Mijn vader kon goed voetballen. Als pijlsnelle 18-jarige linksbuiten zat hij dicht tegen de top aan (we hebben het over MVV, maar voor de lijn van het verhaal maak ik er even ‘de top’ van). Hij had dan ook de juiste instelling. Om te winnen, waren - en zijn - vrijwel alle middelen geoorloofd. In de sport, in de beruchte Peters-discussies en bij andere gezellige familiespelletjes. Verder is mijn vader trouwens een uitermate lieve man. Het is echt een Jekyll & Hyde-verhaal.
Ik kan ook een heel aardig balletje trappen. Maar de echte topsportmentaliteit ontbreekt. Bijna had ik gezegd: helaas. Maar dat is natuurlijk niet zo. Topsport is afschuwelijk; om te doen althans. Deze week legde Bert Wagendorp in de Volkskrant de vinger op de zere plek. ‘Topsport is het positief stimuleren van een ziekelijke obsessie’, schreef hij in een column over de teloorgang van ‘wandelende spier’ Yuri van Gelder. Helemaal waar natuurlijk, want ziekelijke voorbeelden genoeg. Zo heb ik me laten vertellen dat Lance Armstrong zelfs op Eerste Kerstdag nog met de kalkoen en de keukenweegschaal in de weer was. Hij mocht immers maar 200 gram vet vlees per dag. Over zeven maanden al zou de Tour de France starten, dus uiterste waakzaamheid was geboden.
Topsporters zijn autistische, egoïstische freaks. Bizar gedisciplineerde trainingsbeesten. (Vergeet de voetballers! Dat zijn gewone mensen die roken, drinken en de kantjes eraf lopen).
Maar…

En daar zit ‘ie nu, zoon Robert. Aan het ziekbed van z’n vader. Een ontroerend beeld. Het kan dus wel samengaan: topsport en menselijkheid. Tegelijk schuurt het. En is het beeld juist illustratief voor de waanzin van topsport. Maanden obsessief trainen, maanden het echte leven aan je voorbij zien trekken, en dan is alles plotsklaps ‘voor niets’ geweest.
Robert, jongen, begrijp me niet verkeerd. Je hebt he-le-maal gelijk met je beslissing om naar huis te gaan. Maar potverdorie, wat heb jij een hondenb(est)aan!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten