woensdag 25 september 2013

Mobiele straattaal – deel 1: Klonen

‘Zij zijn met z’n tweeën, altijd en overal. En ik? Ik ben alleen.’
‘Ja, maar dat is *** toch unfair?! Ik kan mezelf niet klonen. Helaas’
‘Wel? Hoezo?’
‘Ik weet het niet hoor. Ik blijf liever mezelf. Dan maar alleen.’
‘Nou ja. Wordt vervolgd dus. Doei.’


maandag 23 september 2013

Taalfetisj

Kantoorgenoot J. is streng. Ze is eindredacteur van diverse bladen waarvoor ik stukjes mag schrijven. Ze neemt haar taak serieus – en terecht. Haar scherpe oog signaleert haarfijn dat ik in elk artikel een ander taaltechnisch stokpaardje berijd. De ene keer is het ‘ook’, dan is het ‘wel’ en - toegegeven - ik ben ook wel van de gedachtestreepjes.
Om gek van te worden.
Vooral omdat ik het zelf niet opmerk.
Mijn meest ernstige taalafwijking is haar vreemd genoeg nog niet opgevallen. Ik heb het over de puntkomma, onderschat leesteken. Denken aan de puntkomma, zo gespeeld achteloos tussen twee korte krachtige zinnen geplaatst, geeft me bijna fysiek genot.
Een taalfetisj is het en niets anders.
Een paar weekjes terug. Wim Daniëls, Brabants taalfenomeen, brengt een 8-delige ode aan de puntkomma. Op twitter welteverstaan. De eerste akte is meteen de mooiste. ‘Je wilt weglopen, draait al half om, maar je moet nog iets zeggen; je draait terug en die terugdraai is de puntkomma.’ Aldus @wimdaniëls.
Ik kan er geen genoeg van krijgen; hij verwoordt precies wat ik voel.

Heel geruststellend ook dat er meer freaks zijn zoals ik. 

maandag 24 juni 2013

De regenjas van Ottmar Hitzfeld

Vorige week op hardgras.nl: 

Gisteren zag ik Ottmar Hitzfeld op tv. Het waren oude beelden. Ottmar droeg een lange beige regenjas. Een trenchcoat – ik ben even de Duitse benaming kwijt.
De ceintuur was stevig aangetrokken; iets te stevig aan Ottmars gekwelde gelaat te zien. 
Zélfs in het Duitsland van 1998 was die jas niet hip.
Ooit wilde ik ook zo’n jas. Ik was zestien en ging met mijn zus naar Parijs. Zoals dat gaat met wankelmoedige, depressieve pubers in hun existentialistische fase wilde ik schrijver worden en in Parijs wonen. En Parijse schrijvers liepen in lange jassen, een beetje te tobben langs de Seine.
Sartre, Camus, dat waren mijn helden. Mannen van de geest. 
(Dat ze daarna de ene na de andere vrouw – heel lichamelijk – alle hoeken van hun sobere pensionkamer lieten zien, dat wist ik nog niet).
Terug naar die jas. Ik kocht er dus ook een. Mijn zus gaf me bemoedigend het laatste zetje. ‘Natuurlijk kan dat. Hartstikke stoer.’ Dat in Uden niemand zo’n jas had, laat staan 16-jarige vwo-scholieren, dat besefte ik nog niet.
Terug in het Brabantse paradeerde ik intellectueel door de winkelstraat. In de plaatselijke doe-het-zelf-zaak (ook denkers kopen wel eens een schroefje) werd ik aangeschoten door een klusser – een stukadoor of timmerman, daar wil ik vanaf zijn.
Hij zag mij - een puisterige scholier in een lange jas - en vroeg me in welke gang hij de acrylverf kon vinden.


maandag 15 april 2013

Zwelgen bij belegen woorden


Tijdens een online zoektocht naar iets heel anders, stuitte ik dit weekend op een fraai artikel over het zogeheten Verdwijnwoordenboek. Ik was onmiddellijk verkocht. Een boek barstensvol uitgestorven, vergeten en uit de gratie geraakte woorden. Fezikker, vuilpoes, knuren, en mijn persoonlijke favoriet, minijver. Het Verdwijnwoordenboek vermengt een stevige dosis taal- en feitenkennis met een bijna  melancholisch verlangen naar vroeger.

Genieten dus.  

Al grasduinend in de verklarende woordenlijst die onder het artikel was opgenomen, herinnerde ik me plots dat ik me een jaar of twee geleden had opgeworpen als beschermer c.q. pleitbezorger van het woord ‘spuitgasten’. Op verzoek van het Neerlandsch Genootschap ter Bevordering van het Belegen Woord had ik een van de vele duizenden woorden uit hun lange lijst ‘geadopteerd’ en beloofd me sterk te maken voor het gebruik ervan.

Dat laatste is niet gebeurd, moet ik toegeven, maar het neemt niet weg dat de intenties van dit genootschap me aan het hart gingen. En gaan! Blijmoedig, benevens, schraalhans, snodaard: ik kan er uren en uren naar kijken. Het is bijna een fysiek genot dat ik voel; mijn vingers jeuken om deze woorden toe te passen. Maar wanneer, waar, voor wie? Ik verdien mijn geld als tekstschrijver en word geacht begrijpelijk Nederlands te schrijven. Gewone-mensen-taal, voor hedendaagse lezers. Daarnaast communiceer ik mondeling voornamelijk met mensen die na 1970 het levenslicht zagen, dus de kans dat ik me vervreemd van mijn omgeving wanneer ik louter belegen woorden gebruik, is levensgroot.

Daarom kies ik voor een laffe middenweg - of een elegante tussenoplossing zo u wilt. Ik maak er sinds enige tijd een sport van om in mijn werk - journalistieke artikelen, columns, blogs - of gewoon in het dagelijkse spraakgebruik zo nu en dan (alles met mate!) een belegen woord te gebruiken. Bijna stiekem, out of the blue, komt er dan een woord als kniesoor, uitvreter of bepotelen voorbij. Of, nog beter: zaniken.

Ik word in mijn passie gesteund en geïnspireerd door mijn kantoorgenoot J., ook tekstschrijver annex taalfetisjist. De zegswijzen of uitdrukkingen die zij gebruikt – bewust of onbewust, ik weet het na ruim twee jaar hokken nog steeds niet – bezorgen me veel plezier. Een voorbeeld: ik luister de laatste tijd nogal veel naar de muziek van Damien Rice. Melodieuze maar nogal zwaarmoedige muziek, over ernstige en moeilijke onderwerpen als de liefde. Toen J. vorige week onze werkruimte verliet, gaf ze me goede raad mee: ‘Geniet van deze mooie avond, van het weekend en – vooral – beloof me dat je niet teveel gaat zwelgen, goed?

Prachtig woord, zwelgen. (Nummer 7 op de adoptielijst van belegen woorden.)  

En een treffend advies. Hartstikke raak.

Dubbel bedankt J.!   

Voor de liefhebbers: een fezikker is een fluisteraar, een vuilpoes een viespeuk, knuren is luieren en minijver betekent romantische jaloezie.  

woensdag 10 april 2013

Shut up, Lambiek!



Ajacied Jan van Halst sliep bij Zlatan op de kamer. Als brave Jan het bedlampje uitdeed en ‘sleep well’ mompelde, kon het altijd twee kanten op. Had Jan geluk, dan klonk van onder het dekbed ‘Shut up, Lambiek’. Maar o wee als ‘de Neus’ het in z’n bol had, dan greep-ie je zo bij je strot. Knettergek en doodeng, die Zlatan.
Aldus Jan vorige week tegen Tom Egbers.
Van Halst verkeert in goed gezelschap.
In Barcelona gaat het hardnekkige gerucht dat Zlatan ooit middenin de nacht de lievelingsknuffel van Messi door de wc spoelde. Kleine Leo had gevraagd of hij even mocht plassen.
Alessandro del Piero is al tien jaar onafgebroken in therapie nadat Zlatan met een botte pincet een-voor-een de zorgvuldig gecoiffeerde bakkebaardhaartjes eruit had getrokken. IJdeltuit Pinturicchio hield iets te lang de badkamer bezet. 
En Clarence Seedorf? Die sloeg ooit voor het slapengaan een boek (!) open. Een leesboek dus. In een-en-dezelfde kamer als Zlatan. Nog diezelfde avond heeft Zlatan de volledige monologue intérieur uit James Joyce’ Ulysses eigenhandig op Clarence' immense dijen getatoeëerd.
Hoe langer ik er over nadenk: doodzonde dat Zlatan’s gedroomde roomie Vinnie Jones gestopt is

Zuigende drek en wulpse wijven


Vorige week op hetiskoers.nl: 

De wielerwereld hangt van clichés aan elkaar. En daar is niets mis mee. De Tour de France spant naturellement de kroon: wuivende zonnebloemvelden, romantische kasteeltjes langs de Loire, opwaaiende bloemetjesjurken (oh la la!) en op radio Tour de zwierige chansons van Julien Clerc en Gerard Lenorman.

Gecultiveerd zomergevoel. Mooi.

In Vlaanderen kunnen ze er ook wat van. Gisteravond op de eerste van vier wieleravonden in het Nijmeegse Lux-theater kwamen ze weer volop voorbij: de zuigende drek, de vette friet, de wulpse wijven, de lage luchten. Prachtig. Zeker als dat gebeurt tijdens een nabeschouwing van de Ronde van Vlaanderen, of beter: de 100-jarige Hoogmis.
Johan Museeuw
Naast presentator Jeroen Wielaert drie ras-Vlamingen. Mannen van de koers, de voeten amper uit de donkere klei, bescheiden maar welbespraakte vertegenwoordigers van een katholieke volkssport bij uitstek: dichter Willie Verhegghe, schrijver-uitgever-troubadour Geert Vandenbon en ja, de Leeuw van Vlaanderen zelf:

Johan Museeuw. Uit Histel.

Kijk, fluistert het door de zaal: daar is ‘m, Jehan. In het echt.

De drie blikken terug op de day before. ‘Geen grote koers, wel een groot winnaar’, piept de Leeuw. En met een ondeugende lach: ‘Net als ik een kampioen met een grote motor.' Goed dan, nog even gezellig mopperen op het nieuwe parcours, het ordinaire commercialisme van Wouter Vandenhaute. En ja, natuurlijk ook efkes ginnegappen om de kontknijperij van boefje Sagan. ‘Ik doe het ook nog, hoor, thuis dan. Zelfs na 96 jaar huwelijk’, grapt Verhegghe. Schalkse blik naar mevrouw Verhegghe in de zaal.

Tijd voor cultuur. Willie Verhegghe leest gedichten. Barokke woordenstromen vol beeldende bijvoeglijke naamwoorden, tot leven gewekt met die typisch Vlaamse tongval. Van slijk en aarde en bloed en spieren. Van Briekske, ribbedebie en chasse patate. En veel, heel veel liefde voor de koers. 
Dan is het podium voor Geert Vandenbon. Gezeten op een kruk, gitaar in de hand zingt hij met donkere stem eenvoudige, krachtige liederen. Songs vol melancholie, over Cancellara en Franck Vandenbroucke (‘Voor eeuwig jong’, vrij naar Dylan). Vandenbon, ooit als communicatieman achter de schermen actief bij de Ronde, toert nu met levende legende Michel Wuyts langs Vlaamse zalen. Naam van het programma: ‘Planeet koers’. Inhoud: liedjes, gedichten, en sterke verhalen.

Klappen over koers dus.

Net als gisteren, in Nijmegen, met Johan Museeuw in de hoofdrol.

Over de jubileumeditie van de Ronde, op 25 mei aanstaande, over 324 kilometer: ‘Iek ga die koers uitrijden, met 25 gemiddeld, ja, Jeroen, ondanks mijn overgewicht.’ 
Over Parijs-Roubaix 1996: ‘Niet de Mapei-baas besliste wie mocht winnen, maar ik. De discussie die u zag op tv? Dat ging over wie tweede mocht worden. Tafi’s vrouw was jarig, Bortolami’s vrouw zwanger. Dat was dus even lastig.’ 
Over zijn status in België: ‘Als ik een kakske deed, stonden er tien journalisten voor mijn huis.’ Over zijn dopingbekentenis: ‘Ja, het was stom. Maar mensen maken fouten. Tommeke had ook beter geen coke gesnoven, hè.’ 
Over Lance: ‘Het was een jerk, een arroganterik, maar ook een prachtig atleet. Ge maakt van een ezel geen koerspaard.’ Over Cancellara en Sagan: ‘Cancellara wint Parijs-Roubaix zaterdag, als er geen vreemde dingen gebeuren. Sagan zal die koers nooit winnen. Hij zit niet ver genoeg achter z’n bracket.’
En over de beelden van zijn overwinning in 2002 met commentaar van Mart Smeets: ‘Ik had de woorden van Ward (!) nooit eerder gehoord.’

Het publiek - veel mannen, veel grijzend haar, hier en daar een koerstrui- en petje – vreet het gulzig. Na afloop is het dringen, voor een boek van Verhegghe, Vandenbon of Wielaert, met een handtekening en vriendelijk woordje van… de Leeuw van Vlaanderen zelf.

Op 8, 15 en 22 april organiseert het Vlaams Cultureel Kwartier nog drie wieleravonden. Locatie: Lux Nijmegen. Meer weten? Kijk op www.vckwielerklassiekers.nl

Lullepotten in Nijmegen, part two

Deze week op hetiskoers.nl:


Tot m’n dertiende zat ik op voetbal. Mijn vereniging, Udi ’19 (toen nog zonder Beter Bed), had een clubblad. Op de achterpagina van dat gestencilde meesterwerkje stond een rubriek: ‘Wist u dat…?’ Een hele pagina vol met roddels, nieuwtjes en andersoortige need-to-know informatie. Ge-wel-dig. Vond ik toen. Ik ga nu een poging doen dat niveau te evenaren.

Wist u bijvoorbeeld dat….
  • het shirt waarin Tommy Simpson dood neerviel, jarenlang op een Groesbeekse slaapkamer hing?
  • Alex Zülle de enige leuke Zwitser is?
  • Alex Zülle een Nederlandse moeder heeft?
  • supporters van Stijn Devolder ooit hun hele dorp (d.i. een kroeg met pisbakken) hadden verplaatst naar de Carrefour de l’Arbre?
  • Servais Knaven niet bij Rabo wilde rijden, omdat ‘het tussen hem en de typische rabocultuur helemaal niet boterde’?
  • Bjorn Leukemans een karbonkel ter grootte van een duivenei in zijn koersbroek had?
  • de ploegarts van Leukemans die met breinaalden lek prikte?
  • de kinderen van Jan Raas verf mengden in zijn kampioensbokalen?
  • de broer van Sep Vanmarcke Ken heet en postbode is?
  • Romans Vainsteins na Parijs-Roubaix in 2001 heel erg boos was op ploegmaats Museeuw en Knaven?
  • Veenendaal-Veenendaal (oké, de Dutch Food Valley Classic) volgend jaar niet in Veenendaal start? En daar ook niet finisht?
  • er vrouwen zijn die wielrenners lekkere kerels vinden?
  • Cadel Evans in Bejing in 2007 bijna door een Mongoolse renner van zijn fiets gemept werd?
  • Michel Wuyts zei dat Vanmarcke zijn ‘tenen moest uitkuisen’ om het wiel van Cancellara te houden?
  • er mensen zijn die dat begrijpen?
  • Bert Wagendorp van zijn hoofdredacteur niet te veel mocht focussen op 'het drama van de verliezers' tijdens Touretappes? ‘Slecht voor de losse verkoop’, aldus Broertjes.
  • Thijs Zonneveld ooit nog met Chris Froome koerste?
  • Chris Froome dat niet meer weet?
  • Servais Knaven na zijn winst in Parijs-Roubaix in 2001 gekort werd op zijn salaris?
  • Ken Vanmarcke postbode is, omdat hij dan ’s middags met Sep kan trainen?
  • ook renners uit zijn eigen ploegen niet begrijpen wat Patrick Lefevere zegt?
  • veel renners tegen het plaatsen van dranghekken zijn? ‘Wie moet ons dan omhoog duwen in de bergen?’
  • Servais Knaven meer emoties voelde bij zijn winst in de Touretappe in Bordeaux (2003) dan na zijn zege in Parijs-Roubaix?
  • Ken Vanmarcke ook een kledingset krijgt van Blanco?
  • het 'za(a)kje' van renners gedurende enkele maanden na de Hel niet optimaal functioneert?
  • Servais Knaven desondanks vier dochters heeft?
  • Jeroen Wielaert en Frank Heinen ontzettend goed Vlaamse stemmetjes kunnen doen?
  • Sporza de opvolgers van Michel Wuyts en Jose de Cauwer dus voor het oprapen heeft?
  • Fuentes de arts was van de Spaanse atletiekploeg tijdens de Olympische Spelen van 1992?
  • de Spaanse atletiekploeg tijdens de Olympische Spelen van 1992 best wel succesvol was?
  • Ken Vanmarcke zondagmiddag om 16.20 uur nog harder huilde dan zijn broer?

Ik niet. Tot gisteravond.

Ook meer weten? Kom op maandag 15 en 22 april naar de VCK Wielerklassiekers in theater Lux, Nijmegen. www.vckwielerklassiekers.nl.

zondag 17 maart 2013

In de autokappersstoel

“Wat doen ze met de haren van die mevrouw. Dat is raa-aar!”

Ik kijk in de richting van het priemende vingertje. Een witblonde leerling-kapster werkt de uitgroei weg van een dame op leeftijd. Het slachtoffer ziet ons een beetje ongelukkig en vertederd tegelijk aan. Mijn vierjarige praatjesmaker proest hardop en stoot mij aan. “Dat mogen ze bij mij niet doen, hoor pap, slagroom in mijn haar smeren.”
Zeven kapsters en evenzovele klanten grinniken.  
Ik zit met Max bij de kapper. Voor de duidelijkheid: hij wordt geknipt, niet ik. Het is zijn eerste keer, en dat is te merken. Bij binnenkomst is hij juichend op de enorme bak met snoepjes af gerend. “Die mag ik, straks, toch, pap?”

Geen idee. Ik heb in vijftien jaar trouw bezoek nog nooit één snoepje gekregen.

Dan ziet hij De Stoel. De stoel met wielen en… een autostuur. Sinds ik hem een halfjaar terug in een vlaag van verstandsverbijstering over deze autokappersstoel verteld heb, zeurt hij ons aan de kop. “Ah, pap, mam, kom op, bramsamkoenbasjobsemguusenzovoort mogen ook allemaal naar de kapper. Het is niet keivet als mama mij knipt.”

Dat klopt.

Maar wel goedkoop. En snel.

En het scheelt pijnlijke momenten. Want, o jee, daar gaan we weer: “Pap, kijk, die vrouw is kei-oud. Dat zie je omdat ze kaal en grijs is.”
Weer dat vingertje.
Snel, ander onderwerp.
“Kijk eens, Max, al die kammen, scharen, tondeuses en mesjes die daar liggen.” Hups, daar grijpt een handje het grootste knipmes. Het kappersmeisje dat onze vent onder handen neemt, knipt vaker lefgozertjes, dat is duidelijk. Razendsnel grist ze het blinkende moordwapen uit Max’ hand, geroutineerd knipt ze verder. Af en toe lacht ze zachtjes. Bijvoorbeeld als Max zegt: “Nee nee, niet zo kammen. Ik wil mijn haar plat hebben.” Of: “Waarom maak jij mijn haar nat? Zal ik jou eens nat spuiten?”

Ik zit erbij en verbaas me. Over het totale gebrek aan verlegenheid, dat zeker, maar ook over z’n gezelligheid. Het vermogen tot small talk. Iets waar ik nog steeds iedere keer tegenaan hik in de kappersstoel. Het gaat ‘m makkelijk af, en iedereen – man, vrouw, jong, oud - vindt hem grappig. Vertederend. Dat ondeugend lachje, die slimme oogjes.
En steeds weer die vragen. Bizar nieuwsgierig.
“Waar gaan die haren straks heen?” (…)
“Zit mijn papa ook altijd in deze stoel, dat past nooit met die dikke kont.” (…)
“Waarom zitten daar mensen onder een lampenkap?”

Dan is ‘ie klaar. Stukken korter is z'n haar. 'Keivet', luidt ons gezamenlijke oordeel. Onze vent lijkt ineens stukken ouder – wel zeven of zo. Pas als ‘ie glunderend met een gifgroene lollie de zaak uitloopt en “Dag, poepscheten!” roept, besef ik dat ‘ie nog altijd maar vier is. 

Maar wel in een kwartiertje tijd zeven kapsters en evenzovele klanten om z’n wijzende vingertjes winden.... 

zaterdag 26 januari 2013

Kopstukken: Johan Bruyneel


Het onvermijdelijke poloshirt, de bovenste knoopjes open. De gele Tour-accreditatie losjes om de hals. Dure zonnebril op het hoofd, de ogen lichtjes dichtgeknepen. De inmiddels wat vlezige onderarm hangt  nonchalant uit het autoraampje. Zo kennen we Johan Bruyneel, de man achter US Postal, Discovery en – vooral – de man achter Lance.

Of beter: naast Lance.

Lance en Johan, Johan en Lance. Van 1998 tot 2010 vormen ze een onafscheidelijk, onwaarschijnlijk succesvol duo. Waar Lance is, is Johan. Op de achtergrond, onopvallend, stiekem bijna. Maar hij is er, altijd en overal. Waar Lance spreekt, spreekt hij over Johan. Vol bewondering, vanzelfsprekend. En het belangrijkst: wint Lance, dan wint ook Johan. De ideale tweede man.

Laten we niet vergeten dat Bruyneel zelf een meer dan verdienstelijk renner was. Geen winnaar, verre van zelfs. Maar toch: een klasbak. Type mooie renner. Jongensachtig uiterlijk, engelengezicht. Immer goed gesoigneerd. Spierwitte sokken op glimmend gladde bruine beentjes. En om de strak geföhnde haren een fluorescerende haarband.

Had hij mogen kiezen, dan was Johan als Italiaan geboren.

Maar Johan is geen Italiaan. Hij is een Vlaming uit Izegem die een groot deel van z’n carrière in Spanje rijdt. Voor Once, de ploeg met de hysterische outfits en dito ploegleider. Gekke Manolo Saiz. Het is een ploeg die sierlijke Johan op het lijf geschreven is. Veel renners met de oogstrelende zit die klasse verraadt. Flyers zogezegd. Olano, Breukink, Zarrabeitia, Mauri, Zülle, Jalabert: net als Johan Bruyneel prima coureurs. Maar ook een beetje saai. Rustig, evenwichtig. Ideale schoonzoons.

Jongens van ‘net niet’.

Heeft dat stempel hem dwars gezeten?

In de nadagen van zijn loopbaan fietst Bruyneel nog twee seizoenen voor Rabobank, als wegkapitein. De eerste carrièreschreden als manager? Goed denkbaar. Zeker is dat Johan in de Tour van 1996 als Rabobank-renner in de afdaling van de Cormet de Roselend het ravijn induikt. Voor het oog van de camera zeilt hij over de vangrail. Hij valt diep. Heel diep. Maar zit een minuutje later alweer op zijn fiets.
Sierlijke Johan is ook een harde. Snoeihard. Voor zichzelf, nu nog.

Als renner wint Bruyneel niet erg veel. Maar als het raak is, dan is het goed raak. Neem de tweede etappe in de Tour van 1995. Dwars door de Ardennen gaat het, over het LBL-parkoers in grote lijnen. Die dag is hij de enige die een ontketende Indurain kan bijbenen. Mooie beelden zijn het: de Grote Zwijger die stoïcijns de enorme molen ronddraait. Gebeeldhouwde kop in de wind. In zijn kielzog de ranke Bruyneel, die nooit overneemt, maar wel de armen in de lucht mag steken in Luik.

Een fraai staaltje koerstactiek. Intelligent, gewiekst, leep. Overleven en winnen. Dat is de koers. Een knappe fysieke prestatie ook van Bruyneel, dat zeker. Maar toch weer: in de schaduw van een echte kampioen.

Net niet.

Nóg niet.

Eind 1998 stopt Johan als renner. Op hetzelfde moment ziet hij hoe ex-kankerpatiënt Lance Armstrong naar een vierde plek in de Vuelta rijdt. Het prikkelt hem; hij benadert de Amerikaan en overtuigt hem ervan dat die onder zijn leiding de Tour kan winnen. Alles wat nodig is, is keihard trainen, een stevige portie discipline en vechtlust. Daar heeft Lance genoeg van. En oké, er zijn wat verboden vruchten nodig. Maar daar schrikt Johan niet van. Hij is groot geworden in de ondoorzichtige Spaanse wielercultuur; de passie en de furie van mentor Saiz doen de rest. Lance is de juiste man op de juiste plek en op het juiste tijdstip voor Bruyneel. Als hij Het Project ‘Lance’ goed aanpakt, kan hij zijn talent als man-op-de-achtergrond volop benutten. En belangrijker: eindelijk eens écht gaan winnen.

Van ‘net niet’ naar ‘wel’.

Heel erg wel.

Manager Johan is een harde. Snoeihard. Voor anderen vooral, nu. Hij stelt een ploeg samen. Een ploeg vol trouwe adjudanten. Ja-knikkers, domme hardrijders of ambitieuze jongeren. Kerels die bibberend buigen voor Bad Cop Lance en denken dat Good Cop Johan het beste met ze voor heeft.

Steeds vaker staat Johans babyface op onweer. De vrolijke lach van vroeger, met de guitige voortandjes en de twinkeloogjes, is verdwenen. Wat rest is een zelfvoldane grijns op het pafferige gelaat. ‘We might as well win’, heet het boek dat hij met Lance uitbrengt. Er had beter kunnen staan: We must win, at all costs. De herinnering aan boyish Johan, de net-niet-winnaar en ideale schoonzoon, vervaagt. Hij heeft z’n buit binnen.

Dan, in 2012, valt Lance, en Johan valt mee. Diep, heel diep. Dieper nog dan in 1996. Maar Bruyneel is nog steeds een harde. Snoeihard. Hij komt terug. Eerst met een boek, in 2013 naar het schijnt. Riri’s Ma vérité zal erbij in het niet vallen. En daarna? Excuses, tranen en gladde praatjes op tv - niet bij Oprah maar bij Karl, Ivo of Mart. Verschil moet er zijn. Maar toch: de oplagecijfers zullen naar grote hoogten stijgen.

Slimme, gewiekste, lepe Johan overleeft. Vrees ik. Net als toen in Luik, in 1995.

Dat is nu eenmaal de koers.

vrijdag 4 januari 2013

Youp en de maatschappij


‘Weet u wat ik krijg voor deze column? 1.800 euro. Dat is vier euro per woord. Vier euro, mensen. Ik typ dus maar gewoon stug door. Woord voor woord voor woord….’

De makers van het tv-programma Bureau Sport hadden iets leuks bedacht. Weet je wat we doen? We vragen Youp van ’t Hek zich af te zetten tegen de poenerigheid van de topsport. Tegen de uitwassen van het ‘wereldje’ en tegen het decadente gedrag van met name jonge voetballers die te veel geld hebben.

Oh oh, die Balotelli toch, met z’n tien Porsches.

Waar moet het heen met de maatschappij? 

Geld, geld en geld. Daar draait de wereld om. Zei Youp. Sommigen onder ons beseffen niet meer wat normaal is. Gelukkig besloot meester Youp hen te helpen. Hij voerde z'n eigen honorarium en inspanningen aan als bewijs dat het anders kan. Er zijn mensen die het met minder moeten doen. Mario! Usain! Cristiano! Mensen die het niet voor het geld doen, maar voor de liefde voor het vak. Voor de eer. 

Of gewoon, voor de maatschappij. 

Zoiets bedoelde Youp. Denk ik. Ik denk ook dat Youp niet weet dat 1.800 euro voor zo'n stukje een tarief is waar de meeste schrijvers en columnisten slechts nat van dromen. 

Een zichzelf herhalende schreeuwlelijk die zich - voor 900 euro per uur – boos maakt over een uitgekauwd onderwerp. En daar de politiek correcte toffe jongen mee uithangt. Het is de reden waarom ik rode bultjes in mijn bilnaad krijg van de Jan-Jaap-van-der-Wallen en andere mannen (het zijn altijd mannen!) die een maatschappijkritische boodschap in hun voorstelling leggen.  

Nee, ik zeg het verkeerd: ze leggen die boodschap er bovenop. Heel dik.

Te dik. 

Deze week zag ik Theo Maassen op tv. Ik meende me te herinneren dat Theo vooral grappig was. En dat z'n shows nergens over gingen. Maar Theo bleek veranderd in een eersteklas moralist. Zo riep hij steeds, de armen pathetisch ten hemel geheven: ‘Ik weet het niet meer, met deze wereld.’ Of: ‘Die Geert Wilders, met de kopvoddentaks, dat kán toch niet?!’ En het toppunt: ‘Ik ben net veertig, het is een verwarrende periode.’
Tjonge.
Jonge.
Jonge zeg.

Nee, dan Ronald Goedemondt, die een uurtje na Theo op tv mocht. Niks geen pretenties, niks geen makkelijke meningen over dito onderwerpen. En vooral: geen ‘moraal van dit verhaal’. En toch van de eerste tot de laatste minuut boeiend. Geniaal cabaret kortom - hoog tempo, sterke timing en ontzettend veel originele grappen. Ik heb gewoon anderhalf uur gelachen.

Zo. Nu ga ik een stukje typen voor hetiskoers.nl. Uren zweten, voor nul euro. Daar maakt dan weer niemand zich kwaad over.

dinsdag 25 december 2012

Lombardije: overschatte koers

Weinig waar ik zo’n gloeiende hekel aan heb als de herfst. Ja, aan de Ronde van Lombardije misschien. Overschatte koers. Vaak ellendig rotweer, even vaak een voorspelbare winnaar. Wiedes: slechts drie renners hebben half oktober nog zin om 260 kilometer te koersen. Kansje van drieëndertig een derde procent dus.

Nou nou nou. Spannend, hoor.

Ik hoor het Gary Lineker al zeggen: de Ronde van Lombardije? Dat is die koers van zeven uur over talloze saaie, lange beklimmingen, waar 90 procent van de renners vroegtijdig uitstapt en waar Damiano Cunego in de kopgroep zit.

Ergerniswekkend is ook het pseudo-intellectuele geneuzel over deze koers. Grote woorden als gepassioneerde liefde en mythische schoonheid vliegen je om de oren. Dezelfde woorden die aanhangers van het Italiaanse wielrennen altijd en overal bezigen. Net zo overdreven als de Italianen zelf. Aanstellers.


Neem dat kerkje, bovenop die heuvel. Met die klokken. De Madonna del Ghisallo heet het, als ik me niet vergis. Italië staat barstensvol met dat soort kapelletjes. Maar nee, dit kerkje, dat is speciaal. Sterker: hier moet een documentaire aan gewijd worden. Of beter nog: een hele film. Met stemmige muziek eronder. Veel gele, rode, bruine blaadjes in beeld. Een scooter. Een Fiat. En een espresso op een terrastafel waaraan een mevrouw met bontjas en zonnebril. En dan weer de herfstige gloed van de zon op de beboste heuvels. Saa-aai.

O ja, goed idee, doen we ook nog een beeld van de kleumende rondemisszus van Ivan Basso met veel lang blond haar en in ieniemieniejurkje. Mooi shot, en ook zo typisch Italiaans. 

Fantastissimo (zal wel niet kloppen, maar gelukkig zijn er genoeg lezers die mij kunnen corrigeren).

Godzijdank leeft Gino Bartali niet meer (God hebbe zijn ziel). Anders zou ook die iedere vijf minuten in beeld komen. Hopsakee, iedereen weer een winter lang in katzwijm.

Hoe langer ik erover nadenk, hoe meer ik me realiseer: ik heb een hekel aan Italië. Aan Italianen. En zeer zeker aan het Italiaanse wielrennen. Geef mij maar Spanjaarden, Belgen, Duitsers, ja, desnoods Fransen. Alles beter dan al die kleine gelikte coureurtjes met hun bakkebaardjes, hun gebaartjes, hun mama’s, hun onduidelijke ploegjes, hun achterover ge-gelde krulletjes en hun te witte sokjes op te bruine beentjes.

En dan dat gekoketteer met tradities. Ik zeg: vet saai dat ze daar in Lombardije al dik 100 jaar naar boven rijden naar een en hetzelfde kapelletje. Überhaupt vet saai dat ze in Italië alles al honderden jaren hetzelfde doen. Doe eens gek: gooi eens wat anders dan parmezaanse kaas over die spaghetti bolognese.

Zul je zien: straks is het Milaan-San Remo en gaan we weer met ons allen opgewonden zitten doen over de aartsbisschop van Milaan die op het plein voor de Dom (il Duomo, sorry) alle schijnheilige leden van de omertà-familia z’n zegen geeft. Och, wat heerlijk tradizionale. ‘Een Italiaan die Milaan-San Remo wint, dat is wat hoor. Dan ben je een hele signore’.

Jajajajaja. Geef mij maar de HEW Classics. Of de Ronde van Oman. Lekker geen traditie. Basta!

De morele cover-up van Lance


Zaterdagochtend, half elf. Kinderen uitbesteed aan opa en oma. Kopje koffie, oprolcroissantjes-uit-eigen-oven. En de column van Bert Wagendorp in de Volkskrant. Hoe kan het anders: over Lance. Vrij vertaald vraagt Wagendorp zich af waarom we collectief in een hysterische stuip van schuimbekkende verontwaardiging schieten nu we weten wat Armstrong allemaal heeft uitgevreten tussen 1998 en 2005. ‘Misschien omdat we de topsporter een voorbeeldfunctie toedichten – waarom hij zelf overigens nooit heeft gevraagd.’ (…) ‘Het kwaad in de gedaante van een simpele jongen die toevallig hard kon fietsen en ook nog een arrogante Amerikaan is.’
Ik heb Bert Wagendorp hoog zitten. Prima journalist, vriendelijk mens, prachtige schrijfsels. En dan ook nog wielerfanaat.
Ja, als ik met een man zou moeten trouwen, koos ik Bert.
Het doet me dan ook pijn te zeggen dat Wagendorp hier de plank volledig misslaat. Als iemand juist wél gevraagd heeft om die voorbeeldfunctie, is het Armstrong. Neem zijn twee (!) autobiografieën – bijna-religieuze lectuur, hagiografie van de bovenste plank. Als oud-kankerpatiënt heeft Lance de hemel van dichtbij aanschouwd. Hij weet wat Lijden is. Ja, hij is zo ongeveer uit de dood herrezen. Daarna heeft deze bewonderenswaardig krachtige mens het roer radicaal omgegooid. Heeft een stichting opgericht – geheel en al belangeloos natuurlijk – om overal ter wereld arme kankerpatiëntjes te helpen. Ook is hij Tour de Frances gaan winnen, als ambassadeur van een gezonde levensstijl. Om lotgenoten te motiveren en ons gewone mensen te bewijzen dat zoiets natuurlijk gewoon kan: kanker overleven en vervolgens zeven keer de Tour winnen, op water en brood. Op karakter.
Wie het waagde vraagtekens te plaatsen bij die plotselinge suprematie, bij die transformatie van prima eendagscoureur tot allesoverheersende superkampioen, kreeg de volle laag. Handen af van The Boss. Want Hij heeft meer meegemaakt dan wij. En Hij doet goed werk.
Wielrennen is een katholieke sport. Dat is de afgelopen dagen maar weer eens gebleken. Stiekem stoute dingen doen en er vervolgens met een uitgestreken gezicht glashard over liegen, het is de volgelingen van de paus wel toevertrouwd. Zonder lastig schuldgevoel of knagend geweten bovendien, want even een uurtje biechten of – zoals vroeger – je zonden afkopen met een ‘aflaat’ en hopseflops, je bent weer helemaal het fatsoenlijke mannetje of vrouwtje.
Na het lezen van The Secret Race en de USADA-rapporten, ben ik er meer en meer van overtuigd. Die stichting, Livestrong, met die gele bandjes, die goede doelen, de gelden die ingezameld worden, de Ride for the Roses, maar ook de tweets waarin de grote @lancearmstrong dagelijks anonieme kankerpatiënten een hart onder de riem steekt: het is allemaal één grote doortrapte poging om kritiek bij voorbaat onmogelijk te maken. En om een knagend geweten te sussen.
Die stuitende morele superioriteit. Dáárom zijn we verontwaardigd, Bert. Daarom zien we Lance nu zo graag op de brandstapel.
Ik hoop met heel mijn hart dat al die katholieken het eeuwenlang bij het verkeerde eind hebben gehad. En dat zondaars hun straf niet ontlopen. En Lance dus ook niet. Liefst hier en nu, maar voor mijn part straks in een of ander hels hiernamaals. Al was het maar voor de arme Tom Danielson die een paniekaanval kreeg toen hij een bloedtransfusie moest ondergaan. Voor Christian Vandevelde die simpelweg met ontslag bedreigd werd als hij zich niet met epo zou vol spuiten. Of voor David Zabriskie die zonder scrupules door Lance en Johan gepusht werd zich te drogeren – ondanks zijn trieste familiegeschiedenis. En vooral voor al die arme kankerpatiënten, wereldwijd, die door Armstrong schaamteloos ingezet zijn als PR-instrument. Als morele dekmantel. .
Lance Armstrong een simpele, arrogante Amerikaanse jongen die toevallig hard kon fietsen? Was het maar waar.

Pesterige jochies uit Dortmund


Ooit zag ik een documentaire waarin Marco van Basten vergeleken werd met een balletdanser. Onzin natuurlijk. Voetbal is muziek.
Dus kijk ik altijd zonder geluid.
(Bijkomend voordeel: je mist de woordgrapjes van Frank Snoeks).
Je moet er voor open staan. En ja, het duurt even - ook bij mij. Maar echt: na een minuut of vijf is meestal glashelder waarnaar je zit te luisteren. Zo ook afgelopen woensdag. Ajax-Dortmund. De bal ging van Alderweireld naar Blind. Van Blind naar Enoh. Van Enoh naar Alderweireld. Van Alderweireld naar Van Rhijn. Van Van Rhijn naar Eriksen. Van Eriksen naar Alderweireld.
Enzovoort.
Prachtige balbezitstatistieken leverde het op.
Ik zag het aan en besefte plots: Ajax speelt Eric Satie. De Gymnopédies of Gnossiennes, het maakt niet uit. Melodieus en verzorgd, dat zeker, maar zo vre-se-lijk slaapverwekkend. Doelloos gepingel.
Nee, dan Dortmund. Misschien komt het doordat ik in een bepaalde levensfase zit, maar ik wist ineens met grote zekerheid: de gelbschwarze jochies - pestkopjes Marco en Mario voorop - zongen 90 minuten lang, steeds weer opnieuw, een kinderliedje. ‘De krokodil ligt in het water’.*
Hap. Au! Bijt-ie in je bil.
Dodelijk effectief. Zoals voetbal bedoeld is.
*Voor wie het niet direct paraat heeft, hier de volledige songtekst: ‘De krokodil ligt in het water. De krokodil ligt helemaal stil. De krokodil komt steeds een heel klein beetje nader. Eèèèèèèn: Hap. AU! Bijt-ie in je bil.’

De plukjes van Ronald Waterreus


Ik ben voetbalmoe. Zelden zit ik nog een wedstrijd uit. Het interesseert me niet meer wie kampioen wordt en wie de nacompetitie overleeft. Om de beschamende vertoning van onze oranje jongens deze zomer moest ik glimlachen.
Vroeger hadden spelers tenminste nog rare kapsels waar je op kon letten als je er geen zak aan vond. Ik noem een Pierre Littbarski, een Michel Boerebach en een Roberto Baggio.
En nu? Niks van dat alles; voetballers zijn vermodieusd. Dacht ik.
Zondag zag ik Ronald Waterreus bij Studio Voetbal.
Ronalds haar maakte mijn dag, mijn week, mijn jaar goed. Dwars tegen de heersende trends in houdt deze Limburgse holenmens stug vast aan zijn jaren ’90-coupe. Goed, de nekspoilers zijn er al een poosje af.
Doodzonde.
Maar de plukjes die zondagavond op Ronalds voorhoofd gedrapeerd lagen, die waren fan-tas-tisch.
De volle 45 minuten lang bleef ik me verlekkeren aan Ronalds ‘ponnie’. Welke zichzelf respecterende kapper knipt zoiets? Of zou mevrouw Waterreus zelf…?
Fascinerend.
In elk geval pleit ik voor een onmiddellijke terugkeer op de velden van ‘Reus’. Dan zitten ik en mijn-bord-op-schoot er weer klaar voor, zondags om 19 uur.

De keiharde onderzoeksjournalistiek van het AD


*Ringtone met tune van Radio Tour de France*
‘Hallo, met Mike.’
‘Ha Mike, je spreekt met Kuifje van het Algemeen Dagblad.’
‘Hé die Kuifje, hoe gaat ‘ie? Alles goed met jou, het vrouwtje en dat blaadje van je?’
‘Ja hoor, mag niet klagen. Al die wilde maffiaverhalen over Lance en Tyler en doping enzo, dat scoort lekker. Hoop nieuwe lezertjes erbij.’
(…)
‘Nu we het er toch over hebben, Mike, ehm, ik wilde je eigenlijk iets vragen. Kijk, je zult het wel onzin vinden en zo, en ik weet, we hebben het er al vaak genoeg over gehad, bijvoorbeeld toen in Pau, op je hotelkamer, of in Luik, aan de finish toen je tweede werd achter VDB, of was het achter Bettini of achter Bartoli of achter Rebellin, haha, sorry inkoppertje, maar toch, onze lezers willen het weten. Dus vraag ik het je, en je weet joh, we kunnen het nooit bewijzen, niemand kan dat, kijk maar naar Lance, het is jouw woord tegen het hunne, dus we kunnen alleen maar hopen dat je eerlijk antwoordt, maar van de andere kant: niemand dwingt je. Maar ik denk altijd maar: nooit gevraagd is altijd nee, want nee heb je en ja kun je krijgen, toch, Mike?’
(…)
‘Dus tja, nou ja, komt-ie dan, ik vraag het je toch maar gewoon op de man af, direct en eerlijk: heb jij ooit ergens in je carrière, toevallig of per ongeluk, of gewoon een keer uit nieuwsgierigheid of zo, of omdat je werd gedwongen door die gekke Italianen of Spanjaarden op hun brommertjes die iedereen eruit reden, of gewoon omdat de prestaties even wat uitbleven en je een nieuw contract wilde, nou ja, uhm, iets gebruikt? Middeltjes dus, die op de lijst stonden. Ik noem het bewust geen doping, maar gewoon iets dat herstelbevorderend werkt?’
(…)
‘Ik bedoel, ik begrijp heel goed, Mike, dat als je over drie of vier cols moet, met 35 graden,  en dat dag in dag uit, dat je dan ’s avonds wel eens effe iets neemt om je wat beter te voelen of zo. Moeten we niet te moeilijk over doen, ik schrijf mijn stukjes ook niet op water en brood alleen, haha. Zonder bakkie koffie of een peuk zou ik nog steeds stukkies tikken voor het Barendrechtsch Weekblad.  Bij wijze van spreken dan he, want ik weet ook wel dat je van een werkpaard geen renpaard kunt maken, maar ja, die verhalen he, over pilletjes en spuiten enzo, dat vreten de mensen als koek.’
(…)
‘Weet je wat het is, jongen, ik snap dat je het ongemakkelijk vindt. Ik schrijf gewoon op dat je deze vraag onzin vindt. Ik zal het goed verwoorden hoor, maar ik zal duidelijk maken dat je ervan baalt dat mensen je niet meer geloven. Begrijp me goed, Mike, ik geloof je. En ik begrijp je. Ik schilder je niet af als crimineel. Maar ja, de mensen hè, die willen zondebokken. Die willen spannende verhalen. En bovenal willen ze de waarheid horen, alsof er zoiets bestaat als De Waarheid. Ik weet het, dat is naïef, dom geleuter van buitenstaanders, maar toch: nu kunnen we in elk geval laten zien dat we het gevraagd hebben. Dat ze ons pennenlikkers niet gaan verwijten dat we het allemaal maar hebben laten gebeuren, zonder kritische vragen te stellen. Komt dus helemaal goed, bedankt voor je tijd, je begrip en je uitleg. Succes verder met je nieuwe carrière en die blonde stoot van je. Later!’
‘Jij ook bedankt, Kuifje, ik spreek je.’
‘Dag Mike!’

maandag 24 september 2012

Het plasje van Oscar Sevilla


Oktober 2002. Het najaar is herfstachtiger dan ooit. De relatie met mijn middelbareschool-vriendinnetje loopt spaak na een jaar of tien. Ik bivakkeer maandenlang op een raamloze zolderkamer met gaten in de houten vloer, breng de was naar vrienden of mijn ouders, en eet iedere avond macaroni met smak en kaas. In m’n uppie, op de bank voor de tv. Life sucks.

Gelukkig is er de fiets.

De mijne - een bordeauxrode Concorde – staat geparkeerd voor een in grote haast eigenhandig getimmerde boekenkast en fungeert als droogrekje voor hand- en theedoeken. Iedere dag na het werk schiet ik in mijn wielerpakje, til het racemonster snel even de 346 treden naar beneden, en rijd mijn vaste rondje door het Nijmeegse heuvelland. Depri? Ben je gek, fietsen is het beste medicijn.

Oké, ’s avonds in mijn bedje lig ik nog wel eens zachtjes te snikken. Koud, zielig en eenzaam onder de wol. Ik ben geen type voor onenightstands. En al was ik dat, mijn sneue eenpersoons Topcat-dekbed staat dat soort nachtelijke pret vast en zeker in de weg.  

Maar gelukkig is er de koers.

Ik volg de Vuelta in september op de voet. Zes Spaanse toprenners maken elkaar het leven zuur, met als ultiem hoogtepunt de bikkelharde strijd op de flanken van de Angliru. Puur genieten. Uiteindelijk brengt Kelme-renner Aitor Gonzalez het amarillo naar Madrid. Aitor was altijd een echte hardrijder, maar komt plots ook met de besten de hoogste bergen over.

Knap hoor.

Ik supporter voor de kleurrijke Terminaitor. Dat ‘ie tot de nek volgepropt is met pilletjes? Tja. Dat weet iedereen. Maar dat geldt ook voor de nummers 2 t/m 6, de immer goed geprepareerde bleekneusjes Roberto Heras, Joseba Beloki, Oscar Sevilla, Iban Mayo en Angel Casero.

Viva Espana, viva Eufemiano Fuentes. 

Dan is er het WK in Zolder. Mijn vader en ik zijn erbij, die zondag 13 oktober. We vertrekken akelig vroeg, vanwege de verwachte drukte vooral. En een beetje uit angst voor de Belgische bewegwijzering.

De koers past uitstekend bij mijn stemming. Grijs. Het peloton sjeest als een bezetene rondjes over een voormalig F1-circuit. Mijn vader en ik eten ieder drie zakken friet met enorme kledders mayo, drinken waterige pilsjes uit een plastic glas, en klappen iedere ronde beleefd als de negen-man-sterke-trein van de Azzuri voorbijvliegt.

Mooie Mario gaat winnen. Dat weet iedereen. 

Saaie koers. Lelijke omgeving. Vieze pisbakken.

Cipo wint inderdaad. In een vorstelijke sprint. Schijnbaar. Ik heb ‘m niet gezien. Ik poetste mijn kleren schoon, nadat ik in de laatste ronde de volle mep kreeg van… een urinerende Oscar Sevilla. Oscars plasje: het enige positieve van deze dag.

Snel vergeten dit WK en deze herfst. 

Ik ben voor Hinault


Gisteren op hetiskoers.nl:

Een zondagochtend eind augustus, ruim 33 jaar geleden. Mijn vader reist af naar het WK in Valkenburg. Ik ben net vijf, en mag niet mee. Te gevaarlijk, zegt papa. Ik geloof hem.
Jan Raas wordt wereldkampioen, tot grote vreugde van de tienduizenden fans die zich op de Cauberg hebben verzameld. En tot grote vreugde van mijn vader, getuige zijn gebalde vuist en oerkreet als hij ’s avonds terugkeert.
De reden van die blijdschap? Niet zozeer de winst van Raas - met de stugge Zeeuw hebben wij thuis niet veel op. Nee, het is vooral de nederlaag van Bernard Hinault die mijn vader plezier doet. De Breton is ‘een arrogante kwast’. Daarbij: Hinault zit Joop Zoetemelk dwars in de Tour.
En Joop, daar hebben wij thuis wel wat mee.
‘Weet je wat het mooiste was?’, glundert mijn vader, die inmiddels met een pilsje op de bank zit. ‘Die  stomme Hinault kreeg voor mijn neus een lekke band. En niemand deed iets om hem te helpen.’
Mijn vader grinnikt. Zijn zoontje snikt zachtjes.
Deze zomer heb ik op Alpe d’Huez een Renault-petje gevangen, gegooid door zo’n karavaan-auto-meisje. Sindsdien ben ik voor Ienoo. We hebben zelfs een levensgroot spandoek voor ‘m gemaakt. En nu dit?  
Boos roep ik: ‘Maar pap, waarom had je je bandenplakspullen niet bij je?’ en ren huilend naar mijn kamer. Met mijn Renault-petje over mijn ogen, kruip ik diep onder de dekens. Ik neem me voor om nooit, echt nooit meer, zonder bandenplaksetje naar de koers te gaan.
Tot op de dag van vandaag houd ik me daar aan. 
Ook deze zondag ben ik er weer bij, op de Cauberg. Mét mijn vader, een plakkertje, een tube lijm en drie bandenlichters.
Maar als ik eerlijk ben: ik zou niet weten wiens band ik zou willen plakken. En dat vind ik best erg.  

vrijdag 14 september 2012

De Rabocultuur: alles in dienst van Het Doel


Gisteren op hetiskoers.nl: 

10 November 2014. Het is koud, waterkoud, deze vroege zondagochtend. De ijzige mist hangt in flarden boven de velden. Uit de natte nevel duikt hier en daar een eenzame boerderij op. Een vermoeide hond blaft. Het geluid draagt niet ver. De Achterhoek is leeg en verlaten. En daar zal vandaag weinig verandering in komen.

Het is geen weer voor uitstapjes.

Dan, plots, zacht geratel. Een ketting, een derailleur. Gonzend geluid. Keiharde bandjes op glad asfalt. Een regelmatige ademhaling komt verrassend snel naderbij. Een lange, graatmagere kerel fietst voorbij. Oranjeshirt, lange mouwen, lange koersbroek. Een snelle groet, twee ademwolkjes, en weg is ‘ie.

Inderdaad: Robert Gesink. Lokale held. Kopman van de Rabobank. Paradepaardje.

Gesink grijpt z’n kans, vandaag. Weinig verkeer, heerlijk stukje fietsen. Vanuit Aalten langs de IJssel kronkelend omhoog naar Zutphen, dan de Veluwe op, naar Apeldoorn, Wageningen, en vervolgens via de Posbank en de Duitse bossen terug naar vrouw en kinderen. In totaal zo’n 220 kilometer. Een stevige rit, zoveel is zeker. Maar Robert is niet bang. Hij is deze morgen vol zelfvertrouwen op de fiets gestapt. Hij weet het, hij voelt het. Al enkele dagen, enkele weken misschien. Het is onmiskenbaar.

Hij is in topvorm.

Een heerlijk gevoel.

De voorbereiding begon in maart. In Parijs. Of beter: in zo’n grauw voorstadje. Zeven dagen in het zadel. Koersen naar de zon, Parijs-Nice. De perfécte training, ieder jaar weer. Avond aan avond met de ploegleiding de resultaten bekijken. Gemiddeld wattage? Tegen de 320. Keurig, voor de eerste afspraak. Hartslag zo laag mogelijk houden, luidde het devies. Hoog beenritme. Niets overhaasten. Weg, ver weg  blijven van het omslagpunt, dat sowieso. Pas in april, in de Amstel en de Waalse klassiekers, mocht hij er een schepje bovenop doen. Een stap maken, noemt de ploegleiding dat. Weer eens ouderwets verzuren, wennen aan de pijn.

Stap voor stap. Geleidelijk. Voorzichtig brengen. Dat is de aanpak van de ploeg. En Robert voelt zich daar goed bij.

Alles in dienst van Het Doel.

Vandaag dus op het programma: 220 kilometer. Dat is een uurtje of zes koersen. In z’n uppie. Tijd genoeg om na te denken. Om het seizoen te evalueren. Begin april was daar even de angst. Hij rilt weer bij de gedachte. Pijn in de knie. O jee, het schema, de planning! Wat nu? Maar de paniek bleek onnodig: in april toonde hij alweer z’n klasse. De Amstel reed hij met speels gemak uit. Fraaie top-20 plek. Doelstelling ‘de finale rijden’ gehaald. Daarna volgde het Ardense tweeluik. Het gevoel was goed, de benen bleken super. Ook de cijfers toonden aan dat zijn lichaam met de week beter tegen de onmenselijke inspanningen bestand bleek.

Alleen de klasseringen vielen wat tegen. 97e op de Muur van Huy, 53e in Ans.

Uitslagen zeggen weinig, hield de ploegleiding hem voor. Focus op het goede gevoel. Stap voor stap. Geleidelijk. Denk aan Het Doel.

En dat doel kwam dichterbij. Zeker na de periode van uitzonderlijk harde training in juni en juli. Op het NK in Valkenburg, alweer voor het vierde jaar op rij gewonnen door Niki Terpstra (‘Domme Niki, vliegt er altijd als een kip zonder kop in’, zei de ploegleiding altijd), stapte hij drie ronden voor het eind af. Moe, maar uiterst voldaan. De test die hij dezelfde week nog aflegde op het hoofdkantoor van de ploeg, bevestigde dat gevoel.  

Maximaal vermogen 520 watt. Had nog nooit iemand van de ploeg weggetrapt.  

Vol vertrouwen toog hij naar de start van de Tour.

Tijdens die ronde bleek hoezeer het trainingsschema in de loop der jaren verfijnd was en toegespitst op zijn frêle, breekbare lijf. Drie weken van knoertharde koers volgden, maar hij finishte zo fris als een hoentje op de Champs-Elysées. Zonder ook maar één moment noemenswaardig in het rood te rijden, eindigde hij op een keurige 18e plek. Vooral het dagelijkse vlotte herstel stemde hem hoopvol. Waar anderen in de eerste week de stenen uit de straat reden en wonnen, maar daarna zienderogen verzwakten, daar presteerde Robert drie weken lang op constant niveau.

Dat is je grote kracht Robert, zei de ploegleiding altijd. Met het hoofd koersen, op reserves rijden, geen tien, geen drie, maar een zeventje. Dag in, dag uit.

Alles in dienst van Het Doel.

‘Mij krijgen ze niet gek’, zei hij altijd als de pers kritische vragen stelde. ‘Ik weet waar ik naartoe werk. Een heel jaar pieken, dat gaat tegenwoordig niet meer.’    

Het is inmiddels middag. De zon is doorgebroken, maar de kou blijft. Hij sprint de Posbank op, en verorbert vervolgens in de nabijgelegen uitspanning een reusachtige pannenkoek met spek en een warme chocomelk. Dan vervolgt hij zijn weg, terug naar Aalten.

Zijn gedachten gaan terug naar de maand september, de maand waarin hij traditiegetrouw de puntjes op de i zet. Eerst was daar de Vuelta, die hij niet reed om te winnen maar om hardheid op te doen. Twee etappes had hij aangekruist. Daarin ging hij zich testen. Voluit koersen tegen het omslagpunt aan. Niet erover, dat hoefde nog niet. Maar door volle bak de Angliru en de Cuitu Negru op te knallen, bewees hij zijn getrainde lichaam de allerlaatste perfecte dienst.

Niets stond de absolute topvorm nu nog in de weg.

De beloning volgde op het WK in München, waar hij op een loodzwaar parcours als negende finishte, en in Lombardije waar hij een ‘fantastisch gevoel’ overhield aan z’n derde plek in het Noord-Italiaanse beestenweer. ‘De pedalen niet gevoeld vandaag’, twitterde hij ’s avonds opgetogen.

De ploegleiding complimenteerde hem. Een nieuw tweejarig contract lag op zijn handtekening te wachten.

En nu, nu fietst hij hier door het kale Duitse niemandsland. Moederziel alleen, door de snerpende herfstkou. Dik 200 kilometer staat er op de teller, in minder dan 6 uur. Gemiddelde van 35 per uur. Fluitend, twee vingers in de neus. Het Doel is bereikt. Eenmaal thuis zet hij de fiets in de schuur, loopt de warme woonkeuken in en kust zijn vrouw. ‘Hoe ging het schat?’, vraagt ze. ‘Fantastisch’, zegt hij glunderend. ‘Geen centje pijn. Beter dan ik had durven dromen.’ ‘Je hebt er anders hard genoeg voor gewerkt’, glimlacht ze, en schuift een bord dampende boerenkool met worst onder z’n neus. Gretig valt hij aan.

Hij kijkt nu al uit naar volgend seizoen.


  

woensdag 25 juli 2012

#devraagvanmax


Zoontje van vier, Max heet ’ie, is nogal nieuwsgierig. En bijdehand. Hij stelt veel vragen. Soms zijn ze tamelijk eenvoudig met 'ja' te beantwoorden (‘Kun jij harder fietsen dan de wielrenners op tv, papa?’), maar meestal zijn deze vragen aan de moeilijke kant – voor zijn papa en mama in elk geval. Ook is Max helaas nogal vasthoudend. Krijgt hij niet onmiddellijk antwoord of is dat antwoord niet naar wens, dan ben je nog niet van ‘m af. 

‘Gewoon’, ‘zo is het nu eenmaal’ of ‘daarom’ zijn allang geen geaccepteerde ontsnappingsroutes meer.

Hoog tijd dus om hulp van buiten in te roepen. Daarom vanaf nu regelmatig op twitter, facebook en linkedin: ‘De vraag van Max’ (hashtag: #devraagvanmax). Met het uitdrukkelijke verzoek aan alle meer of minder deskundige familieleden, vrienden, kennissen, collega’s en andere relaties om ons waar mogelijk aan een antwoord te helpen. Of ons een zetje in de goede richting te geven, bijvoorbeeld via handige linkjes of gewoon door de vraag te retweeten of door te sturen aan anderen.

Mijn idee is om er zo nu en dan – als ik genoeg reacties krijg én een en ander zelf op een rijtje heb (en geloof me: dat zal nog een uitdaging worden) – een aardig stukje over te schrijven. Leerzaam voor Max, voor mij én voor jullie wellicht. En leuk om te lezen, hopelijk.

Hieronder de allereerste vraag van Max:  
Waarom waait de wind?

Wie? ;-) 


woensdag 18 juli 2012

Rustdag in de Tour: vrouwen van buitencategorie


Gisteren op hetiskoers.nl: 

Ik droomde dat ik aan de Tour de France deelnam. Iedere dag weer, drie weken lang, moest ik aan de bak. Vol aan de bak. Zonder genade.

De ene dag stonden er busladingen onaantrekkelijke vrouwen voor mijn deur. Meestal meer dan 200. Ze wilden allen de liefde bedrijven, Met mij, alleen met mij. Achter mekaar door, zonder pauze. Op het einde steeds sneller, steeds meer, steeds harder. Als in een wilde sprint.
De andere dag moest ik met één vrouw van bil. Een mooie vrouw, dat zeker. De opdracht: in één ritme, in de hoogste versnelling, aerodynamisch doordenderen. Men hield de tijd bij. Een zware discipline.

Keihard, maar eerlijk, schreef de pers. Ik was gesloopt.

Dan weer stuurden ze me drie dagen achter elkaar over een vrouw van buitencategorie. Type Scarlett Johansson. Prachtig, woest aantrekkelijk, maar nauwelijks te bedwingen. En dan niet één per dag. Nee, drie, vier van die buitenissige, vurige schoonheden. Soms zelfs zes keer. ‘Moordenaars, dat zijn jullie’, riep ik naar de wedstrijdleiding.

Ze lachten slechts.

Het publiek smulde van mijn inspanningen, mijn afzien. Rijen dik stonden ze langs ons bed. Er holden zelfs gekken rondjes eromheen. Steeds dichter kwamen ze, ze goten water in mijn nek, duwden me. Idioten. En miljoenen zaten voor de buis of verslonden de volgende dag het verslag in de krant.

Dat, alleen dat telde. Commercie won het van de menselijkheid.

Maar o wee, als ik eens - uit pure wanhoop - een viagraatje nam. Niet om beter te worden, nee, gewoon om het vol te houden. Om niet te bezwijken. Ho maar. Collectieve volkswoede: ‘Nee Sander, dát mag niet, waarachtige seks willen we zien. Puur natuur, anders niet.’ Na ieder nummertje werd ik getest. Plassen en hup, daar stuurden ze alweer naar binnen, naar weer zo’n wellustige vrouw.

Wreedheid van de ergste soort.

Eindelijk was er een rustdag. Heerlijk. Ik sliep een gat in de dag en wilde dolgraag een stukje fietsen. Veel te lang al niet gedaan, immers. Ik kon niet wachten. Maar mijn ploegleider, man van de oude stempel, maakte bezwaar: fietsen is slecht voor de bedprestaties. En dus bleef hij op de gang van het hotel posten.

Mijn fiets kwam er niet in die dag.

Toen werd ik wakker. Naast mijn eigen A., godzijdank. Ik keek haar aan, ze was prachtig. Ik streelde haar lange zwarte haar en vroeg toen gretig: ‘Stukkie fietsen? Zo’n lekker ouderwets ochtendritje?’ Ze knikte.

Heerlijk om weer thuis te zijn…