gaan. Uiteindelijk luidde het antwoord ‘si’, na intensief overleg met de geallieerde strijdkrachten die (nog) de scepter zwaaiden in de stad.

Meteen na het passeren van de grenzen ging het faliekant mis. Renners werden bekogeld met stenen. Tien kilometer verder stuitten de koplopers en iets later ook het peloton – onder wie de cracks Coppi, Bartali en Magni - in volle vaart op een wegversperring van prikkeldraad, spijkers en andere obstakels. Vanuit de maïsvelden langs de weg vloog een spervuur aan stenen en later ook kogels richting de renners, die ternauwernood het vege lijf wisten te redden. Wonderbaarlijk genoeg vielen er die dag geen doden.

Spannender dan in mei 1946 werd het niet meer in de Giro, politiek gezien dan.

Hoe verder de 20e eeuw vorderde, hoe meer de angel uit het Italiaanse nationalisme verdween. De etappes op Frans grondgebied in de jaren ’50 bijvoorbeeld waren juist veel eerder een manier om de wederzijdse verhoudingen die in de WOII ernstig waren verstoord, in ere te herstellen. Maso beschrijft op fraaie wijze hoe Italië in het gevlei probeerde te komen bij de Fransen, die echter nauwelijks ingingen op de toenaderingspoging. De fenomenale raid van Fausto Coppi in 1955 bijvoorbeeld, waarbij de campionissimo 170 kilometer alleen door de Franse Alpen reed, speelde zich af tegen een bevreemdend leeg decor. Toeschouwers ontbraken vrijwel volledig.

In later jaren - en dan hebben we het over de jaren na 1970 – speelden politieke motieven nauwelijks meer een rol in de bezoekjes aan andere landen. Steeds vaker was internationalisering van de Giro een keiharde financiële en commerciële must. Buitenlandse regio’s en steden waren bereid hoge startgelden te betalen, zoals Nice in 1998 en Groningen in 2002. Ook droegen de uitstapjes bij aan de grandeur en uitstraling van de Giro. Althans, dat was de bedoeling, zoals met de faliekant mislukte driedaagse op Grieks grondgebied in 1996 (naar aanleiding van een eeuw Olympische Spelen).

Soms, heel soms, dook hier en daar nog een klein glimpje Italiaans chauvinisme op, zoals aan het begin van deze eeuw, toen de Giro twee keer in vijf jaar het Belgische Ans (little Italy) aandeed. Maar van irredentisme, laat staan agressie of annexatiepogingen, was allang geen sprake meer natuurlijk.  

Benjo Maso is een groot liefhebber en kenner van het Italiaanse cyclisme. Een boek schrijven over enkele van de spannendste periodes uit de historie van de Giro d’Italia is hem dus wel toevertrouwd. En het moet gezegd: ondanks het ontbreken van illustraties, foto’s of andersoortig beeld (waar zijn, behalve op de cover, de verhelderende landkaartjes?) leest ‘Van Milaan naar Amsterdam’ vlotjes weg.

En toch.

Ook al zijn het vrijwel allemaal pakkende anekdotes en ook al buitelen de grote namen in de (wieler)historie over elkaar heen, de lezer slaat het boek met een onbevredigd gevoel dicht. Waar zit ‘m dat in? Op de eerste plaats in de weinig fantasievolle opbouw van het boek: vanaf 1920 wordt ieder buitenlands Giro-avontuur in chronologische volgorde beschreven. Soms lijkt het bijna een opsomming. ‘En toen… En toen…’
Zwaarder weegt het ontbreken van een visie. Wat is de rode draad van dit boek? Waar is de helikopterview? Welke vraag heeft de auteur willen beantwoorden? En: waar is dat antwoord dan? De hoofdstukken die nu als het ware gebundeld zijn, zouden tezamen prachtig basismateriaal vormen voor... een boek.

Een boek met een pointe, een insteek, een conclusie.

Want: waar is het inleidend kader, waar de slotbeschouwing? Bam! Maso valt met de deur in huis. Pruttel! Het boek eindigt als een nachtkaars. Zonde, zonde. Een gemiste kans voor open doel. Met een paar relatief kleine ingrepen, had dit boek naar een veel hoger plan getild kunnen worden.

Maar ach, het doet geen afbreuk aan het leesplezier van de twintig hoofdstukken. Spannende pageturners veelal die je ook prima los van elkaar kunt lezen, in een andere volgorde, ja zelfs met een onderbreking van dagen, weken of maanden. Dankzij de losse opzet, dat dan weer wel.

En misschien is Maso’s aanpak ook wel weer typerend voor het Italiaanse wielrennen in het algemeen en de Giro in het bijzonder: een hoop show en spektakel en een sympathieke chaos.

Net een pizza quattro stagioni: smaakt prima hoor, maar waarom geen keuze gemaakt?

Benjo Maso, ‘Van Milaan naar Amsterdam – De Giro buiten de Italiaanse grenzen’, uitgeverij Atlas (2011) ISBN 978-90-450-1870-6 

dinsdag 1 mei 2012

Nachtmerries over heel veel Italianen

Vandaag op hetiskoers.nl:


Op Koninginnedag kun je mij tegenkomen met een grote grijns boven mijn oranje overall. Tuurlijk ben ik hartstikke blij voor Bea en de prinsjes en zo. Maar belangrijker is dit: de grote rondes hangen weer in de lucht. Bij het vooruitzicht van drie weken wielerpret maakt mijn hart een sprongetje.

Drie weken? Van begin mei tot eind september is het zo’n beetje iedere dag koers. Wat wil je nog meer? Als volger althans.
Want gottegot, je zult maar renner zijn, en de Giro staat op je programma. Etappes met een slordige acht of negen Dolomietenreuzen, overgangsritjes over middeleeuwse grindpaden, haakse bochten op twintig meter voor de streep: het kan allemaal.

En o-ver-al Italianen.

Het ergste is dat je drie weken lang dagelijks urenlang op een fiets zit. Een snel rekensommetje leert dat je als renner bijna 100 uur wegtrapt in een grote ronde. Trek daar de uren vanaf waarin je door vermoeidheid niet meer kunt denken - bergetappes, tijdritten en doldrieste finales - en er blijven nog zo’n acht volle 9-tot-5-kantoordagen over.

Hoe kom je die tijd door?

Soms droom ik wel eens eng. Zweterige, beklemmende nachtmerries zijn dat. Ik moet 300 kilometer door de Po-vlakte fietsen, omringd door 198 bezonnebrilde Italiaantjes in fluorescerende pakjes die de godganse dag op hoge toon met elkaar kwebbelen. En bij aankomst wacht Michel Wuyts mij op, voor een interview. In het Italiaans, over Renaissance-fresco’s, Macchiavelli en Elisa Basso. 

Ik heb dan nog de mazzel dat ik ontwaak in de armen van mijn Twentse geliefde, maar what about Johnny, Lieuwe of Wout? Die worden op de ochtend van de eerste etappe wakker en zien een wild gebarende Marco of Matteo op de bedrand zitten, kwetterend in een duur, glimmend en patserig mobieltje.

Ja hoor, la Mama aan de lijn.

En die moeten dan nog drie weken.

Wielrennen is de zwaarste sport, zeker weten.