Ik was de zevenkleurenschijtende Olympische bobsleestuurman van sportend Uden.
Mijn faalangst was zó groot dat ik er ooit bij de selectietraining voor het Oost-Brabantse volleybalteam (waar hebben we 't over?) heel bewust met de pet naar gegooid heb. Ik deed de hele dag mijn uiterste best iedere set-up te hard, te zacht, te hoog of te laag te spelen. En wat denk je? Precies: aan het eind van dag werd ik uitgekozen, vanwege mijn ‘natuurlijke balgevoel, spelinzicht en lengte’.
Balen.
De volgende dag heb ik de trainer gebeld. Dat ik er geen zin in had. Die man staat nu nóg met z’n mond vol tanden.

Iedere keer als ik hem nu zie spelen, schieten de volgende beelden door m’n hoofd.
De avond voor de wedstrijd. Daar zit ‘ie, thuis op de bank, samen met mevrouw Zomer. “Schat, dus jij vindt echt dat ik goed kan voetballen? Echt? Wil je dat dan nog één keer zeggen, alsjeblieft?” Of ’s ochtends op de wedstrijddag. Daar zit ‘ie, op de wc, moederziel alleen. De Twentsche Courant op schoot, het blijft maar komen. En komen. En komen. Knoop in de buik. Of vlak voor de wedstrijd, in de kleedkamer. Daar drentelt ‘ie. Stilzitten kan niet meer. Scheids, kan de wedstrijd beginnen? Nu, alsjeblieft? Iedere minuut wachten is uitstel van executie.
Dan is het 29 januari 2011. In het thuisduel tegen NAC Breda werkt Ramon Zomer zes (6!) seconden voor het eindsignaal de bal – heel ongelukkig, dat wel – in eigen doel. Ik zak plaatsvervangend door de grond. Dit overleeft de arme kerel niet. Maar wat zie ik, uit m’n ooghoeken? Ramon staat op, recht de schouders, trekt z’n medespelers die verslagen op de grond liggen, van de grond en bedankt keurig het publiek. Wat een sportman, wat een bikkel!
Als dit het resultaat is van een stukje sportpsychologie, overweeg ik op 36-jarige leeftijd alsnog een rentree op de velden. Het talent heb ik, de rest is maakbaar. Kijk maar naar onze eigen Ramon.
Sportend Nijmegen, here I come.
Deze reactie is verwijderd door een blogbeheerder.
BeantwoordenVerwijderen