“Papa, ik ben ongeduldig voor oma’s feest.” Het blonde kereltje
naast me op de bank wrijft over z’n buik. “Buikpijn.” Hij kijkt er gekweld bij.
Ik aai M. over z’n bol en verzeker hem dat dat straks meteen over is, zodra oma’s
verjaardag begonnen is.
Ik kan het weten. Want die zenuwen, dat ongeduld en die bijna
onstuitbare drang naar gezelligheid heeft onze driejarige vent van mij. Wedstrijdspanning
noem ik het wel eens, grappend. Het komt er in elk geval dicht bij in de buurt.
Het is een vreemde mix tussen verlangen en afkeer, tussen genieten van wat spanning en zenuwen om te ‘presteren’. En: het is angst, angst om iets
te missen. Stel je voor, een feest zonder mij, zonder ons. Dat kan toch niet.
Afgelopen weekend vierde roomie
J. haar verjaardag. Zaterdagavond, in de kroeg. Het klinkt vreemd, maar op
zulke dagen ben ik al de hele dag ietwat gestrest. Gezonde spanning hoor, maar het kriebelt
flink. Buikpijn. Meestal heb ik er vlak van tevoren weinig zin meer in, maar
inmiddels weet ik: een halfuur en twee biertjes verder ziet de wereld er weer heel
anders uit.
Zelfkennis komt met de jaren.
Deze keer is het niet anders. In een omgeving met veel
bruine tafels en stoelen, een dikke barman, bier, pinda’s en een hoop slap
geleuter over niks, ben ik altijd opvallend snel in m’n element. Al na een
kwartier kan ik me niet meer voorstellen waarom ik gespannen was, laat staan
waarom ik even geen zin meer had.
Ook weet ik nu al dat ik hier nooit meer weg wil. Althans,
niet zolang er nog andere feestgangers overblijven.
Dat laatste, daar kan ik niets aan doen. Op mijn beurt ben ik
genetisch beïnvloed door mijn vader. Ik kan me bijna geen afstudeer, trouw- of
andersoortig feestje van mij of mijn zusjes herinneren waarbij mijn vader niet
om 1 uur ‘s nachts met enig gepast geweld van de bar (en van een groepje leuke
jonge meiden) losgerukt moest worden.
Voor mij was het deze zaterdag ook weer raak. Om twee uur ’s
nachts had ik even een zwak momen; ik overwoog serieus om op te stappen. Toen
het volgende biertje werd aangerukt, liet ik dat plan snel varen.
Uiteindelijk vond ik mijzelf rond half vijf thuis op de bank
terug achter een immense stapel boterhammen met kaas. En met een paar duistere
foto’s van mij en allerlei leuke vrouwen op m’n mobieltje.
‘Papa, ik lijk steeds meer op jou’, zong Stef Bos al.
Deze week vertelde A. mij met verbazing dat ze het nieuwe
vriendinnetje van M. had gezien op het kinderdagverblijf. Het meisje, ook drie,
had dik, golvend, glanzend, lang blond haar en poppenogen. “Een plaatje, net Candy”, zuchtte ze. “Hij zoekt ze verdorie wel uit, zeg.” Ik knik trots. En verheug me nu al op de feestjes van onze vent over een
jaar of twintig.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten