dinsdag 18 augustus 2015

Z'n eerste koers



Roze is ´ie. Knalroze. Plaatjes van My Little Pony sieren het frame. Nee, de fiets verdient niet direct het predikaat stoer en mannelijk. De zijwieltjes werken ook niet echt mee. Het deert mijn vierjarige kleine man allemaal niet, gelukkig. Hij begint aan zijn eerste koers. De helm stevig vastgegespt om het bolle koppie, de voetbalschoenen met dubbele knoop stevig dicht.
Hup, we kunnen.
“Pa-ap, we vergeten de limonade.”
Het is niet echt warm. Maar hee, wielrenners drinken nu eenmaal uit bidons.
Ik rijd naast mijn smurf. Echt hard gaat het niet. Desondanks ben ik gehuld in vol ornaat. Koersbroek, koersshirt, witte sokjes, witte schoentjes, helm en kekke zonnebril. Natuurlijk zijn de benen geschoren. Een koers, daar begin je gesoigneerd aan.
De uitdossing was niet direct mijn idee. Het was op speciaal verzoek. Want: wat is er nou cooler dan wielrennen naast een echte wielrenpapa?
Ooit was ik vier, ik begrijp dat helemaal.  
Het wegdek door het nietige Franse dorpje is slecht, kuilen en kiezels vragen de volle concentratie. En dan is er nog die vervelende helm. Die zakt steeds naar achter. Beetje groot. “Potverdikke papa, die rothelm, kun jij die rechtzetten?”
Natuurlijk kan papa dat.
We naderen een voorrangskruising. Remmen. “Vóór de haaientanden, kerel.” Een vrachtwagenkolos dendert voorbij. De weg trilt. Blijft spannend, op nauwelijks een meter van de roze-fiets-met-minirenner-combinatie.
Die overigens keurig stokstijf blijft staan voor de streep.
Een minuut of vijf later zijn we eindelijk aan de overkant. Toen de file auto’s even stilhield, bleven de zijwieltjes steken in een uitgesleten vrachtwagengeul in het asfalt. Zul je altijd zien. Rode wangetjes van de inspanning. Ik til smurf en fiets met één hand op en zet ze aan de overzijde weer neer. Verder maar weer.
Strava verraadt dat we inmiddels 200 meter gekoerst hebben. Tijd voor een slok.
Even rusten. De helm moet af. Hè hè. Poe zeg. Even bijkomen.
“Gaaf, kerel?”
Knikje. Serious business dit.
“Niet te lang stilstaan, vent, dan koelen we af.” Helm op en hups, trappen. 250 meter zitten we nu; de straat helt. “Een berg, papa.” Hij kijkt opzij en gaat ook staan op de trappers. De roze driewieler beweegt vervaarlijk heen en weer. Na 10 meter bereiken we de top. Daar wacht ons de beloning. 20 meter afdalen naar het tuinhek.
Thuis. 300 meter gekoerst. Gehaald. Trots!
Opa, oma, grote broer en hulpmama staan te wachten. Foto, high fives. En een verlegen lachje. “Ik ben een wielrenner. Toch, papa?”
“Zeker, kerel.”
Mooier worden vakanties niet.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten