vrijdag 4 april 2014

Exit homo ironicus

Een paar weken terug schreef ik een blog over Syrië. Niets bijzonders, zou je denken. Maar dat is wel zo, want het was een heel serieus stukje. En dat, dat was alweer een tijdje terug, moet ik bekennen. Hoe langer ik erover nadacht, steeds meer landde het besef: ook ik ben besmet met het ironievirus. 

Ik ben een homo ironicus. En daar baal ik van.

Wie op sociale media speurt naar een sterk gevoelde overtuiging, een lekker ouderwets gevoel van verontwaardiging of - why not - een ideaal, die kan zoeken tot ‘ie een ons weegt. Als mensen al eens een serieuze boodschap op twitter of facebook posten, staat daar voor de zekerheid een dikke vette knipoog of sarcastisch grijnzende emoticon bij. 

De minder-Marokkanen-van-Wilders-discussie spreekt wat dat betreft boekdelen. De meeste mensen die boos, geschrokken of geërgerd waren, lieten dat blijken via ironisch commentaar. “Minder, minder, minder #PVV’ers ;-)”. Enzo.

Handig, want dan kun je altijd twee kanten op. 

Want wie jouw boodschap serieus neemt, denkt: “Goed hoor, dat dit nu eens gezegd wordt!”. En wie denkt: “OMG, dat is wel erg betrokken, zeg, jeeeetje, wat ben je serieus vandaag!”, die haalt opgelucht adem bij het zien van de ;-) of het grijnzende gele mannetje.

Ontsnappen is dus vrijwel altijd mogelijk. 

Het is als een disclosureOf zoals dat vingertrucje, vroeger: “Slotje. Telt niet, lekker puh.”

Maar toen waren we tien. Nu zijn we twintig, dertig, veertig, weet ik het. Te oud voor kinderachtige gêne in elk geval. Te oud voor puberale stoerheid ook.

Ik wil het niet meer. Ik snak naar een post waarvan ik weet: dit is echt. Gemeend. Niet alleen zou een onsje minder ironie goed zijn voor de samenleving als geheel (zonder dat ik overigens terug wil naar de humorloze linksige drammerigheid van de jaren '70 en '80), ik merk ook dat ik mensen die wél zonder aarzelen voor hun smaak of mening durven uitkomen, meer waardeer.

Dat is namelijk best dapper, in de leeuwenkuil die Twitter heet of in het theeroddelkransje dat Facebook heet en waar al je vrienden (en vrienden-van-vrienden-van-vrienden je op de voet volgen), toegeven dat je iets écht mooi of eng of moeilijk vindt.

Straks vinden ze je nog stom. 

Straks willen ze niet meer met je spelen.

Dan kun je maar beter zeggen dat je voorliefde voor - ik noem een dwarsstraat – Rob de Nijs een guilty pleasure is. Dat ze wel zien dat je smaak hebt. Dat je weet hoe de code luidt. Dat je begrijpt dat Rob de Nijs hooguit camp is. Of beter: mag zijn.

Treurig. En laf. 

Ik ga mijn leven beteren. Mijn ironieverslaving afbouwen. Vanaf nu ga ik minimaal één keer per week een bloedserieus stukje schrijven. Check! En wekelijks schaamteloos een bloedserieus bericht posten op twitter en facebook. Over iets dat ik mooi vind.
Een pleasure zonder enige vorm van guilt.
Het eerste in de rij geef ik nu vast prijs: ik houd van Zuid-Amerikaanse panfluitmuziek.
Dus.

Wie volgt?

(En o ja, ik ben nog steeds boos op Wilders. En ik vind het eng dat een intelligente man zo’n minachting voor de vrij recente geschiedenis aan de dag legt. Schandalig!)


Geen opmerkingen:

Een reactie posten