Posts tonen met het label Taal. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Taal. Alle posts tonen

donderdag 18 november 2010

Peter Sanders

Mijn oma was verzot op taalspelletjes en woordspelingen. Vooral rare namen (en naamcombinaties) hadden haar grote belangstelling. Iedere dag spelde ze verlekkerd de geboorte- en rouwadvertenties in de krant uit. De mooiste voorbeelden schreef ze vervolgens in een schrift. Dat ene schriftje werden al snel twee schriftjes; uiteindelijk heeft ze er een stuk of zes, zeven vol gepend. Na haar dood heb ik er even in zitten bladeren. 

Hoogtepuntje uit de collectie: de heer W.C. Bril. Een even prachtige als sadistische vondst van de ouders.

Ik ben erfelijk belast. Ook ik ben gefascineerd door grappige, opvallende of ronduit bizarre namen. Zo moet ik altijd heel hard lachen om vaders die de naam van hun kind vergeten bij de balie van de burgerlijke stand. Of vaders die de naam verhaspelen. Neem oud-NEC’er Van Beukering: die gaat door een foutje van papa als Jhonny door het leven. Geniaal.
Om dit soort ellende te voorkomen, was ik bij de geboorteaangifte van Max scherp als een mes. En terecht, want het scheelde weinig of de vriendelijke ambtenaar had het accentje in de naam Ramón op de ‘n’ in plaats van de ‘o’ gezet. En ook bij de aangifte van Ole was er sprake van enige verwarring. De dame aan de andere kant van het loket: “Hoe zegt u? Olle?” Ik: “Nee, Oooo-le”. Zij weer: “Oh. Olé dus?”

Zo ging het nog even door. Uiteindelijk staat Ole’s naam correct in het geboorteregister. Maar het heeft wat voeten in de aarde gehad.

Inmiddels blijkt deze gemeenteambtenaar niet de enige die moeite heeft met de naam Ole. Tot onze verbazing dachten hele volksstammen dat we op het geboortekaartje hadden geschreven: Olé, Jonas is geboren. Ook leuk natuurlijk, maar niet onze insteek. Voor eens en altijd: het is dus Ole. Zonder dubbele ‘l’, zonder accent. Gewoon, op z’n Deens. Maar dan zonder raar Scandinavisch streepje door de ‘o’.
Of mijn namenfetisjisme iets te maken heeft met mijn eigen doorsneenaam, weet ik niet. Zeker is dat ik niet erg vrolijk word van de weinig originele combinatie Sander Peters. Ik geloof dat er alleen al in Nijmegen en omstreken al zo’n zes Sander Petersen rondlopen. Dat moeten er in heel Nederland al snel enkele tientallen zijn. Raar idee, al ben ik natuurlijk wel de knapste, slimste, grappigste en breedste Sander Peters.

O ja. En wie denkt dat elk nadeel z’n voordeel heb en dat er over mijn naam in elk geval geen babylonische spraakverwarring ontstaat: wel dus. Hoe vaak ik niet Peter Sanders genoemd word...

vrijdag 29 oktober 2010

Hé, slachtoffer!

Ik ben een man en dus zap ik graag en vaak. Meestal is dat een tamelijk doelloze bezigheid. Maar soms levert het iets moois op. Zo belandde ik een tijdje terug in een documentaire over het taalgebruik van kleine kinderen. Meer specifiek ging het over schelden. Waar wij vroeger de enige twee ‘allochtoontjes’ in onze klas – V. uit Turkije en R. met een Indonesische vader – nog redelijk goedmoedig uitmaakten voor ‘Turkie Augurkie’ en ‘Pinda’, daar gaat het er nu anders aan toe. Harder vooral. Kleine kindjes wensen elkaar zonder blikken of blozen de meest vreselijke ziektes toe.

Boeiende televisie. En behoorlijk schokkend.

Als taalfreak bleef me vooral één specifiek scheldwoord bij. Een term die de laatste tijd, zo begreep ik, onder de jeugd aan een serieuze opmars bezig is: ‘slachtoffer’. Prachtige vondst. Zeg nu zelf: niets ergerlijker dan van die klagende types. Van die vet sneue passievelingen die altijd denken dat alles en iedereen het op hen gemunt heeft – terwijl dat dus niet zo is. Dat soort losers roept in mij een bijna onbeheersbare agressie op. 

En nu ben ik er zelf een.

Want, echt waar, alles zit tegen. Gisteren beleefde ik het dieptepunt van mijn persoonlijke crisis. Hoop ik. Na zes uur slaap (te weinig, gaap), kroop ik om zeven uur (in het donker!) in de trein, op weg naar Amsterdam (station Bijlmer-Arena). Die reis op dat tijdstip is op zichzelf al reden genoeg om in een diepe depressie te geraken, maar het zou nog erger worden. Ik som even op: een opdrachtgever (een kleintje, dat dan wel) beëindigt via de mail de samenwerking - slik! - een bitchy mevrouw snauwt me in de trein toe dat ze ‘ontzettend veel last heeft’ van mijn iPod – huh, hij staat helemaal niet hard – en bij aankomst in Nijmegen heeft een grapjas het zadel van m’n fiets gejat. En omdat ik niet het type ben dat blij wordt van een zadelpen in z’n…, loop ik naar huis. Om half twaalf ’s avonds. Door de regen.

Help, ik ben zielig!

Maar dan. Dan is er altijd nog Max. Ik sluip z’n kamer binnen, en kijk even bij z’n bedje. Onze kleine witkop ligt horizontaal in bed, luid snurkend en in een innige omhelzing met z’n vrienden Beer, Kikker, Hond en Babyhond. Wauw. Het liefste, leukste, grappigste, mooiste en stoerste jongetje ter wereld is mijn zoon.  

Exit slachtoffer Sander.