Vorige week op hardgras.nl:
Gisteren zag ik Ottmar Hitzfeld op tv. Het waren oude
beelden. Ottmar droeg een lange beige regenjas. Een trenchcoat – ik ben even de
Duitse benaming kwijt.
De ceintuur was stevig aangetrokken; iets te stevig aan Ottmars gekwelde gelaat te zien.
Zélfs in het Duitsland van 1998 was die jas niet hip.
Ooit wilde ik ook zo’n jas. Ik was zestien en ging met mijn
zus naar Parijs. Zoals dat gaat met wankelmoedige, depressieve pubers in hun existentialistische
fase wilde ik schrijver worden en in Parijs wonen. En Parijse schrijvers liepen
in lange jassen, een beetje te tobben langs de Seine.
Sartre, Camus, dat waren mijn helden. Mannen van de
geest.
(Dat ze daarna de ene na de andere vrouw – heel lichamelijk
– alle hoeken van hun sobere pensionkamer lieten zien, dat wist ik nog niet).
Terug naar die jas. Ik kocht er dus ook een. Mijn zus gaf me
bemoedigend het laatste zetje. ‘Natuurlijk kan dat. Hartstikke stoer.’ Dat in
Uden niemand zo’n jas had, laat staan 16-jarige vwo-scholieren, dat besefte ik
nog niet.
Terug in het Brabantse paradeerde ik intellectueel door de
winkelstraat. In de plaatselijke doe-het-zelf-zaak (ook denkers kopen wel eens
een schroefje) werd ik aangeschoten door een klusser – een stukadoor of
timmerman, daar wil ik vanaf zijn.
Hij zag mij - een puisterige scholier in een lange jas - en
vroeg me in welke gang hij de acrylverf kon vinden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten