zaterdag 26 januari 2013

Kopstukken: Johan Bruyneel


Het onvermijdelijke poloshirt, de bovenste knoopjes open. De gele Tour-accreditatie losjes om de hals. Dure zonnebril op het hoofd, de ogen lichtjes dichtgeknepen. De inmiddels wat vlezige onderarm hangt  nonchalant uit het autoraampje. Zo kennen we Johan Bruyneel, de man achter US Postal, Discovery en – vooral – de man achter Lance.

Of beter: naast Lance.

Lance en Johan, Johan en Lance. Van 1998 tot 2010 vormen ze een onafscheidelijk, onwaarschijnlijk succesvol duo. Waar Lance is, is Johan. Op de achtergrond, onopvallend, stiekem bijna. Maar hij is er, altijd en overal. Waar Lance spreekt, spreekt hij over Johan. Vol bewondering, vanzelfsprekend. En het belangrijkst: wint Lance, dan wint ook Johan. De ideale tweede man.

Laten we niet vergeten dat Bruyneel zelf een meer dan verdienstelijk renner was. Geen winnaar, verre van zelfs. Maar toch: een klasbak. Type mooie renner. Jongensachtig uiterlijk, engelengezicht. Immer goed gesoigneerd. Spierwitte sokken op glimmend gladde bruine beentjes. En om de strak geföhnde haren een fluorescerende haarband.

Had hij mogen kiezen, dan was Johan als Italiaan geboren.

Maar Johan is geen Italiaan. Hij is een Vlaming uit Izegem die een groot deel van z’n carrière in Spanje rijdt. Voor Once, de ploeg met de hysterische outfits en dito ploegleider. Gekke Manolo Saiz. Het is een ploeg die sierlijke Johan op het lijf geschreven is. Veel renners met de oogstrelende zit die klasse verraadt. Flyers zogezegd. Olano, Breukink, Zarrabeitia, Mauri, Zülle, Jalabert: net als Johan Bruyneel prima coureurs. Maar ook een beetje saai. Rustig, evenwichtig. Ideale schoonzoons.

Jongens van ‘net niet’.

Heeft dat stempel hem dwars gezeten?

In de nadagen van zijn loopbaan fietst Bruyneel nog twee seizoenen voor Rabobank, als wegkapitein. De eerste carrièreschreden als manager? Goed denkbaar. Zeker is dat Johan in de Tour van 1996 als Rabobank-renner in de afdaling van de Cormet de Roselend het ravijn induikt. Voor het oog van de camera zeilt hij over de vangrail. Hij valt diep. Heel diep. Maar zit een minuutje later alweer op zijn fiets.
Sierlijke Johan is ook een harde. Snoeihard. Voor zichzelf, nu nog.

Als renner wint Bruyneel niet erg veel. Maar als het raak is, dan is het goed raak. Neem de tweede etappe in de Tour van 1995. Dwars door de Ardennen gaat het, over het LBL-parkoers in grote lijnen. Die dag is hij de enige die een ontketende Indurain kan bijbenen. Mooie beelden zijn het: de Grote Zwijger die stoïcijns de enorme molen ronddraait. Gebeeldhouwde kop in de wind. In zijn kielzog de ranke Bruyneel, die nooit overneemt, maar wel de armen in de lucht mag steken in Luik.

Een fraai staaltje koerstactiek. Intelligent, gewiekst, leep. Overleven en winnen. Dat is de koers. Een knappe fysieke prestatie ook van Bruyneel, dat zeker. Maar toch weer: in de schaduw van een echte kampioen.

Net niet.

Nóg niet.

Eind 1998 stopt Johan als renner. Op hetzelfde moment ziet hij hoe ex-kankerpatiënt Lance Armstrong naar een vierde plek in de Vuelta rijdt. Het prikkelt hem; hij benadert de Amerikaan en overtuigt hem ervan dat die onder zijn leiding de Tour kan winnen. Alles wat nodig is, is keihard trainen, een stevige portie discipline en vechtlust. Daar heeft Lance genoeg van. En oké, er zijn wat verboden vruchten nodig. Maar daar schrikt Johan niet van. Hij is groot geworden in de ondoorzichtige Spaanse wielercultuur; de passie en de furie van mentor Saiz doen de rest. Lance is de juiste man op de juiste plek en op het juiste tijdstip voor Bruyneel. Als hij Het Project ‘Lance’ goed aanpakt, kan hij zijn talent als man-op-de-achtergrond volop benutten. En belangrijker: eindelijk eens écht gaan winnen.

Van ‘net niet’ naar ‘wel’.

Heel erg wel.

Manager Johan is een harde. Snoeihard. Voor anderen vooral, nu. Hij stelt een ploeg samen. Een ploeg vol trouwe adjudanten. Ja-knikkers, domme hardrijders of ambitieuze jongeren. Kerels die bibberend buigen voor Bad Cop Lance en denken dat Good Cop Johan het beste met ze voor heeft.

Steeds vaker staat Johans babyface op onweer. De vrolijke lach van vroeger, met de guitige voortandjes en de twinkeloogjes, is verdwenen. Wat rest is een zelfvoldane grijns op het pafferige gelaat. ‘We might as well win’, heet het boek dat hij met Lance uitbrengt. Er had beter kunnen staan: We must win, at all costs. De herinnering aan boyish Johan, de net-niet-winnaar en ideale schoonzoon, vervaagt. Hij heeft z’n buit binnen.

Dan, in 2012, valt Lance, en Johan valt mee. Diep, heel diep. Dieper nog dan in 1996. Maar Bruyneel is nog steeds een harde. Snoeihard. Hij komt terug. Eerst met een boek, in 2013 naar het schijnt. Riri’s Ma vérité zal erbij in het niet vallen. En daarna? Excuses, tranen en gladde praatjes op tv - niet bij Oprah maar bij Karl, Ivo of Mart. Verschil moet er zijn. Maar toch: de oplagecijfers zullen naar grote hoogten stijgen.

Slimme, gewiekste, lepe Johan overleeft. Vrees ik. Net als toen in Luik, in 1995.

Dat is nu eenmaal de koers.

vrijdag 4 januari 2013

Youp en de maatschappij


‘Weet u wat ik krijg voor deze column? 1.800 euro. Dat is vier euro per woord. Vier euro, mensen. Ik typ dus maar gewoon stug door. Woord voor woord voor woord….’

De makers van het tv-programma Bureau Sport hadden iets leuks bedacht. Weet je wat we doen? We vragen Youp van ’t Hek zich af te zetten tegen de poenerigheid van de topsport. Tegen de uitwassen van het ‘wereldje’ en tegen het decadente gedrag van met name jonge voetballers die te veel geld hebben.

Oh oh, die Balotelli toch, met z’n tien Porsches.

Waar moet het heen met de maatschappij? 

Geld, geld en geld. Daar draait de wereld om. Zei Youp. Sommigen onder ons beseffen niet meer wat normaal is. Gelukkig besloot meester Youp hen te helpen. Hij voerde z'n eigen honorarium en inspanningen aan als bewijs dat het anders kan. Er zijn mensen die het met minder moeten doen. Mario! Usain! Cristiano! Mensen die het niet voor het geld doen, maar voor de liefde voor het vak. Voor de eer. 

Of gewoon, voor de maatschappij. 

Zoiets bedoelde Youp. Denk ik. Ik denk ook dat Youp niet weet dat 1.800 euro voor zo'n stukje een tarief is waar de meeste schrijvers en columnisten slechts nat van dromen. 

Een zichzelf herhalende schreeuwlelijk die zich - voor 900 euro per uur – boos maakt over een uitgekauwd onderwerp. En daar de politiek correcte toffe jongen mee uithangt. Het is de reden waarom ik rode bultjes in mijn bilnaad krijg van de Jan-Jaap-van-der-Wallen en andere mannen (het zijn altijd mannen!) die een maatschappijkritische boodschap in hun voorstelling leggen.  

Nee, ik zeg het verkeerd: ze leggen die boodschap er bovenop. Heel dik.

Te dik. 

Deze week zag ik Theo Maassen op tv. Ik meende me te herinneren dat Theo vooral grappig was. En dat z'n shows nergens over gingen. Maar Theo bleek veranderd in een eersteklas moralist. Zo riep hij steeds, de armen pathetisch ten hemel geheven: ‘Ik weet het niet meer, met deze wereld.’ Of: ‘Die Geert Wilders, met de kopvoddentaks, dat kán toch niet?!’ En het toppunt: ‘Ik ben net veertig, het is een verwarrende periode.’
Tjonge.
Jonge.
Jonge zeg.

Nee, dan Ronald Goedemondt, die een uurtje na Theo op tv mocht. Niks geen pretenties, niks geen makkelijke meningen over dito onderwerpen. En vooral: geen ‘moraal van dit verhaal’. En toch van de eerste tot de laatste minuut boeiend. Geniaal cabaret kortom - hoog tempo, sterke timing en ontzettend veel originele grappen. Ik heb gewoon anderhalf uur gelachen.

Zo. Nu ga ik een stukje typen voor hetiskoers.nl. Uren zweten, voor nul euro. Daar maakt dan weer niemand zich kwaad over.

dinsdag 25 december 2012

Lombardije: overschatte koers

Weinig waar ik zo’n gloeiende hekel aan heb als de herfst. Ja, aan de Ronde van Lombardije misschien. Overschatte koers. Vaak ellendig rotweer, even vaak een voorspelbare winnaar. Wiedes: slechts drie renners hebben half oktober nog zin om 260 kilometer te koersen. Kansje van drieëndertig een derde procent dus.

Nou nou nou. Spannend, hoor.

Ik hoor het Gary Lineker al zeggen: de Ronde van Lombardije? Dat is die koers van zeven uur over talloze saaie, lange beklimmingen, waar 90 procent van de renners vroegtijdig uitstapt en waar Damiano Cunego in de kopgroep zit.

Ergerniswekkend is ook het pseudo-intellectuele geneuzel over deze koers. Grote woorden als gepassioneerde liefde en mythische schoonheid vliegen je om de oren. Dezelfde woorden die aanhangers van het Italiaanse wielrennen altijd en overal bezigen. Net zo overdreven als de Italianen zelf. Aanstellers.


Neem dat kerkje, bovenop die heuvel. Met die klokken. De Madonna del Ghisallo heet het, als ik me niet vergis. Italië staat barstensvol met dat soort kapelletjes. Maar nee, dit kerkje, dat is speciaal. Sterker: hier moet een documentaire aan gewijd worden. Of beter nog: een hele film. Met stemmige muziek eronder. Veel gele, rode, bruine blaadjes in beeld. Een scooter. Een Fiat. En een espresso op een terrastafel waaraan een mevrouw met bontjas en zonnebril. En dan weer de herfstige gloed van de zon op de beboste heuvels. Saa-aai.

O ja, goed idee, doen we ook nog een beeld van de kleumende rondemisszus van Ivan Basso met veel lang blond haar en in ieniemieniejurkje. Mooi shot, en ook zo typisch Italiaans. 

Fantastissimo (zal wel niet kloppen, maar gelukkig zijn er genoeg lezers die mij kunnen corrigeren).

Godzijdank leeft Gino Bartali niet meer (God hebbe zijn ziel). Anders zou ook die iedere vijf minuten in beeld komen. Hopsakee, iedereen weer een winter lang in katzwijm.

Hoe langer ik erover nadenk, hoe meer ik me realiseer: ik heb een hekel aan Italië. Aan Italianen. En zeer zeker aan het Italiaanse wielrennen. Geef mij maar Spanjaarden, Belgen, Duitsers, ja, desnoods Fransen. Alles beter dan al die kleine gelikte coureurtjes met hun bakkebaardjes, hun gebaartjes, hun mama’s, hun onduidelijke ploegjes, hun achterover ge-gelde krulletjes en hun te witte sokjes op te bruine beentjes.

En dan dat gekoketteer met tradities. Ik zeg: vet saai dat ze daar in Lombardije al dik 100 jaar naar boven rijden naar een en hetzelfde kapelletje. Überhaupt vet saai dat ze in Italië alles al honderden jaren hetzelfde doen. Doe eens gek: gooi eens wat anders dan parmezaanse kaas over die spaghetti bolognese.

Zul je zien: straks is het Milaan-San Remo en gaan we weer met ons allen opgewonden zitten doen over de aartsbisschop van Milaan die op het plein voor de Dom (il Duomo, sorry) alle schijnheilige leden van de omertà-familia z’n zegen geeft. Och, wat heerlijk tradizionale. ‘Een Italiaan die Milaan-San Remo wint, dat is wat hoor. Dan ben je een hele signore’.

Jajajajaja. Geef mij maar de HEW Classics. Of de Ronde van Oman. Lekker geen traditie. Basta!

De morele cover-up van Lance


Zaterdagochtend, half elf. Kinderen uitbesteed aan opa en oma. Kopje koffie, oprolcroissantjes-uit-eigen-oven. En de column van Bert Wagendorp in de Volkskrant. Hoe kan het anders: over Lance. Vrij vertaald vraagt Wagendorp zich af waarom we collectief in een hysterische stuip van schuimbekkende verontwaardiging schieten nu we weten wat Armstrong allemaal heeft uitgevreten tussen 1998 en 2005. ‘Misschien omdat we de topsporter een voorbeeldfunctie toedichten – waarom hij zelf overigens nooit heeft gevraagd.’ (…) ‘Het kwaad in de gedaante van een simpele jongen die toevallig hard kon fietsen en ook nog een arrogante Amerikaan is.’
Ik heb Bert Wagendorp hoog zitten. Prima journalist, vriendelijk mens, prachtige schrijfsels. En dan ook nog wielerfanaat.
Ja, als ik met een man zou moeten trouwen, koos ik Bert.
Het doet me dan ook pijn te zeggen dat Wagendorp hier de plank volledig misslaat. Als iemand juist wél gevraagd heeft om die voorbeeldfunctie, is het Armstrong. Neem zijn twee (!) autobiografieën – bijna-religieuze lectuur, hagiografie van de bovenste plank. Als oud-kankerpatiënt heeft Lance de hemel van dichtbij aanschouwd. Hij weet wat Lijden is. Ja, hij is zo ongeveer uit de dood herrezen. Daarna heeft deze bewonderenswaardig krachtige mens het roer radicaal omgegooid. Heeft een stichting opgericht – geheel en al belangeloos natuurlijk – om overal ter wereld arme kankerpatiëntjes te helpen. Ook is hij Tour de Frances gaan winnen, als ambassadeur van een gezonde levensstijl. Om lotgenoten te motiveren en ons gewone mensen te bewijzen dat zoiets natuurlijk gewoon kan: kanker overleven en vervolgens zeven keer de Tour winnen, op water en brood. Op karakter.
Wie het waagde vraagtekens te plaatsen bij die plotselinge suprematie, bij die transformatie van prima eendagscoureur tot allesoverheersende superkampioen, kreeg de volle laag. Handen af van The Boss. Want Hij heeft meer meegemaakt dan wij. En Hij doet goed werk.
Wielrennen is een katholieke sport. Dat is de afgelopen dagen maar weer eens gebleken. Stiekem stoute dingen doen en er vervolgens met een uitgestreken gezicht glashard over liegen, het is de volgelingen van de paus wel toevertrouwd. Zonder lastig schuldgevoel of knagend geweten bovendien, want even een uurtje biechten of – zoals vroeger – je zonden afkopen met een ‘aflaat’ en hopseflops, je bent weer helemaal het fatsoenlijke mannetje of vrouwtje.
Na het lezen van The Secret Race en de USADA-rapporten, ben ik er meer en meer van overtuigd. Die stichting, Livestrong, met die gele bandjes, die goede doelen, de gelden die ingezameld worden, de Ride for the Roses, maar ook de tweets waarin de grote @lancearmstrong dagelijks anonieme kankerpatiënten een hart onder de riem steekt: het is allemaal één grote doortrapte poging om kritiek bij voorbaat onmogelijk te maken. En om een knagend geweten te sussen.
Die stuitende morele superioriteit. Dáárom zijn we verontwaardigd, Bert. Daarom zien we Lance nu zo graag op de brandstapel.
Ik hoop met heel mijn hart dat al die katholieken het eeuwenlang bij het verkeerde eind hebben gehad. En dat zondaars hun straf niet ontlopen. En Lance dus ook niet. Liefst hier en nu, maar voor mijn part straks in een of ander hels hiernamaals. Al was het maar voor de arme Tom Danielson die een paniekaanval kreeg toen hij een bloedtransfusie moest ondergaan. Voor Christian Vandevelde die simpelweg met ontslag bedreigd werd als hij zich niet met epo zou vol spuiten. Of voor David Zabriskie die zonder scrupules door Lance en Johan gepusht werd zich te drogeren – ondanks zijn trieste familiegeschiedenis. En vooral voor al die arme kankerpatiënten, wereldwijd, die door Armstrong schaamteloos ingezet zijn als PR-instrument. Als morele dekmantel. .
Lance Armstrong een simpele, arrogante Amerikaanse jongen die toevallig hard kon fietsen? Was het maar waar.

Pesterige jochies uit Dortmund


Ooit zag ik een documentaire waarin Marco van Basten vergeleken werd met een balletdanser. Onzin natuurlijk. Voetbal is muziek.
Dus kijk ik altijd zonder geluid.
(Bijkomend voordeel: je mist de woordgrapjes van Frank Snoeks).
Je moet er voor open staan. En ja, het duurt even - ook bij mij. Maar echt: na een minuut of vijf is meestal glashelder waarnaar je zit te luisteren. Zo ook afgelopen woensdag. Ajax-Dortmund. De bal ging van Alderweireld naar Blind. Van Blind naar Enoh. Van Enoh naar Alderweireld. Van Alderweireld naar Van Rhijn. Van Van Rhijn naar Eriksen. Van Eriksen naar Alderweireld.
Enzovoort.
Prachtige balbezitstatistieken leverde het op.
Ik zag het aan en besefte plots: Ajax speelt Eric Satie. De Gymnopédies of Gnossiennes, het maakt niet uit. Melodieus en verzorgd, dat zeker, maar zo vre-se-lijk slaapverwekkend. Doelloos gepingel.
Nee, dan Dortmund. Misschien komt het doordat ik in een bepaalde levensfase zit, maar ik wist ineens met grote zekerheid: de gelbschwarze jochies - pestkopjes Marco en Mario voorop - zongen 90 minuten lang, steeds weer opnieuw, een kinderliedje. ‘De krokodil ligt in het water’.*
Hap. Au! Bijt-ie in je bil.
Dodelijk effectief. Zoals voetbal bedoeld is.
*Voor wie het niet direct paraat heeft, hier de volledige songtekst: ‘De krokodil ligt in het water. De krokodil ligt helemaal stil. De krokodil komt steeds een heel klein beetje nader. Eèèèèèèn: Hap. AU! Bijt-ie in je bil.’

De plukjes van Ronald Waterreus


Ik ben voetbalmoe. Zelden zit ik nog een wedstrijd uit. Het interesseert me niet meer wie kampioen wordt en wie de nacompetitie overleeft. Om de beschamende vertoning van onze oranje jongens deze zomer moest ik glimlachen.
Vroeger hadden spelers tenminste nog rare kapsels waar je op kon letten als je er geen zak aan vond. Ik noem een Pierre Littbarski, een Michel Boerebach en een Roberto Baggio.
En nu? Niks van dat alles; voetballers zijn vermodieusd. Dacht ik.
Zondag zag ik Ronald Waterreus bij Studio Voetbal.
Ronalds haar maakte mijn dag, mijn week, mijn jaar goed. Dwars tegen de heersende trends in houdt deze Limburgse holenmens stug vast aan zijn jaren ’90-coupe. Goed, de nekspoilers zijn er al een poosje af.
Doodzonde.
Maar de plukjes die zondagavond op Ronalds voorhoofd gedrapeerd lagen, die waren fan-tas-tisch.
De volle 45 minuten lang bleef ik me verlekkeren aan Ronalds ‘ponnie’. Welke zichzelf respecterende kapper knipt zoiets? Of zou mevrouw Waterreus zelf…?
Fascinerend.
In elk geval pleit ik voor een onmiddellijke terugkeer op de velden van ‘Reus’. Dan zitten ik en mijn-bord-op-schoot er weer klaar voor, zondags om 19 uur.

De keiharde onderzoeksjournalistiek van het AD


*Ringtone met tune van Radio Tour de France*
‘Hallo, met Mike.’
‘Ha Mike, je spreekt met Kuifje van het Algemeen Dagblad.’
‘Hé die Kuifje, hoe gaat ‘ie? Alles goed met jou, het vrouwtje en dat blaadje van je?’
‘Ja hoor, mag niet klagen. Al die wilde maffiaverhalen over Lance en Tyler en doping enzo, dat scoort lekker. Hoop nieuwe lezertjes erbij.’
(…)
‘Nu we het er toch over hebben, Mike, ehm, ik wilde je eigenlijk iets vragen. Kijk, je zult het wel onzin vinden en zo, en ik weet, we hebben het er al vaak genoeg over gehad, bijvoorbeeld toen in Pau, op je hotelkamer, of in Luik, aan de finish toen je tweede werd achter VDB, of was het achter Bettini of achter Bartoli of achter Rebellin, haha, sorry inkoppertje, maar toch, onze lezers willen het weten. Dus vraag ik het je, en je weet joh, we kunnen het nooit bewijzen, niemand kan dat, kijk maar naar Lance, het is jouw woord tegen het hunne, dus we kunnen alleen maar hopen dat je eerlijk antwoordt, maar van de andere kant: niemand dwingt je. Maar ik denk altijd maar: nooit gevraagd is altijd nee, want nee heb je en ja kun je krijgen, toch, Mike?’
(…)
‘Dus tja, nou ja, komt-ie dan, ik vraag het je toch maar gewoon op de man af, direct en eerlijk: heb jij ooit ergens in je carrière, toevallig of per ongeluk, of gewoon een keer uit nieuwsgierigheid of zo, of omdat je werd gedwongen door die gekke Italianen of Spanjaarden op hun brommertjes die iedereen eruit reden, of gewoon omdat de prestaties even wat uitbleven en je een nieuw contract wilde, nou ja, uhm, iets gebruikt? Middeltjes dus, die op de lijst stonden. Ik noem het bewust geen doping, maar gewoon iets dat herstelbevorderend werkt?’
(…)
‘Ik bedoel, ik begrijp heel goed, Mike, dat als je over drie of vier cols moet, met 35 graden,  en dat dag in dag uit, dat je dan ’s avonds wel eens effe iets neemt om je wat beter te voelen of zo. Moeten we niet te moeilijk over doen, ik schrijf mijn stukjes ook niet op water en brood alleen, haha. Zonder bakkie koffie of een peuk zou ik nog steeds stukkies tikken voor het Barendrechtsch Weekblad.  Bij wijze van spreken dan he, want ik weet ook wel dat je van een werkpaard geen renpaard kunt maken, maar ja, die verhalen he, over pilletjes en spuiten enzo, dat vreten de mensen als koek.’
(…)
‘Weet je wat het is, jongen, ik snap dat je het ongemakkelijk vindt. Ik schrijf gewoon op dat je deze vraag onzin vindt. Ik zal het goed verwoorden hoor, maar ik zal duidelijk maken dat je ervan baalt dat mensen je niet meer geloven. Begrijp me goed, Mike, ik geloof je. En ik begrijp je. Ik schilder je niet af als crimineel. Maar ja, de mensen hè, die willen zondebokken. Die willen spannende verhalen. En bovenal willen ze de waarheid horen, alsof er zoiets bestaat als De Waarheid. Ik weet het, dat is naïef, dom geleuter van buitenstaanders, maar toch: nu kunnen we in elk geval laten zien dat we het gevraagd hebben. Dat ze ons pennenlikkers niet gaan verwijten dat we het allemaal maar hebben laten gebeuren, zonder kritische vragen te stellen. Komt dus helemaal goed, bedankt voor je tijd, je begrip en je uitleg. Succes verder met je nieuwe carrière en die blonde stoot van je. Later!’
‘Jij ook bedankt, Kuifje, ik spreek je.’
‘Dag Mike!’

maandag 24 september 2012

Het plasje van Oscar Sevilla


Oktober 2002. Het najaar is herfstachtiger dan ooit. De relatie met mijn middelbareschool-vriendinnetje loopt spaak na een jaar of tien. Ik bivakkeer maandenlang op een raamloze zolderkamer met gaten in de houten vloer, breng de was naar vrienden of mijn ouders, en eet iedere avond macaroni met smak en kaas. In m’n uppie, op de bank voor de tv. Life sucks.

Gelukkig is er de fiets.

De mijne - een bordeauxrode Concorde – staat geparkeerd voor een in grote haast eigenhandig getimmerde boekenkast en fungeert als droogrekje voor hand- en theedoeken. Iedere dag na het werk schiet ik in mijn wielerpakje, til het racemonster snel even de 346 treden naar beneden, en rijd mijn vaste rondje door het Nijmeegse heuvelland. Depri? Ben je gek, fietsen is het beste medicijn.

Oké, ’s avonds in mijn bedje lig ik nog wel eens zachtjes te snikken. Koud, zielig en eenzaam onder de wol. Ik ben geen type voor onenightstands. En al was ik dat, mijn sneue eenpersoons Topcat-dekbed staat dat soort nachtelijke pret vast en zeker in de weg.  

Maar gelukkig is er de koers.

Ik volg de Vuelta in september op de voet. Zes Spaanse toprenners maken elkaar het leven zuur, met als ultiem hoogtepunt de bikkelharde strijd op de flanken van de Angliru. Puur genieten. Uiteindelijk brengt Kelme-renner Aitor Gonzalez het amarillo naar Madrid. Aitor was altijd een echte hardrijder, maar komt plots ook met de besten de hoogste bergen over.

Knap hoor.

Ik supporter voor de kleurrijke Terminaitor. Dat ‘ie tot de nek volgepropt is met pilletjes? Tja. Dat weet iedereen. Maar dat geldt ook voor de nummers 2 t/m 6, de immer goed geprepareerde bleekneusjes Roberto Heras, Joseba Beloki, Oscar Sevilla, Iban Mayo en Angel Casero.

Viva Espana, viva Eufemiano Fuentes. 

Dan is er het WK in Zolder. Mijn vader en ik zijn erbij, die zondag 13 oktober. We vertrekken akelig vroeg, vanwege de verwachte drukte vooral. En een beetje uit angst voor de Belgische bewegwijzering.

De koers past uitstekend bij mijn stemming. Grijs. Het peloton sjeest als een bezetene rondjes over een voormalig F1-circuit. Mijn vader en ik eten ieder drie zakken friet met enorme kledders mayo, drinken waterige pilsjes uit een plastic glas, en klappen iedere ronde beleefd als de negen-man-sterke-trein van de Azzuri voorbijvliegt.

Mooie Mario gaat winnen. Dat weet iedereen. 

Saaie koers. Lelijke omgeving. Vieze pisbakken.

Cipo wint inderdaad. In een vorstelijke sprint. Schijnbaar. Ik heb ‘m niet gezien. Ik poetste mijn kleren schoon, nadat ik in de laatste ronde de volle mep kreeg van… een urinerende Oscar Sevilla. Oscars plasje: het enige positieve van deze dag.

Snel vergeten dit WK en deze herfst. 

Ik ben voor Hinault


Gisteren op hetiskoers.nl:

Een zondagochtend eind augustus, ruim 33 jaar geleden. Mijn vader reist af naar het WK in Valkenburg. Ik ben net vijf, en mag niet mee. Te gevaarlijk, zegt papa. Ik geloof hem.
Jan Raas wordt wereldkampioen, tot grote vreugde van de tienduizenden fans die zich op de Cauberg hebben verzameld. En tot grote vreugde van mijn vader, getuige zijn gebalde vuist en oerkreet als hij ’s avonds terugkeert.
De reden van die blijdschap? Niet zozeer de winst van Raas - met de stugge Zeeuw hebben wij thuis niet veel op. Nee, het is vooral de nederlaag van Bernard Hinault die mijn vader plezier doet. De Breton is ‘een arrogante kwast’. Daarbij: Hinault zit Joop Zoetemelk dwars in de Tour.
En Joop, daar hebben wij thuis wel wat mee.
‘Weet je wat het mooiste was?’, glundert mijn vader, die inmiddels met een pilsje op de bank zit. ‘Die  stomme Hinault kreeg voor mijn neus een lekke band. En niemand deed iets om hem te helpen.’
Mijn vader grinnikt. Zijn zoontje snikt zachtjes.
Deze zomer heb ik op Alpe d’Huez een Renault-petje gevangen, gegooid door zo’n karavaan-auto-meisje. Sindsdien ben ik voor Ienoo. We hebben zelfs een levensgroot spandoek voor ‘m gemaakt. En nu dit?  
Boos roep ik: ‘Maar pap, waarom had je je bandenplakspullen niet bij je?’ en ren huilend naar mijn kamer. Met mijn Renault-petje over mijn ogen, kruip ik diep onder de dekens. Ik neem me voor om nooit, echt nooit meer, zonder bandenplaksetje naar de koers te gaan.
Tot op de dag van vandaag houd ik me daar aan. 
Ook deze zondag ben ik er weer bij, op de Cauberg. Mét mijn vader, een plakkertje, een tube lijm en drie bandenlichters.
Maar als ik eerlijk ben: ik zou niet weten wiens band ik zou willen plakken. En dat vind ik best erg.  

vrijdag 14 september 2012

De Rabocultuur: alles in dienst van Het Doel


Gisteren op hetiskoers.nl: 

10 November 2014. Het is koud, waterkoud, deze vroege zondagochtend. De ijzige mist hangt in flarden boven de velden. Uit de natte nevel duikt hier en daar een eenzame boerderij op. Een vermoeide hond blaft. Het geluid draagt niet ver. De Achterhoek is leeg en verlaten. En daar zal vandaag weinig verandering in komen.

Het is geen weer voor uitstapjes.

Dan, plots, zacht geratel. Een ketting, een derailleur. Gonzend geluid. Keiharde bandjes op glad asfalt. Een regelmatige ademhaling komt verrassend snel naderbij. Een lange, graatmagere kerel fietst voorbij. Oranjeshirt, lange mouwen, lange koersbroek. Een snelle groet, twee ademwolkjes, en weg is ‘ie.

Inderdaad: Robert Gesink. Lokale held. Kopman van de Rabobank. Paradepaardje.

Gesink grijpt z’n kans, vandaag. Weinig verkeer, heerlijk stukje fietsen. Vanuit Aalten langs de IJssel kronkelend omhoog naar Zutphen, dan de Veluwe op, naar Apeldoorn, Wageningen, en vervolgens via de Posbank en de Duitse bossen terug naar vrouw en kinderen. In totaal zo’n 220 kilometer. Een stevige rit, zoveel is zeker. Maar Robert is niet bang. Hij is deze morgen vol zelfvertrouwen op de fiets gestapt. Hij weet het, hij voelt het. Al enkele dagen, enkele weken misschien. Het is onmiskenbaar.

Hij is in topvorm.

Een heerlijk gevoel.

De voorbereiding begon in maart. In Parijs. Of beter: in zo’n grauw voorstadje. Zeven dagen in het zadel. Koersen naar de zon, Parijs-Nice. De perfécte training, ieder jaar weer. Avond aan avond met de ploegleiding de resultaten bekijken. Gemiddeld wattage? Tegen de 320. Keurig, voor de eerste afspraak. Hartslag zo laag mogelijk houden, luidde het devies. Hoog beenritme. Niets overhaasten. Weg, ver weg  blijven van het omslagpunt, dat sowieso. Pas in april, in de Amstel en de Waalse klassiekers, mocht hij er een schepje bovenop doen. Een stap maken, noemt de ploegleiding dat. Weer eens ouderwets verzuren, wennen aan de pijn.

Stap voor stap. Geleidelijk. Voorzichtig brengen. Dat is de aanpak van de ploeg. En Robert voelt zich daar goed bij.

Alles in dienst van Het Doel.

Vandaag dus op het programma: 220 kilometer. Dat is een uurtje of zes koersen. In z’n uppie. Tijd genoeg om na te denken. Om het seizoen te evalueren. Begin april was daar even de angst. Hij rilt weer bij de gedachte. Pijn in de knie. O jee, het schema, de planning! Wat nu? Maar de paniek bleek onnodig: in april toonde hij alweer z’n klasse. De Amstel reed hij met speels gemak uit. Fraaie top-20 plek. Doelstelling ‘de finale rijden’ gehaald. Daarna volgde het Ardense tweeluik. Het gevoel was goed, de benen bleken super. Ook de cijfers toonden aan dat zijn lichaam met de week beter tegen de onmenselijke inspanningen bestand bleek.

Alleen de klasseringen vielen wat tegen. 97e op de Muur van Huy, 53e in Ans.

Uitslagen zeggen weinig, hield de ploegleiding hem voor. Focus op het goede gevoel. Stap voor stap. Geleidelijk. Denk aan Het Doel.

En dat doel kwam dichterbij. Zeker na de periode van uitzonderlijk harde training in juni en juli. Op het NK in Valkenburg, alweer voor het vierde jaar op rij gewonnen door Niki Terpstra (‘Domme Niki, vliegt er altijd als een kip zonder kop in’, zei de ploegleiding altijd), stapte hij drie ronden voor het eind af. Moe, maar uiterst voldaan. De test die hij dezelfde week nog aflegde op het hoofdkantoor van de ploeg, bevestigde dat gevoel.  

Maximaal vermogen 520 watt. Had nog nooit iemand van de ploeg weggetrapt.  

Vol vertrouwen toog hij naar de start van de Tour.

Tijdens die ronde bleek hoezeer het trainingsschema in de loop der jaren verfijnd was en toegespitst op zijn frêle, breekbare lijf. Drie weken van knoertharde koers volgden, maar hij finishte zo fris als een hoentje op de Champs-Elysées. Zonder ook maar één moment noemenswaardig in het rood te rijden, eindigde hij op een keurige 18e plek. Vooral het dagelijkse vlotte herstel stemde hem hoopvol. Waar anderen in de eerste week de stenen uit de straat reden en wonnen, maar daarna zienderogen verzwakten, daar presteerde Robert drie weken lang op constant niveau.

Dat is je grote kracht Robert, zei de ploegleiding altijd. Met het hoofd koersen, op reserves rijden, geen tien, geen drie, maar een zeventje. Dag in, dag uit.

Alles in dienst van Het Doel.

‘Mij krijgen ze niet gek’, zei hij altijd als de pers kritische vragen stelde. ‘Ik weet waar ik naartoe werk. Een heel jaar pieken, dat gaat tegenwoordig niet meer.’    

Het is inmiddels middag. De zon is doorgebroken, maar de kou blijft. Hij sprint de Posbank op, en verorbert vervolgens in de nabijgelegen uitspanning een reusachtige pannenkoek met spek en een warme chocomelk. Dan vervolgt hij zijn weg, terug naar Aalten.

Zijn gedachten gaan terug naar de maand september, de maand waarin hij traditiegetrouw de puntjes op de i zet. Eerst was daar de Vuelta, die hij niet reed om te winnen maar om hardheid op te doen. Twee etappes had hij aangekruist. Daarin ging hij zich testen. Voluit koersen tegen het omslagpunt aan. Niet erover, dat hoefde nog niet. Maar door volle bak de Angliru en de Cuitu Negru op te knallen, bewees hij zijn getrainde lichaam de allerlaatste perfecte dienst.

Niets stond de absolute topvorm nu nog in de weg.

De beloning volgde op het WK in München, waar hij op een loodzwaar parcours als negende finishte, en in Lombardije waar hij een ‘fantastisch gevoel’ overhield aan z’n derde plek in het Noord-Italiaanse beestenweer. ‘De pedalen niet gevoeld vandaag’, twitterde hij ’s avonds opgetogen.

De ploegleiding complimenteerde hem. Een nieuw tweejarig contract lag op zijn handtekening te wachten.

En nu, nu fietst hij hier door het kale Duitse niemandsland. Moederziel alleen, door de snerpende herfstkou. Dik 200 kilometer staat er op de teller, in minder dan 6 uur. Gemiddelde van 35 per uur. Fluitend, twee vingers in de neus. Het Doel is bereikt. Eenmaal thuis zet hij de fiets in de schuur, loopt de warme woonkeuken in en kust zijn vrouw. ‘Hoe ging het schat?’, vraagt ze. ‘Fantastisch’, zegt hij glunderend. ‘Geen centje pijn. Beter dan ik had durven dromen.’ ‘Je hebt er anders hard genoeg voor gewerkt’, glimlacht ze, en schuift een bord dampende boerenkool met worst onder z’n neus. Gretig valt hij aan.

Hij kijkt nu al uit naar volgend seizoen.


  

woensdag 25 juli 2012

#devraagvanmax


Zoontje van vier, Max heet ’ie, is nogal nieuwsgierig. En bijdehand. Hij stelt veel vragen. Soms zijn ze tamelijk eenvoudig met 'ja' te beantwoorden (‘Kun jij harder fietsen dan de wielrenners op tv, papa?’), maar meestal zijn deze vragen aan de moeilijke kant – voor zijn papa en mama in elk geval. Ook is Max helaas nogal vasthoudend. Krijgt hij niet onmiddellijk antwoord of is dat antwoord niet naar wens, dan ben je nog niet van ‘m af. 

‘Gewoon’, ‘zo is het nu eenmaal’ of ‘daarom’ zijn allang geen geaccepteerde ontsnappingsroutes meer.

Hoog tijd dus om hulp van buiten in te roepen. Daarom vanaf nu regelmatig op twitter, facebook en linkedin: ‘De vraag van Max’ (hashtag: #devraagvanmax). Met het uitdrukkelijke verzoek aan alle meer of minder deskundige familieleden, vrienden, kennissen, collega’s en andere relaties om ons waar mogelijk aan een antwoord te helpen. Of ons een zetje in de goede richting te geven, bijvoorbeeld via handige linkjes of gewoon door de vraag te retweeten of door te sturen aan anderen.

Mijn idee is om er zo nu en dan – als ik genoeg reacties krijg én een en ander zelf op een rijtje heb (en geloof me: dat zal nog een uitdaging worden) – een aardig stukje over te schrijven. Leerzaam voor Max, voor mij én voor jullie wellicht. En leuk om te lezen, hopelijk.

Hieronder de allereerste vraag van Max:  
Waarom waait de wind?

Wie? ;-) 


woensdag 18 juli 2012

Rustdag in de Tour: vrouwen van buitencategorie


Gisteren op hetiskoers.nl: 

Ik droomde dat ik aan de Tour de France deelnam. Iedere dag weer, drie weken lang, moest ik aan de bak. Vol aan de bak. Zonder genade.

De ene dag stonden er busladingen onaantrekkelijke vrouwen voor mijn deur. Meestal meer dan 200. Ze wilden allen de liefde bedrijven, Met mij, alleen met mij. Achter mekaar door, zonder pauze. Op het einde steeds sneller, steeds meer, steeds harder. Als in een wilde sprint.
De andere dag moest ik met één vrouw van bil. Een mooie vrouw, dat zeker. De opdracht: in één ritme, in de hoogste versnelling, aerodynamisch doordenderen. Men hield de tijd bij. Een zware discipline.

Keihard, maar eerlijk, schreef de pers. Ik was gesloopt.

Dan weer stuurden ze me drie dagen achter elkaar over een vrouw van buitencategorie. Type Scarlett Johansson. Prachtig, woest aantrekkelijk, maar nauwelijks te bedwingen. En dan niet één per dag. Nee, drie, vier van die buitenissige, vurige schoonheden. Soms zelfs zes keer. ‘Moordenaars, dat zijn jullie’, riep ik naar de wedstrijdleiding.

Ze lachten slechts.

Het publiek smulde van mijn inspanningen, mijn afzien. Rijen dik stonden ze langs ons bed. Er holden zelfs gekken rondjes eromheen. Steeds dichter kwamen ze, ze goten water in mijn nek, duwden me. Idioten. En miljoenen zaten voor de buis of verslonden de volgende dag het verslag in de krant.

Dat, alleen dat telde. Commercie won het van de menselijkheid.

Maar o wee, als ik eens - uit pure wanhoop - een viagraatje nam. Niet om beter te worden, nee, gewoon om het vol te houden. Om niet te bezwijken. Ho maar. Collectieve volkswoede: ‘Nee Sander, dát mag niet, waarachtige seks willen we zien. Puur natuur, anders niet.’ Na ieder nummertje werd ik getest. Plassen en hup, daar stuurden ze alweer naar binnen, naar weer zo’n wellustige vrouw.

Wreedheid van de ergste soort.

Eindelijk was er een rustdag. Heerlijk. Ik sliep een gat in de dag en wilde dolgraag een stukje fietsen. Veel te lang al niet gedaan, immers. Ik kon niet wachten. Maar mijn ploegleider, man van de oude stempel, maakte bezwaar: fietsen is slecht voor de bedprestaties. En dus bleef hij op de gang van het hotel posten.

Mijn fiets kwam er niet in die dag.

Toen werd ik wakker. Naast mijn eigen A., godzijdank. Ik keek haar aan, ze was prachtig. Ik streelde haar lange zwarte haar en vroeg toen gretig: ‘Stukkie fietsen? Zo’n lekker ouderwets ochtendritje?’ Ze knikte.

Heerlijk om weer thuis te zijn… 

vrijdag 6 juli 2012

Piesen en kakken in volle finale


Mijn oudste zoon is vier. Hij zit midden in een bepaalde-vieze-woorden-fase. ‘Piemelwiemel’ en ‘papadepoepa’ en zo.
Ja, wij lachen thuis wat af.
Misschien komt het hierdoor, maar ik las vanmorgen met bovengemiddelde interesse een artikel in Het Nieuwsblad over ‘de sanitaire stop’. Plassen en poepen tijdens de koers, hoe doe je dat?
Fascinerende materie.
Sinds ik zelf regelmatig een koersbroek om de gespierde benen draag, koester ik een diepe, oprechte bewondering voor hen die erin slagen al rijdend hun pielemuisje te ledigen, zonder te knoeien.
Het is me één keer bijna gelukt.
Ik was er zo geconcentreerd mee bezig dat ik een bochtje miste. Al uitdruppelend op mijn fraaie wielerschoentjes, reed ik keihard een maïsveld in.
Volgens Garmin-coureur Johan van Summeren is een plasexercitie die leidt tot natte schoenen meestal te wijten aan De Lengte. Of beter: een gebrek daaraan. En bedankt, Summie! Ik stap voortaan wel af. Op mijn niveau kan dat gewoon.
(En met mijn lengte moet dat, blijkbaar).
Hoe zit het dan met de grote boodschap, vraagt u? Dat ligt ingewikkelder. Regel één luidt eigenlijk: er wordt niet gepoept tijdens de koers. Mocht het probleem te nijpend zijn, dan luidt het devies: zoek een rustig plekje op en hurken maar. 
Vergeet hierbij niet te checken of de verbinding met ploegleiding en collega’s off air is.
Mocht de onbeheersbare aandrang zich in volle finale openbaren, doe dan als Kevin Seeldraeyers in de Giro van 2009. Vraag de mecanicien er al rijdend een klakske onder te houden en je billetjes vervolgens met een bidonnetje te kuisen.
Dienstbaar volkje, die mekaniekers.
Laatste optie, alleen bij hoge uitzondering en dito nood toe te passen: lekker laten lopen. Geeft in voor- en najaar in elk geval wat warmte aan het veelgeplaagde onderstel. Daarbij: wedden dat ze achter je maar al te graag een gaatje laten vallen, als ‘de natte schijt langs je dijen glijdt’.
Laat ons bidden dat Bauke Mollema zondag 15 juli getroffen wordt door een korte, maar zeer hevige diarree-aanval, nét voor het steilste deel van de Mur de Péguère. 

donderdag 5 juli 2012

Bokkema leest Waterdrinker


Foto’s van donderende watervallen, megalomane wolkenkrabbers of woeste roofvogels in volmaakte duikvlucht: ik mag er graag naar kijken. Ook de wielersport is fotogeniek. Het zweet, de tranen, het bloed: het is een kaalgevreten cliché, maar in geen andere sport is Het Lijden zo goed in stilstaand beeld te vangen.

Renners hebben bovendien vaak goeie, karakteristieke koppen.

Vooral vroeger natuurlijk - denk maar aan de doldwaze Ferdi, de klassieke Fausto en de bozige Gino - maar ook nu nog. ‘Bauke Mollema heeft zo’n hoofd van vroeger’, twitterde iemand deze week. En prompt ging er een foto van een piepjonge Briek Schotte rond. De scherpe trekken, de forse neus en dito oren, en de wat naïeve oogopslag: het was Bauke, maar dan in zwart-wit. 

Het ontroerde me.

Gisteren stuitte ik op een andere foto van Bauke waar ik blij van werd. Het fenomeen uit Zuidhorn hing onderuit in de bus, slechts gekleed in zweethemdje en koersbroek, de bretelletjes nonchalant omlaag. Twee graatmagere rennersarmpjes - spierwit van boven, diepbruin van onder - hielden een boek omhoog.
De goeie karakteristieke kop met het goeie karakteristieke reukorgaan ging er bijna helemaal achter schuil.
Bauke Mollema leest boeken op weg naar de start van weer een Touretappe. Mijn hart maakte een sprong. Zeker toen ik hoorde om welk boek het ging. ‘De Duitse Bruiloft’, van Pieter Waterdrinker.

Waterdrinker, goeie karakteristieke naam.

Bokkema leest Waterdrinker. Mooier wordt het niet meer deze Tour. 

dinsdag 3 juli 2012

Hotelhorror in de Tour de France

Gisteren op hetiskoers.nl: 

Ieder jaar verheug ik me er op: de onheilstijdingen uit de hotels tijdens de Tour. Horrorverhalen over vreugdeloze Formule-1 blokkendozen langs de doorgaande weg tussen Chateauroux en Vierzon, over gedeukte en beschimmelde matrassen van hooguit 1.60 m, over uren en uren doorgekookte haricots verts, en - het allermooist - over dorpsfeesten met lange tafels vol wijn en stokbrood en dronken villageois die chansons brallen, waardoor de renners tot 03.00 uur ’s nachts de slaap niet kunnen vatten.

Godzijdank hebben we nu twitter. Prachtmedium, ook voor het communiceren van dit soort existentiële ellende.

Jammer is wel dat de meeste ploegen tegenwoordig hun eigen mobiele hotel meesleuren. Behalve de hypermoderne en van alle gemakken voorziene bus die de coureurs van het hotel naar de start brengt en vice versa, beschikt een professionele wielerploeg over eigen matrassen, eigen massagetafels, eigen koks en eigen eten en drinken.

Jammer voor de liefhebbers van romantische wielerverhalen althans.

Want voor de renners – beoefenaars van misschien wel de zwaarste sport die er is – is het natuurlijk een godsgeschenk.

Een jaar of tien geleden bracht ik met mijn huidige vrouw de nacht door in Hotel de la Gare in Champagnole. Wij kenden elkaar pas enkele weken, dus slapen (en goede hotels kiezen) was niet onze eerste prioriteit. Maar zelfs wij bemerkten dat de gloriedagen van dit hotel al enige tijd achter ons lagen. Krakende houten trappen, afgebladderd behang, schots en scheve muren en plafonds, keiharde matrassen, geen warm water uit de kraan, wc en douche op de gang, en piepkleine kamertjes met piepkleine raampjes die uitkeken op een piepklein binnenplaatsje. Waar de vuilnis van minstens een paar maanden stond opgestapeld.

Elk uur passeerde er een goederentrein op enkele meters van onze kamer. De Russische Antonov onder de goederentreinen welteverstaan.

Bij het ontbijt vertelde de eigenaar ons trots dat de Raboploeg een jaar eerder ook in zijn hotel had overnacht. Tijdens de Tour dus. Ik heb het even opgezocht. Het was in 2001, na de achtste etappe tussen Colmar en Pontarlier. 222,5 kilometer fietsen - een uurtje of zes dus - door werkelijk apocalytische weersomstandigheden.

Erik Dekker won de etappe. En vierde dat in Hotel de la Gare.

Ik zeg: stop Van der Wiel, Heitinga en al die andere mannetjes zonder haar maar met privé-kappers daar maar eens een nachtje in. Dan piepen ze wel anders.

zondag 1 juli 2012

Luis León, spook van de Rabobank


Gisteren op hetiskoers.nl: 

Vorige week sprak ik een moeder die tegelijk met mij haar kinderen van school haalde. Ze komt uit Spanje, woont al ruim twintig jaar in Nederland, en mist haar geboortegrond nog iedere dag. Ik zag de heimwee in haar donkere ogen en leed met haar mee.
Je zult als Spaanse maar in Nederland terechtkomen. Land van rijtjeshuizen, de Blokker en sandwich spread.
Hetzelfde unheimische gevoel bezorgt Luis León Sanchez me. De 28-jarige Spanjaard, als jongeling de nieuwe Indurain genoemd, is een begenadigd renner. Veelzijdig vooral; Luis León is rap, rijdt makkelijk de bergen over, en is als tijdrijder een lust voor het oog.
Zet een café americano op zijn rug en na zes kilometer Luiks bochtenwerk is er geen druppel gemorst.     
Maar toch.
LL rijdt al twee jaar mee bij Rabo, maar ook weer niet. Hij is wat Henk Fräser was in de WK-selectie van 1990: een spook. Goed, hij wint soms een etappetje in de Tour, ergens tussen de Alpen en de Pyreneeën in. En ja, hij wordt jaarlijks kampioen tijdrijden van zijn land. Maar verder? Verder niets.
Te weinig voor zo’n klasbak.
Luis León heeft dit jaar van alle Tour-deelnemers de meeste koersdagen in de benen, lees ik op Sporza. Ik geloof het niet. Ik denk dat ze ons foppen. LL stapt deze zaterdag voor het eerst op, voor zijn enige koers van het jaar. Bij het ontbijt begroet hij Bauke, Robert, Maarten, Bram en Steven. ‘Ola, soy Luis León.’
Hij gaat zitten en staart bedroefd naar drie pakken halfvolle melk en een gigantische berg witte broodjes met kaas. Waar is de warme lunch? Waar zijn de manchego, de aceitunas en de wijn? En vooral: waar zijn Oscarito, Carlos en Juanma?
Deze week hoorde ik dat Luis León Sanchez zijn contract bij Rabobank met twee jaar heeft verlengd. In de proloog van de Tour rijdt hij vandaag de 74e tijd.
Niet goed, niet slecht. Maar veel te weinig voor zo’n klasbak.

woensdag 27 juni 2012

Grow up, amateurs!


Engeland ligt eruit. Niet uit de EU, maar uit het Europees Kampioenschap voetbal. Verloren van Italië, in de kwartfinale. Na strafschoppen natuurlijk. Sinds 1990 is Engeland zes keer op deze manier uit een eindronde gewipt.  
En wij hier maar zeuren over een penaltytrauma.
Deze keer deed het nog meer pijn dan in voorgaande jaren. De white army had namelijk getraind op strafschoppen. Sinds het begin van de voorbereiding, eind mei, werd iedere (!) training besloten met een rondje penalties.
Een Spartaans regime.
En allemaal voor niets. De twee Ashleys (Young en Cole) misten; einde verhaal voor de Engelsen. ‘We weten nu dat trainen op strafschoppen zinloos is’, zei Hodgson. ‘Op de training deden ze het alle vijf voortreffelijk. De spanning is niet na te bootsen. Het vertrouwen om een strafschop te nemen, heb je of heb je niet.’
Zelden sprak iemand zoveel onzin binnen tien seconden.
Iedere keer weer schrikken, het amateurisme in ’s werelds grootste sport.
In het land der blinden zijn de eenoogjes koning. Mourinho, Lobanovski, Sacchi, Van Gaal: stuk voor stuk vernieuwers, die op (bijna) wetenschappelijke manier het onderste uit de kan wilden halen. Ook, of juist, als ze geen Messi of Ronaldo in de ploeg hadden.
Hoe? Door te trainen op details. Niet drie weekjes penanties op doel rossen. En jengelen als het dan niet lukt.
Nee, oefenen, oefenen, oefenen. Eindeloos.
Hartstikke saai, maar wie heeft gezegd dat topsport leuk moet zijn?
Voetballers zeiken graag over het conservatisme bij de bobo’s in Zwitserland. Geen camera’s op de doellijn, geen chip in de bal. Wanneer steken ze de hand eens in eigen boezem?
Grow up! Daarna praten we wel verder…    

dinsdag 26 juni 2012

Allez Johnny Hoogerland!


Vandaag op hetiskoers.nl: 

Er schijnen mensen te bestaan die van polders houden. Sterker: deze mensen fietsen er graag doorheen, door die polders. Voor de lol. Als hobby dus. Dan zeggen ze dingen als: ‘Goh, Dré, wat is Nederland toch mooi, hè?’ En: ‘Wat een uitzicht, Gerrit, heel bijzonder.’ Of: ‘En die Hollandse luchten, Herman, is het niet prach-tig?’.

Ik ben van een ander slag. Ik haat polders. Het karakteristieke Nederlandse landschap maakt me depressief. Niets ergers dan een eindeloos vergezicht. Zo’n grijsgroene zee van kaalgevreten weilanden, koeien, slootjes, molentjes, hier en daar een boom (natuurlijk: een populier), en dan weer een hele tijd niets. O ja, een regengordijn in de verte. Die bui krijgen we straks geheid op onze nek. Want schuilen gaat hier natuurlijk niet. In deze leegte.

Doffe ellende.

Net Noord-Frankrijk. Ooit stond ik er twee uur vast in een trein, in de buurt van Saint-Quentin. Ik keek naar buiten – overal kale leegtes, donkere boerderijen, treurige plukjes grauwkleurige bomen, scheef hangend door wind en regen, en dan die mensen. Zoals Martin Bril ooit zei: een landschap gaat in mensen zitten. In Noord-Frankrijk is dat zeker het geval. Kaal, lelijk en deprimerend.

Ik keek twee uur lang naar buiten en wenste dat ik mezelf voor mijn eigen trein kon werpen. Maar die stond dus stil. Ook dat nog…

Misschien ben ik hypersensitief. Misschien domweg een mietje, vatbaar voor mentale dipjes. Kan zijn. Zeker is dat Noord-Frankrijk ongeschikt is voor tere zieltjes. En laat er verdomme nu net een Touretappe arriveren in Saint-Quentin, de tous les lieus. Die rit, nummertje 5, voert de renners van het hemelse Rouen (ga daarheen, mensen!) over bijna 200 martelende kilometers naar de Hel op Aarde.

Ik vermoed dat het hele peloton die dag onderuitgezakt achterstevoren op de fiets hangt, platgespoten door de anti-depressiva. Jankend. En bellend met het thuisfront. ‘Maman, ik wil naar huis. Haal me hier weg. Le plus vite possible.’

Het hele peloton? Nee, er is één renner die niet beter weet. Johnny. Johnny Hoogerland dus.

Oké, God heeft Zeeuwse Johnny bij wijze van grap de fysiek van een klimmer meegegeven, maar de grote kracht van Johnny ligt toch echt ergens anders (denk aan z’n klinkende overwinningen als junior in de Ronde van Vlaanderen en de Driedaagse West-Vlaanderen). Johnny hoeft zich niet vier weken op te sluiten in een sportschoolkloostercel bovenop de Sierra Nevada. Johnny hoeft geen Critérium du Dauphiné, Tour de Suisse of Route du Sud te rijden, ter voorbereiding. Allemaal onzin. Het enige wat Johnny (aka @zeeuwseleeuw) moet doen, is trainen rond zijn woonplaats. Yerseke! Trainen, trainen, trainen. Iedere dag 200 kilometer. 100 heen, 100 terug.

Voor wie dat aankan zonder zich huilend in de Westerschelde te werpen, is Noord-Frankrijk een makkie.

Allez Johnny, démarre. Et gagne!  

donderdag 7 juni 2012

De ene schurk is de andere niet


Over smaak valt niet te twisten. Een onzinnige uitspraak, want je kunt zo’n beetje over ieder onderwerp bekvechten. Of je er vervolgens met de tegenpartij ‘uitkomt’, dat is een ander verhaal. Er bestaat – godzijdank – geen absolute waarheid over schoonheid.

Net zo persoonlijk als smaak is menselijk leed. Of het nu gaat om het verdriet, angst of pijn: het is per definitie onmeetbaar en niet te vergelijken met andermans ellende. Hoe dat komt? Om de simpele reden dat het niet draait om de oorzaak van het lijden, maar om het gevoel dat eraan verbonden is.

En dat is niet uit te drukken in getallen, grafiekjes of staafdiagrammen.

Ook dat is een zegen. ‘De 25 meest ellendige mensenlevens’: er zijn tv-formatbedenkers die er hun vingers bij zouden aflikken. Mij kan het gestolen worden. Verdriet is verdriet, pijn is pijn. Allemaal even erg. Punt.

Maar dat is natuurlijk ook niet waar. Wie het nieuws volgt, weet dat het doden van Libische opstandelingen erger is dan het afslachten van Syrische families. We weten ook dat de mogelijke gevolgen van militair ingrijpen in Syrië erger zijn dan het daadwerkelijk maandenlang platbombarderen van woonwijken vol met onschuldige burgers.

Ik ben niet naïef en niet gek. Ook ik begrijp dat degenen die dit soort beslissingen moeten nemen, voor een bijna onmenselijke taak staan. Ik snap ook dat het vertrek van een ijzeren dictator als Assad kan leiden tot chaos. Tot een voedingsbodem voor moslimextremisme. En tot een oncontroleerbare boevenstaat als Somalië, Jemen en (vooruit: voormalig) Afghanistan.

Maar wat is in godsnaam het verschil tussen de ene schurk en de andere?





vrijdag 1 juni 2012

Louis van Gaal, waar ben je?

Deze week op hetiskoers.nl:

Ik heb een hekel aan mensen die nooit twijfelen. Zwart-witdenkers. Van die types die weten: zo en zo zit de wereld in elkaar en niet anders. En die dat anderen dan ook nog even fijntjes in willen peperen. 

De Louis van Gaal-en onder ons, zeg maar.

Zelf twijfel ik vrijwel onafgebroken. Ik heb moeite om snel een lekkerbekkende mening te formuleren. Zegt iemand A, dan denk ik: zit wat in. Zegt iemand B, dan denk ik: kan kloppen. En zegt iemand C, dan denk ik: ja, vanuit zijn standpunt snap ik dat wel.  

Ik ben de vleesgeworden D66’er. En daar schaam ik me niet voor.

Er is één gebied waarop ik hevig verlang naar duidelijkheid, naar een helder onderscheid tussen zwart en wit, tussen goed en fout. Dat is de discussie over doping. Ik erger me meer en meer aan de onduidelijke standpunten in het debat. Ik begrijp de mensen vaak niet.

En dan bedoel ik dus niet de Maarten Ducrots onder ons, die zich werkelijk over ieder onderwerp roestig en mistig uitdrukken.

Nee, het baart me zorgen dat ik de draad kwijtraak in het betoog van welbespraakte types. Lees ik bijvoorbeeld met rode oortjes Peter Winnens ‘Van Santander naar Santander’, dan denk ik op de laatste pagina teleurgesteld: hoe zit het nu met die pillen, spuiten en die valies van soigneur Jomme? Waar lag de grens tussen ‘gewone’ middelen en doping? Waarom zo wollig?

Lees ik met nóg rodere oortjes Theo de Rooijs ‘bekentenis’ in De Volkskrant, dan denk ik na de laatste zin: welke grenzen mochten de Rabo’s opzoeken? Wat is dan dat geheimzinnige grijze gebied tussen wel en geen doping? En waarom werden de renners die ‘in het grijs reden’, niet betrapt?

Steeds meer vragen, steeds minder antwoorden.  

En zo kan ik nog wel even doorgaan. Ik krijg het maar niet helder op m’n netvlies. En dat ligt niet aan mij of mijn herseninhoud. Denk (en hoop) ik. Het ligt aan het wielermilieu.

Noem het structopathisch, noem het onromantisch, mij best. Maar ik ben klaar met het gekonkel. Het vage taalgebruik, de fascinatie voor list en bedrog, en bovenal de mystificatie van het onderwerp doping: ik ben het beu.

Begrijp me niet verkeerd, ik veroordeel niets of niemand. Dopinggebruik niet, de omertá ook niet. Ik respecteer hen die zich in stilzwijgen hullen. Maar als je je mond open doet, zeg dan waar het op staat.

Niet roestig of mistig, niet wollig, en niet grijs.

Nee, zwart op wit. Lekker ongenuanceerd.

Louis van Gaal, waar ben je als de koers je nodig heeft?