Een paar weken
terug schreef ik een blog over Syrië. Niets bijzonders, zou je
denken. Maar dat is wel zo, want het was een heel serieus stukje. En dat, dat was
alweer een tijdje terug, moet ik bekennen. Hoe langer ik erover nadacht, steeds
meer landde het besef: ook ik ben besmet met het ironievirus.
Ik ben een
homo ironicus. En daar baal ik van.
Wie op
sociale media speurt naar een sterk gevoelde overtuiging, een lekker ouderwets gevoel
van verontwaardiging of - why not - een ideaal, die kan
zoeken tot ‘ie een ons weegt. Als mensen al eens een serieuze boodschap op
twitter of facebook posten, staat daar voor de zekerheid een dikke vette
knipoog of sarcastisch grijnzende emoticon bij.
De minder-Marokkanen-van-Wilders-discussie
spreekt wat dat betreft boekdelen. De meeste mensen die boos, geschrokken of
geërgerd waren, lieten dat blijken via ironisch commentaar. “Minder,
minder, minder #PVV’ers ;-)”. Enzo.
Handig, want
dan kun je altijd twee kanten op.
Want wie jouw boodschap serieus neemt, denkt: “Goed hoor, dat dit nu eens gezegd wordt!”. En
wie denkt: “OMG, dat is wel erg betrokken, zeg, jeeeetje, wat ben je serieus
vandaag!”, die haalt opgelucht adem bij het zien van de ;-) of het grijnzende
gele mannetje.
Ontsnappen is dus vrijwel altijd mogelijk.
Het is als een disclosure. Of zoals dat vingertrucje, vroeger: “Slotje. Telt niet, lekker puh.”
Het is als een disclosure. Of zoals dat vingertrucje, vroeger: “Slotje. Telt niet, lekker puh.”
Maar toen
waren we tien. Nu zijn we twintig, dertig, veertig, weet ik het. Te oud voor kinderachtige
gêne in elk geval. Te oud voor puberale stoerheid ook.
Ik wil het
niet meer. Ik snak naar een post waarvan ik weet: dit is echt. Gemeend. Niet alleen zou een onsje minder ironie goed zijn voor de samenleving als geheel (zonder dat ik overigens terug wil naar de humorloze linksige drammerigheid van de jaren '70 en '80), ik merk
ook dat ik mensen die wél zonder aarzelen voor hun smaak of mening durven uitkomen, meer
waardeer.
Dat is
namelijk best dapper, in de leeuwenkuil die Twitter heet of in het theeroddelkransje
dat Facebook heet en waar al je vrienden (en vrienden-van-vrienden-van-vrienden
je op de voet volgen), toegeven dat je iets écht mooi of eng of moeilijk vindt.
Straks
vinden ze je nog stom.
Straks willen ze niet meer met je spelen.
Dan kun je
maar beter zeggen dat je voorliefde voor - ik noem een dwarsstraat – Rob de Nijs
een guilty pleasure is. Dat ze wel
zien dat je smaak hebt. Dat je weet hoe de code luidt. Dat je begrijpt dat Rob
de Nijs hooguit camp is. Of beter: mag
zijn.
Treurig. En laf.
Ik ga mijn
leven beteren. Mijn ironieverslaving afbouwen. Vanaf nu ga ik minimaal één keer
per week een bloedserieus stukje schrijven. Check! En wekelijks schaamteloos een
bloedserieus bericht posten op twitter en facebook. Over iets dat ik mooi vind.
Een
pleasure zonder enige vorm van guilt.
Het eerste
in de rij geef ik nu vast prijs: ik houd van Zuid-Amerikaanse panfluitmuziek.
Dus.
Wie volgt?
(En o ja,
ik ben nog steeds boos op Wilders. En ik vind het eng dat een intelligente man
zo’n minachting voor de vrij recente geschiedenis aan de dag legt. Schandalig!)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten