maandag 17 januari 2011

Zwarte coltrui

Ik moet iets bekennen: ik heb een existentialistische periode gehad. Ik was zestien, droeg een zwarte coltrui en keek gespeeld tobberig de wereld in. Op m’n jongenskamer worstelde ik me koppig door vuistdikke boeken van Albert Camus. Geschriften waar ik helemaal niets van begreep. Maar daar ging het ook niet om: het gevoel in een absurde wereld te leven, dát deelde ik met mijn literaire held. 

En oké, het leek me best spannend om ook iedere nacht met een andere vrouw te slapen.   

Parijs was in die tijd het centrum van de wereld. Voor mij in elk geval. Als puber droomde ik van een leven als schrijver op een viezig zolderkamertje vijf hoog. Of beter nog: in een druk rokerig Parijs café. (Hé, ik ben opgegroeid in Uden, geef me eens ongelijk.) Ik fantaseerde over nachtelijke wandelingen langs de Seine, sigaret in de hand. En over filosofische discussies in smoezelige kelders, terwijl Juliette Gréco op de achtergrond trieste liederen zong. 

Lange tijd heeft Parijs die mythische klank behouden. Nog steeds kom ik er graag (klinkt lekker mondain, niet?), maar de betovering van toen, die is verdwenen. Ik zie de stad nu toch vooral als een plek waar je enorm goed kunt winkelen (kleren!) en waar je op elke hoek van de straat heel lekker kunt eten en drinken.

Maar! 

Komend voorjaar ga ik een poging wagen om het gevoel van toen weer op te roepen. Ik heb het plan opgevat om ouderwets in m’n eentje ‘op reis’ te gaan. Het tripje naar Zagreb van twee jaar terug en de enthousiaste verhalen van vriendin P. die momenteel alleen in een Thaise hangmat hangt, hebben me het laatste duwtje gegeven. Ik ga gewoon ‘ns gek doen. Ik koop een Thalyskaartje, boek een hotel (met wifi, dat dan weer wel) en verder? We zien wel wie of wat er op m’n pad komt.

De wereld ligt aan m’n voeten!  

Eén kleine mits. Ik moet een en ander nog even afstemmen met het thuisfront. De existentialistische waarheid is namelijk dat ik een vrouw en twee kinderen heb. En dus vertrouw ik A. met enige schroom mijn wilde plan toe. En wat zegt ze, mijn geweldige vrouw? “Ik vind alles best, Sander. Echt. Op één voorwaarde: koop in godsnaam geen zwarte coltrui.”

Paris, j’arrive!

zondag 16 januari 2011

Barbiezusjes

"Ik moet je iets bekennen: ik heb over je gedroomd.” Kamergenoot J. kijkt op van haar beeldscherm. Haar donkere ogen zijn nog groter dan anders. Ze is overduidelijk verbaasd. Ik haast me eraan toe te voegen: “Er gebeurde niets spectaculairs, hoor. We waren gewoon aan ’t typen en koffie drinken en zo.” 

J. glimlacht een beetje ongemakkelijk. En ik vraag me de rest van de dag af waarom ik dit verhaal ook alweer met haar wilde delen. 

Is het omdat ik normaal nooit dromen onthoud? Slechts één keer eerder, een paar jaar terug, kon ik mijn droom navertellen. En dat lag net even anders. Die droom droomde ik terwijl ik wakker was. Die droom was keiharde werkelijkheid. Een reconstructie.

A. en ik zijn neergestreken in een Noors bergdorpje. We bivakkeren in een piepklein houten hutje aan een meer. Om ons heen gezellig grote Noorse families en van gezondheid blakende mensen in afritsbroeken. Om tien uur ’s avonds gaan alle lichten uit. Zo’n camping is het.
Omdat ik mijn racefiets thuis heb gelaten, ren ik dagelijks mijn rondje om het meer. Een lusje van een kilometer of zeven. Het kost me een kleine veertig minuten. Als ik terug ben, neem ik een duik in het ijskoude water. Zo gaat het vier dagen lang.

Op dag vijf gebeurt het. 

Ik ben ongeveer halverwege als ik in de verte twee mensen zie aankomen. Met van die langlaufstokken, niks bijzonders in deze regio. Als ik iets dichterbij kom, zie ik dat het twee vrouwen zijn. Nog iets dichterbij gekomen, zie ik dat het twee barbies zijn. Zusjes. Een witblonde tweeling, met glanzend haar tot op de billen. Goddelijke lijven in strakke trainingspakjes, zwoele blikken.

Ik struikel bijna over m’n eigen benen en mompel iets dat op ‘Hei’ lijkt. Dat is Noors voor hoi.

Geniale openingszin.    

De zusjes zijn voorbij voor ik het weet. Ik kijk achterom en wrijf in m’n ogen. Ik verwacht ieder moment dat Ralph Inbar uit de struiken springt, maar er gebeurt niets. Bij terugkomst vertel ik het verhaal in geur en kleur aan A. Als ik uitgepraat ben, kijkt ze me geamuseerd aan. Maar ook een beetje bezorgd. “Weet je zeker dat je niet te diep gaat, met dat rennen?”, is het enige dat ze vraagt.

De rest van de vakantie maakt A. bijna iedere dag een geniale grap: “Hé Sander, kijk, daar heb je je hoogblonde, superslanke, gewillige barbiezusjes. O nee, ik lag even te dagdromen.” Haha. Lachen.

De allerlaatste dag van ons verblijf op Noorse bodem. Het regent, dus we slenteren een beetje door het dorpje. We doen wat laatste inkopen voor de terugreis en nemen verveeld een kijkje in zo’n kitscherig  souvernirwinkeltje. ‘Hei. Kan jeg hjelpe deg?’, klinkt het van achteruit de winkel. In koor!

A. en ik draaien ons om. We staan oog in oog met twee prachtige blonde godinnen. Zusjes.

Het Noorse vlaggetje dat we die middag gekocht hebben, staat nog steeds op m’n nachtkastje. Als stille getuige van een onvergetelijke triomf!

zaterdag 15 januari 2011

Billen als J-Lo

Ik ben zesendertig; de midlifecrisis staat op de stoep. Nee, er hangt (nog) geen rode broek in mijn kledingkast. Ook staat er geen protserige Harley te glimmen in onze schuur. Maar toch: de eerste signalen zijn niet te negeren. Heb ik dan een blonde maîtresse van krap 23? Ook niet, helaas. Mijn identiteitscrisis openbaart zich op een andere manier.

Ik word dik. En ik zit ermee.

De voorbije vijftien jaar ben ik bijna twintig kilo aangekomen.  

Al zag ik er op m’n eenentwintigste uit als een skelet met anorexia, toch vind ik dat best schokkend. Gelukkig is de situatie niet volledig uitzichtloos. Bij een lengte van één meter negentig is 89 kilo geen schande. Maar ja. Groei ik in dit tempo door, dan weeg ik op mijn pensioendatum een slordige 130 kilo. Geen aanlokkelijk vooruitzicht. Zeker niet als ik te zijner tijd nog in aanmerking wil komen voor een beetje appetijtelijke ‘tweede leg’.

En die 130 kilo over de golfbaan slepen? Dat is ook geen sinecure.

Dus heb ik voor het eerst in mijn leven serieus mijn eet- en leefpatroon aangepast. Minder eten (kaas vooral), minder drinken (wijn vooral) en meer sporten (wielrennen vooral). Klinkt simpel en dat is het ook. Toch blijf ik mijn omgeving aan de kop zeuren. Vooral de twee vrouwen in mijn leven, A. en J., moeten het ontgelden. “Vind jij dat ik een dik hoofd heb?”, vroeg ik A. laatst. “Och”, antwoordde ze ontwijkend, “ik hou wel van wat vlees in de kuip.”

Fijn antwoord.

De volgende ochtend op kantoor. “Zeg J., jouw vent zal dat ook wel hebben, hè, dat die vetrollen er moeilijker afgaan na z’n dertigste?” J: “Neuh, eigenlijk niet. Hij is sinds de geboorte van de kinderen alleen maar afgevallen. Maar hij is ook nog geen 36 natuurlijk.”

En bedankt J.

Omdat ik niet denk dat ik de rest van m’n leven geheel kan onthouden, en omdat kaas simpelweg een ongeneeslijke verslaving is, zijn er maar twee oplossingen. Optie a: ik word profwielrenner. Beetje laat, maar aankomen (in gewicht dan) is best lastig als je dagelijks zes uur op een fiets zit. Optie b. werd me gisteren door RTL4 in de schoot geworpen: een Amerikaans meisje liet vet uit haar buik wegzuigen en injecteren in haar kont. Ze wilde billen als J-Lo.

Dat wil ik dus ook, maar dan zonder die billen.

Hoewel? Misschien wel handig voor die eventuele tweede leg… 

vrijdag 14 januari 2011

Beest in bed

Wij mannen zijn de kwaaisten niet. Goed, we laten wel eens een vieze onderbroek slingeren. Ook komt het wel eens voor dat we over het randje van de pot piesen. Maar in wezen zijn wij zwaar oké. Ja, ik voel een sterke drang een lans te breken voor mijzelf en mijn mannenbroeders. We hebben het niet makkelijk.

Was het pakweg twintig jaar terug ruimschoots voldoende om eens per week de vuilniszakken aan de straat te zetten, nu kom je daar als man niet meer mee weg. Wil je een beetje in de smaak vallen bij de vrouwtjes, dan moet je op z’n minst een combinatie zijn van George Clooney, Leonardo da Vinci en Jamie Oliver.

Lang leve de emancipatie.

De druk op ons neemt toe. Sla maar eens een willekeurig vrouwenblad open. Gruwelijk. Die koppen! “Wat als hij in z’n vieze zweetsokken op de bank ligt en jij meer wil?” Of: “Wat als hij wéér niet mee wil naar jouw leesclubje?” Of, het allerergst: “Wat als hij na de seks in slaap valt?” De bruut.

Ja, de moderne vrouw heeft haar verlanglijstje op orde. De Perfecte Man - want die zoekt ze! – kan goed praten. Over gevoelens. Liefst de godganse dag, zonder er genoeg van te krijgen. Hij tovert bovendien binnen een kwartier vier culinaire meesterwerkjes op tafel, geeft ondertussen college over het obstinate karakter van de Bordeaux-wijn, analyseert onder het voorgerecht het verschuivende vertelperspectief in de Oost-Bosnische literatuur, en bouwt tussen de gangen gezellig legotorentjes met de kids.

En liggen die monstertjes eenmaal op twee oren, dan toont ‘ie zich een beest in bed. Maar dat is vanzelfsprekend.   

Inmiddels zijn er een paar honderdduizend hoogopgeleide vrouwen in Nederland die geen man kunnen vinden. Gek hè? Ik zou zeggen: zoek elkaar eens op. Maak het gezellig: ga lekker kletsen, kaarsjes aansteken, tapas eten en rosé drinken. Analyseer de romans van Margriet de Moor, leg knusse dingetjes op schaaltjes, koop de Ikea leeg, en zeg na de ongetwijfeld intense en tedere seks 675 keer hoeveel je van elkaar houdt. En blijf vervolgens lekker de hele nacht wakker. Veel plezier!

Dan gaan wij lekker in het vuur staren. Rust! 

woensdag 12 januari 2011

Gebrouilleerd

Deze week op jongegezinnen.nl:

Max en ik zijn gebrouilleerd. Geen idee waarom, maar sinds een paar dagen vindt hij z’n papa ‘stom’. En dus mag ik ‘m niet meer knuffelen, in bed leggen, voorlezen, kietelen, optillen en hem op z’n kop boven het toilet houden. Kortom: alles wat het vaderschap leuk maakt, is taboe.

Ik vind er geen bal aan.

Het zal ongetwijfeld weer een fase zijn - sorry, een sprongetje - maar ik ben stiekem strontjaloers op z’n mama. Die mag namelijk wel de hele dag liggen vozen met ons kleine mannetje. En dat doet ze dan ook. Veel en vaak. Als ze op de bank gaat zitten, springt Max meteen bovenop haar. Zij krijgt lebberkusjes, likzoenen en klapkussen van hem; hij wordt in z’n nekje gekriebeld door haar (“Papa, jij kriebelt veel harder dan mama”).

Het is echt de grote Max & Mama-show. De slijmballen.

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat A. wel moeite doet om het tij te keren. Als heuse pr-functionaris probeert ze mijn imago op te krikken. Vandaag kreeg ik een mailtje van A.: of Max mij even op het werk mocht bellen, want hij ‘vraagt de hele dag naar je’. Yeah right! Maar goed, vast lief bedoeld. Toen Max belde, riep ‘ie inderdaad de hele tijd “Wanneer kom je nou thui-uis, papa?” en “Je mag niet naar kantoor, want jij bent zoooo lief.”

Ik vermoed dat A. ‘m gehersenspoeld had. Of gemarteld. Of beide.

Het leven van de hardwerkende, kostverdienende vader gaat dus niet over rozen. Ik kan eigenlijk maar één groot voordeel aan Max’ onwaarschijnlijke mama-obsessie ontdekken: de nachten. Sinds Max en ik niet meer on fysical terms zijn, slaap ik namelijk echt goddelijk. Nachtmerrie voor Max? Ik snurk lekker verder. Paniekerig kreetje? Ik draai me nog ‘ns lekker om. “Hé, A., Max huilt, ga jij ‘m effe troosten?”

Ik bedoel: overdag een onuitstaanbaar onafscheidelijk duo? Dan ’s nachts ook. 

dinsdag 11 januari 2011

Schaamhaar

Soms lees je iets dat je liever niet had gelezen. Het overkwam me vorige week. Nietsvermoedend sloeg ik de krant open. Zoals dat zo vaak gaat, viel m’n oog meteen op één specifiek woord. In dit geval: schaamhaar. Niet echt een onderwerp dat je dagelijks in de krant tegenkomt, dus ik begon geboeid te lezen. Wat bleek? De bos schaamhaar is bezig aan een revival. Scheren is uit, wildgroei weer in.

Gatverdarrie.

Ik wil het niet, maar moet ineens denken aan de knusse seksfilms op RTL+ die ik als tiener met vuurrode oortjes begluurde. Ik zie beelden voor me van badmintonnende naturisten, van vlezige naaktstranden en van sauna’s vol lelijke, uitgezakte en - vooral - (lokaal) sterk behaarde types.

Het woord is gevallen: sauna. Ik ben er nog nooit geweest en ik hoop er ook nooit te komen. Ik ben namelijk preuts, dat is bezwaar nummer één. Belangrijker is dat ik eigenwijs ben. Of beter gezegd: koppig. Als iedereen iets leuk vindt, vind ik het meteen stukken minder leuk. En omdat tegenwoordig iedereen in mijn omgeving vrolijk bloot op houten bankjes gaat zitten zweten, verzet ik me er tegen.

Ik vind het onaangenaam. En vies. En raar. En ongemakkelijk. En alles tegelijk. 

In godsnaam: waarom moet het bloot?

Ik wil niet weten hoe de plasser van mijn buurman er uit ziet (gesteld dat ik die zou tegenkomen). Ik wil ook niet zien hoe die leuke moeder van Max’ vriendje er uitziet onder haar strakke mantelpakje. Ik houd zulke illusies liever in stand.

En het lijkt me helemaal gênant om er een van mijn woest aantrekkelijke vrouwenvrienden tegen te komen. 

“Ja maar. Iedereen is bloot. Dan ben je daar helemaal niet mee bezig”, werpt het pro-sauna kamp mij voor de voeten. “Waarom lopen we op warme zomerdagen dan niet allemaal in ons pielemuisje rond te huppelen?”, brom ik terug. Ik vind: preutsheid is onderschat. Het is een waardevolle eigenschap. Je zou willen dat meer mensen er ‘last’ van hadden.

Zelf beschouw ik het inmiddels als geuzentitel: “Hallo, ik ben Sander. En ik ben preuts.”

En dus (!?) rijd ik de hele zomer rondjes op m’n racefiets in een überstrak, glimmend, zwart broekje. Zo’n pakje dat echt he-le-maal niets aan de verbeelding overlaat...

zondag 9 januari 2011

Paradijs

Ik had beter moeten weten. Vroeger was het immers precies zo. Dan verheugde je je tijdenlang op dat ene avondje alleen thuis (in een gezin met vijf komt zoiets niet heel vaak voor), en als puntje dan eindelijk bij paaltje kwam, was er geen ene reet aan.

Same for today.

Toen de rest van de Peters-clan vanochtend bepakt en bezakt de deur achter zich dichttrok, wreef ik me verlekkerd in de handen. Oké, ik moest keihard aan het werk, maar toch. Geen vrouw en geen kinderen in huis, dat is het paradijs. En in het paradijs mag je urenlang keihard Nirvana draaien, de hele dag in een aftandse pyjama (nee, geen huispak!) door het huis sloffen, karnemelk uit het pak drinken en… je hoeft er geen smurfenpuzzels te maken.

Feestje!

Niet dus. Na een uurtje doldwaze euforie sloeg de verveling toe. Hard en ongenadig. De oorverdovende stilte klonk zelfs door de herrie van Rammstein heen. Wat een droefenis: geen stoeipartijen met een mollige peuter, geen quality time met een baby-met-boeventronie, en geen gezellig gekissebis met mijn lieve A. Saai-aai!

Godzijdank voor dit sociale mannetje heeft iemand ooit twitter en facebook uitgevonden. Digitale gezelligheid is ook gezelligheid. Je moet toch je verhaal kwijt, hè.

Eens even kijken: het is nu 18.42 uur. Dat betekent dat ik nog precies 78 minuten een alleenstaande man ben. Dat moet volstaan om een grote pan macaroni met smac en kaas weg te werken. Het is natuurlijk niet alleen maar kommer en kwel. 

zaterdag 8 januari 2011

Goed gedaan, jochie!

Een angsthaas. Een mietje. Zo zag ik mezelf tot m’n 25e - en niet helemaal ten onrechte helaas. Kleine Sander blonk niet uit in doorzettingsvermogen. Als iets me niet aanstond, stopte ik er gewoon mee. Simpel: pats boem, klaar! Dit vluchtgedrag gaf weliswaar steeds een kort en krachtig gevoel van opluchting, maar op de lange duur was het funest. Voor m’n zelfvertrouwen. En voor mijn zelfbeeld.

Ik was een ordinaire quitter.

Keerpunt was het eind van m’n eerste relatie. Na een periode vol existentiële angst durfde ik het aan om jeugdliefde L. de waarheid te zeggen. Ik hield niet meer van haar. Het huis was te klein, maar ik hield voet bij stuk. En toen de ergste stofwolken opgetrokken waren, was ik aangenaam verrast. Over mezelf. Ja, ik had weer opgegeven. Ja, weer had ik er voortijdig de brui aangegeven. Maar deze keer had ik niet de makkelijkste weg gekozen.

Allesbehalve zelfs, durf ik te zeggen. Goed gedaan dus, jochie.  

M’n zelfbeeld begon te kantelen.

De jaren daarna kreeg ik de smaak te pakken. Ik kocht in m’n uppie een appartement in de stad, stapte in een nieuwe relatie (met A.), koos voor het zelfstandig ondernemerschap, en besloot - als klap op de vuurpijl - samen met A. om ‘voor kinderen te gaan’.  

Met succes: leuk flatje, leuk vriendinnetje, leuke omzet en twee leuke zoontjes.

Goed gedaan jochie, part two.   

Toen vriend-voor-het-leven O. me een tijdje terug in een bijzonder serieus gesprek omschreef als ‘ondernemend, eigenzinnig en niet bang’, begon het te dagen. Misschien heeft dat zelfbeeld van mij nooit geklopt. Want: is het wel laf om op je 15e thuis met een bakje pinda’s voor de tv te blijven zitten, terwijl je klasgenootjes massaal naar discotheek Het Zwaantje trekken?

Is het niet, heel misschien, ook wel een piepklein beetje moedig?

Tegenwoordig ben ik vooral trots op mezelf. Trots dat ik na een zacht gezegd rottige start van ‘de rest van m’n leven’ (m’n zusje overleed pal voor het begin van m’n studie), de boel heel aardig op de rails heb. Trots dat ik de minder vrolijke periodes uit m’n leven heb doorstaan. En er - hoe cliché, maar hoe waar ook! - sterker uit gekomen ben. Trots ook dat ik, ondanks mijn soms nachtenlange gepieker en eeuwige twijfel, de nodige cruciale beslissingen heb genomen.

Ze zeggen wel eens dat je pas van anderen kunt houden, als je van jezelf houdt. Nou, lieve familie, vrienden, buurtgenoten, collega’s en andere bekenden, dat wordt dan nog een verdomd liefdevolle bedoening de komende zestig jaar. 

donderdag 6 januari 2011

Alleen op de wereld

“Ik denk dat ik misschien wel verliefd aan ’t worden ben”. Aldus een blije blondine gisteravond in het onvolprezen tv-programma ‘The Bachelor’. Let wel: de dame in kwestie had in de voorgaande twee maanden al een date of zes met goodlooking Jake achter de rug. Dates waarbij diepzinnige, intieme gesprekken volop afgewisseld werden met even intieme fysieke activiteiten.

En dan zegt zo’n typje dat ze ‘misschien wel verliefd aan ’t worden’ is.

Daar snap ik dus niets van.

Ik ben iemand die heel snel verliefd wordt. Als ik zes afspraakjes heb met een leuke vrouw, waarbij we én hele intiem over gevoelens praten én stevig aan elkaar friemelen, ben ik echt wel verkocht. Na date 1 al, vermoed ik. Zo werkt het nu eenmaal bij mij, gevoelsmannetje bij uitstek.

Als jongetje en puber was ik dan ook vrijwel continu verliefd. Op de momenten dat ik het niet was, had ik liefdesverdriet. Of ik maakte dat mezelf wijs, want een beetje zwijmelen is wel aan mij besteed. Zo kan ik me herinneren dat ik ooit een boekwerk vol zwartgallige gedichten schreef nadat de beeldschone M. het had uitgemaakt. Na een relatie van zeven dagen. Of ik draaide na een amoureuze domper gewoon 400 keer de cd van Nirvana. Beetje somberen, heerlijk.

Maar met écht verdriet had het natuurlijk geen ene moer te maken.

Dat besefte ik in 2002 toen mijn eerste serieuze relatie met L. na een jaartje of tien uit elkaar knalde. Ik verkaste van een fijn samenwoonhuis naar een eenzaam zolderkamertje, waar ik avond aan avond snikkend macaroni at en ‘Ne me quitte pas’  van Jacques Brel draaide. Of het echt liefdesverdriet was of de angst om alleen te zijn, dat weet ik nu nog niet. Maar ik voelde me ellendig. Vooral ’s nachts.

Het ergst voor mij als relatie- en gevoelsmens was dat ik mijn verhaal niet kwijt kon. Goed beoordelingsgesprek gehad op het werk? Niemand om dat even aan te vertellen thuis. Nieuwe kleren gekocht? Niemand om ze te showen. Plannen voor de toekomst? Niemand om ze te toetsen.

Niks ergers dan alleen zijn.

Happy singles? Ik geloof ze niet.

Gelukkig liep ik al heel snel na de breuk een aartspositieve, nuchtere en bloedmooie Twentse tegen ’t ranke lijf. We voerden goeie gesprekken, friemelden en bam, ik was verkocht. Nog steeds overigens. Het mooie is dat A. een vrouw (of nee, een man eigenlijk) van weinig woorden is. Kan ik als kletsvrouwtje lekker mijn verhalen vertellen. Goeie match!  

woensdag 5 januari 2011

Onderkinnen

Deze week op http://peuterkleuter.jongegezinnen.nl:

Bij de geboorte van je eerste kind ben je allesbehalve relaxed. Logisch: alles is nieuw, de verantwoordelijkheid van het ouderschap voelt bijna onmenselijk, en letterlijk iedereen geeft je (goedbedoelde) adviezen. In ons geval kwam daar nog bij dat kraamhulp B. nog ‘in de leer’ was. Ze hield zich angstvallig aan de regeltjes en kon ons niet – op basis van jarenlange praktijkervaring – meegeven dat kinderen wel op hun x- of o-pootjes terechtkomen.

Wat een verschil met de eerste maanden van kind 2.0!

Niet alleen hadden we met kraamhulp S. iemand met dertig jaar ervaring over de vloer (ongelooflijk, al die handige tips, hadden we dat maar eerder geweten!), maar zelf zijn we natuurlijk ook veel meer ontspannen. Misschien wel iets te, zo nu en dan. Neem de flesjesproblematiek. Ik kan me herinneren dat we bij Max regelmatig discussies hadden over 2 mililiter melk meer of minder. Het ging nergens over, maar we wogen letterlijk iedere druppel af.

Nu bij Ole ligt dat iets anders. Eigenlijk doen we maar wat. En Ole vindt het prima. Hij drinkt, drinkt en drinkt. Eigenlijk is het heel eenvoudig: een baby drinkt nooit meer dan hij op kan. Gebeurt dat wel, dan komt het eruit. Met kleine gulpjes of in enen, tegelijk met een boer om u tegen te zeggen. In feite hebben we het hier over een soort overloopventiel. De natuur regelt dat soort dingen op een prachtige manier.

Toch is het stiekem nog best een beetje spannend om naar het consultatiebureau te gaan deze week. Wij zien ook wel dat Ole in schrikbarend tempo doorgroeit. Hij werd geboren als knokig krielkipje van net drie kilo, en inmiddels staat de teller op vier hammige onderkinnetjes. Niets wijst er op dat er snel een einde komt aan z’n onwaarschijnlijke gewichtstoename.

Gelukkig is er dan altijd de levenservaring van de oma’s. Die hebben immers ook heel wat kinderen grootgebracht en weten meestal met een rake opmerking de rust in huize Peters te herstellen. Mijn moeder hoorde geduldig m’n zorgen aan en zei toen, liefjes: “Ach Sander, kijk nou eens in je eerste fotoalbum (zie foto hiernaast, sp). Het enige dat je daarin ziet is hoofd, hoofd en nog eens hoofd. Jij was ook simpelweg een enorm dikke baby. En uiteindelijk is het nog best goed gekomen.”

Dank mam, dit helpt me echt! ;-) 

dinsdag 4 januari 2011

De ondraaglijke duisternis van ons bestaan

Ik ben gek op licht, warmte en felle kleuren. Lullig dus dat ik Nederland geboren ben. Ons grijze kikkerland brengt mij regelmatig op de rand van een heuse depressie. De revolutionaire Philips lichtwekker, vorig jaar aangeschaft tegen een bedrag waarvoor we met de hele familie zeven keer naar Spanje kunnen vliegen (en weer terug), blijkt niet het ei van Columbus. De stevig ochtendgehumeurde A. ergert zich groen en geel aan het blije vogelgetjilp en ik voel me de rest van de dag geen spat beter.

Miskoop dus.

Hoe overleef ik dan de afgrijselijke periode tussen oktober en maart? Simpel: door veel, heel veel lampen aan te doen. Heerlijk. Het liefst plug ik overal lampen van 100 watt in, of beter: behang ik de plafonds met meters tl-buis. Niets deprimerenders dan sfeerverlichting. Of spaarlampen. Brrr.

Vergeet het milieu.

Ook stook ik de kachel thuis lekker op. Graadje of 22, 23, behaaglijk warm. Thuis sloffen en een dikke trui aan? Belachelijk, we hebben toch cv. Zo bont als Prins Bernhard - die de thermostaat in zijn privévleugel van paleis Soestdijk standaard instelde (liet instellen) op een tropische 30 graden – maak ik het niet, maar ik snap de goede man wel. Hoe warmer, hoe beter.

Ik kan niet wachten tot die verdomde global warming eindelijk ons land aandoet.  

Mijn kleurenfetisj is het makkelijkst te bevredigen. Omdat A. op dit gebied in mijn kamp zit, zijn enkele beeldbepalende muren in ons huis aquablauw. Ook ons schuurtje is hartstikke blauw. Lichtgevend bijna. Twee vliegen in één klap dus. Ook mijn kleren moeten kleurig zijn. Vroeger, als schuchter muurbloempje, droeg ik zogeheten natuurtinten: van die onduidelijke bruingrijsgroene ontdekkingsreizigersmode. Om je met terugwerkende kracht dood voor te schamen. Nu kies ik voor kanariegeel, knalrood, en ja, ook felroze. Als het maar opvalt. En vrolijk is.

Er is maar één terrein waarop ik heel conservatief kies voor bruin. Mijn haar. Waar A. ieder halfjaar (en dat is nog een voorzichtige schatting) van kleur wisselt, houd ik het bij mijn melkboerenhondenhaar. Zolang het nog duurt dan, want geheid dat ik binnen nu en vijf jaar noodgedwongen als glimmende biljartbal door het leven ga.

Tja, temperatuurtechnisch zal ik dan toch echt de stap moeten wagen: verhuizen naar Andalusië! 

vrijdag 31 december 2010

Bijzonder Hoge Verwachtingen


Ik heb geen Goede Voornemens voor komend jaar. Daar doe ik niet aan. Wel koester ik Bijzonder Hoge Verwachtingen. Ook leuk, en het klinkt stukken zelfverzekerder. Hieronder mijn ideale 2011 in hoofdlijnen.

1.      A. komt als overwinnaar uit de strijd met de zwangerschapshormonen.
2.      de Volkskrant belt, of ik alsje, alsje, alsjeblieft het gat van Martin Bril wil opvullen.
3.      Max krijgt verkering met T., dochter van J. en oogappel van de papa van Max.  
4.      Ole blijft niet in dit tempo doorgroeien.
5.      mijn schare woest aantrekkelijke vrouwenvrienden blijft wel in dit tempo doorgroeien.
6.      ik blijk een oudtante te hebben die doodgaat en ons een net gerenoveerd jaren ’30-huis met uitzicht op het Goffertpark nalaat.
7.      NEC kwalificeert zich voor de Champions League en huurt Lionel Messi voor een jaartje van Barcelona.
8.      de opwarming van de aarde bereikt eindelijk ons landje.
9.      eind 2011 ziet mijn lijstje Top Followers 2011 (twitter) er als volgt uit: @annemieotten, @scarjohansson, @ilsedelange, @jolandavdbraak, @Petra_S_ en @ellenhoog.
10.   Roomie J. en sptekst tekenen bij voor nog eens twintig jaar samen aan de Groesbeekseweg.

Tot zover. Ik wens iedereen – op zijn of haar eigen manier natuurlijk – een even paradijselijk 2011!  

Groet!
Sander

woensdag 22 december 2010

Bravo Echo Delta


Max is tweeëneenhalf, maar hij praat als een zesjarige. En hij begrijpt alles, echt alles. Soms vergeet je dat wel eens, als papa. Zoals laatst bijvoorbeeld. Ik was bezig z'n luier te verschonen. Max zei, zoals altijd (en tradities moet je in ere houden, vinden wij): “Potverdikkie, papa, hoe vaak moet ik het nog zeggen: jij mag niet aan mijn piemeltje komen.” Ik zeg dan altijd: “Echt wel. Ik ben jouw papa. Jij bent van mij en jouw piemeltje dus ook.” Deze keer voegde ik er, gedachteloos mompelend, aan toe: “Je moet dat tegen vreemde meneren en mevrouwen zeggen.”

De afschuwelijke Amsterdamse zedenzaak zat blijkbaar nog in m’n achterhoofd.

Toen ik Max’ blik zag, realiseerde ik me onmiddellijk (maar helaas net te laat) dat ik een klein foutje had gemaakt. Onze vent keek me even fronsend aan en zei toen plotseling, heel blij: “Ja papa, ik ga dat zeggen tegen alle vreemde meneren en mevrouwen.” Sindsdien leef ik in een constante angst als ik met Max de deur uitga. Zul je net zien dat we op straat een vreemde meneer of mevrouw tegen het lijf lopen. Dan hebben we de poppen aan ’t dansen.

Na het scheldwoordenincident (Max die tegen een agressieve, bumperklevende automobilist vanaf de achterbank ‘Homo’ roept) had ik beter moeten weten met onze kleine papegaai. Dom. Dommer. Domst.

Een tijdje terug hebben A. en ik besloten om al te gevoelige thema’s in het Engels te bespreken. Of uit te spellen. Een beetje als in Tammy Wynette’s klassieker D.I.V.O.R.C.E., maar dan zonder de scheidingsperikelen. En dus klinken dialogen in ons huis soms als volgt: “S.H.I.T., A. zijn we B.E.E.R. weer vergeten bij het kinderdagverblijf?!” Of: “We hebben van opa en oma een cd met liedjes van K.D.R.I.E. en een dvd van de T.E.L.E.T.U.B.B.I.E.S. gekregen, maar dat moeten we misschien nog maar even niet zeggen.”

De mooiste suggestie kwam deze zomer van mijn zwager J, die sinds kort als 'Functioneel Specialist' carrière maakt in het leger. Op zijn initiatief zeggen we tegenwoordig zo rond de klok van zeven ’s avonds, uitgeput, tegen elkaar: “Pfff. Wanneer brengen we de kleine terminator naar Bravo Echo Delta.”

maandag 20 december 2010

Ecomaffia

Opa Sander vertelt. Toen ik op de middelbare school zat, maakten we ons zorgen om zure regen. De beelden van eindeloze vlaktes vol morsdode, verschrompelde boompjes waren schrijnend. Een tijdje terug kwam het onderwerp weer eens voorbij op tv. Boodschap van de boeiende documentaire: zure regen heeft nooit bestaan. Het concept is door de milieulobby verzonnen om de boodschap kracht bij te zetten. En om het eigen bestaansrecht als bedrijfstak – met duizenden arbeidsplaatsen - in stand te houden.

Schokkend.

Sindsdien gaan mijn nekharen overeind staan als ik onheilsprofeet Al Gore en z’n discipelen zie of hoor. Zeker nu we voor de tweede winter op rij drie maanden lang tot onze kin ingesneeuwd zitten, word ik een beetje lacherig van de term ‘global warming’. Of zoals oud-collega F. vorige week twitterde: ‘Gelukkig hebben we net op tijd internet uitgevonden. Kunnen we tijdens de nieuwe ijstijd vanuit onze ingesneeuwde huizen twitteren over de opwarming van de aarde.’

Ik ben al langer milieusceptisch. Ik vrees dat de mens z’n invloed op het klimaat van deze planeet schromelijk overschat. Ook toen ‘wij’ er nog niet waren, schommelden de temperaturen op aarde wel eens. Vraag dat de mammoeten maar eens. Bovendien, stel nu even dat de mensheid inderdaad uitsterft. Dan ontstaat er ‘gewoon’ weer nieuw leven, in andere vormen. Of niet. Beetje pretentieus om te denken dat de aarde ophoudt met draaien als De Mens het loodje legt.   

Bovenal  heb ik enige moeite om me zorgen te maken over het klimaat waarin de kleinkinderen van de achterkleinkinderen van Max en Ole zullen leven. Beetje te abstract. Wie dan leeft…

Ik geniet dan ook altijd enorm van discussies met ‘ecomaffiosi’. Niets leukers dan die humorloze gelijkhebberts op de kast te krijgen. Bij ons thuis woedt deze strijd ook. Niet dat A. van humor gespeend is, dat zeker niet. Wel is ze irritant overtuigd van haar groene gelijk. En dus krijg ik ongenadig op m’n kop als ik het cellofaantje om De Kampioen laat zitten als ik ‘m weer eens ongelezen wegflikker.

Vorige week boekte ik een bescheiden triomf. A. vertelde me (hoe sportief!) dat de man van een van haar collega’s (die bij de plaatselijke vuilophaaldienst werkt) had toegegeven dat afval scheiden onzin is, omdat ‘het toch allemaal op één berg belandt’.

Ik heb A. niets laten merken. Geen triomfantelijke blikken van mijn kant. In plaats daarvan ben ik meteen begonnen aan een tv-documentaire die ergens in 2022 moet verschijnen. De titel? ‘Honderd en een redenen waarom we maar beter relaxed kunnen genieten van ons bestaan op deze aardkloot want die ijstijd komt toch wel en dan gaan we er met z’n allen aan ongeacht of we nu wel of niet ons afval gescheiden hebben’. 

zondag 19 december 2010

Real Madrid

Over mijn voetbalcarrière kan ik kort zijn. Die kende weinig hoogtepunten. Ik denk niet dat ze bij UDI ’19 nog over Sander Peters praten. Toch heb ik tussen m’n zesde en m’n twaalfde achtereenvolgens de F1, E1 en D1 ‘gehaald’. Niet slecht voor iemand die vooral heel hard kon rennen. Zonder bal welteverstaan.

Goed, ik overdrijf een beetje: ik kan best een aardig balletje trappen. Het probleem zit meer ‘tussen de oren’. Ik ben een mietje, een watje. Of zoals ze bij NEC zeggen: een wijf zonder tieten. Als iemand met een vliegende tackle op me inglijdt, doe ik rustig een stapje opzij. Daarmee haal je de top niet, dat besef ik. Maar m’n benen en andere cruciale lichaamsdelen zijn nog wel intact. Ook belangrijk.

Behalve een mietje ben ik een dromer. Als rechterspits gingen er soms minuten voorbij zonder dat ik een bal raakte. Ik vond ‘t helemaal niet erg. Zeker zolang het zonnetje aangenaam scheen, vermaakte ik mij prima. Ik heb een rijk innerlijk leven, zeg maar. Ik was nog net niet zo’n jongetje dat bloemetjes plukte uit het gras, maar het scheelde niets. Er is meer in het leven dan voetbal, wist ik toen al.

Ook daarmee haal je de Champions League niet.

Derde obstakel op weg naar eeuwige roem is mijn voorliefde voor artistieke oplossingen in combinatie met gemakzucht. Ik denk altijd dat ik meer kan dan ik kan. Vaak komt alles op z’n pootjes terecht, en belandt de bal keurig daar waar ik het gepland had. Maar soms gaat het even heel erg fout. Vriend G. heeft een paar keer met mij gevoetbald en noemt mij sindsdien ‘Frankie. Vrij naar Frank de Boer. Die maakte ook ieder duel één slippertje, bedoelt hij dan.

Hij had net als ik een prachtige pass, reageer ik dan altijd.

Diep in m’n hart weet ik dat G. gelijk heeft. Het gebeurde me vroeger op school, en het gebeurt me nog wel eens een enkele keer, in m’n werk. Alles loopt gesmeerd, complimentje hier, schouderklopje daar en… ik verslap. Opdrachtgever minder blij; en ik boos. Op mezelf vooral. Want ik besef vrijwel onmiddellijk: had ik maar even aangezet. Dan was het goed gekomen. Of, in voetbaltermen: soms moet die bal gewoon de tribune in. Verstand op nul en bikkelen. Inderdaad, dat klinkt als NEC.

Maar ja, ik droom nog steeds van Real Madrid. Dat is het probleem! 

maandag 13 december 2010

Gepeupel 2.0

Vorige week was ik met Max op een kinderfeestje. Onze vent viel een beetje tussen wal en schip. Er was een clubje meisjes van zijn leeftijd. Maar die waren met nagellak aan ’t kliederen. En er was een clubje met oudere jongetjes. Die noemden Max ‘kleine baby’ en gooiden de deur dicht toen hij hun ‘geheime meeting’ op een van de slaapkamers wilde bijwonen.

Daar stond ‘ie dan, onze Max. Beetje beteuterd, beetje boos. Ik heb het niet laten merken, maar mijn hart brak (een beetje). Ik heb het vaker gezegd: als papa ben je een weekdier.

Het is een vergelijking die in vrijwel alle opzichten mank gaat, maar hier moest ik even aan denken toen ik gisteren het nieuws uit Amsterdam hoorde. Over het seksueel misbruik op de kinderdagverblijven dus. Hoe voel je je als een of andere hufter (ik ben normaal niet van de krachttermen, maar ik vond idioot te lief klinken) zich heeft vergrepen aan je kind? Welke emoties razen er op zo’n moment door je hoofd? Of, beter gezegd: door je lijf. Schrik en verdriet, dat zeker. Veel, heel veel agressie ook, lijkt me. En schuldgevoel, tegenover je kind. Jij hebt hem of haar tenslotte naar dat dagverblijf gestuurd.

Ik wil en kan het me nauwelijks voorstellen. Het moet vreselijk zijn.  

En toch. Hoe afschuwelijk de handelingen van die kerel ook zijn – kinderen zijn per definitie seksloze wezentjes – het rechtvaardigt in geen enkel opzicht de reacties op internet. Met name op Twitter lieten mensen al hun onderbuikgevoelens de vrije loop. Iemand omschreef de social media community vanmorgen als de ‘menigte met fakkels en hooivorken 2.0’. Treffend. Waar Johan de Witt nog met blote handen in stukken gescheurd werd, daar doet het hedendaagse gepeupel dat digitaal: door het verspreiden van allerlei persoonlijke informatie van de vermeende dader.

Een regelrecht schandaal. We leven in een rechtstaat. Een rechtstaat waarin mensen pas schuldig zijn als de rechter dat heeft besloten. En waarin mensen – wat ze ook hebben uitgevreten – bepaalde rechten hebben. Bijvoorbeeld het recht op privacy. 

Dat is niet linksig, dat is niet soft. Het is beschaafd.  

Het ironische is: wie roepen het hardst om straf, wraak, vergelding? Wie vormen de voorlieden van het gepeupel 2.0? Precies: dezelde mensen die bang zijn dat Nederland straks zucht onder de Sharia. Tja. 

donderdag 9 december 2010

Stinkerds

Deze week op http://peuterkleuter.jongegezinnen.nl

Wij mochten thuis niet opscheppen. Ja, wel aardappels, vlees en groente natuurlijk. Maar pochen was uit den boze in huize Peters. “Het stinkt hier”, zei mijn moeder als iemand het aandurfde zichzelf op de borst te kloppen. Voor mij vormde het opschepverbod geen groot probleem; tot m’n achttiende was ik een überonzekere muppet. Het liefst droeg ik grijze kleren, ik stond altijd achteraan bij groepsfoto’s, en voor iedere spreekbeurt deed ik het vier keer in m’n broek.

Ik vond muurbloempjes al vet stoer. Kun je nagaan.

Sinds ik onder moeders vleugels uit ben, trek ik me weinig meer van deze regel aan. Ik ben ouder en zelfverzekerder geworden. En dat draag ik graag uit. ‘Ik ben OK. Ik mag er zijn’, zoiets. Het maakt het leven een stuk leuker. De brutale (en zelfverzekerde) heeft immers de halve wereld.

Wie zich ook niets aantrekken van het opschepverbod, zijn mijn ouders zelf. Sinds de geboorte van kleinkind 1.0 lappen opa en oma stelselmatig hun eigen regels aan de laars. Het toilet is omgetoverd tot een expositieruimte, tjokvol foto’s van Max en Ole. Plassen en poepen zonder pottenkijkers lukt niet meer.
Iedere keer als ze Max thuis afleveren na de wekelijkse oppasdag, plannen wij een halfuurtje in om geduldig de sterke verhalen en onwaarschijnlijke anekdotes aan te horen. En wanneer opa en oma naar de repetitie van een van hun zeven koren gaan, dragen ze steevast een uitvouwbaar mapje met 652 foto’s bij zich van de kleinzoons. Alle koorvrienden en –vriendinnen weten alles van de kleinste Peters-mannen.

Begrijp me niet verkeerd: ik vind het hartstikke leuk dat m’n ouders zo trots zijn op Max en Ole. Ontroerend ook. Maar tegelijk rijst de vraag: wanneer gaat het te ver? Er komt een moment dat ik moet ingrijpen als ik opa en oma naar het fotomapje zie grijpen. Of als ik weer eens nietsvermoedend op de wc plaatsneem en Max en Ole me van nóg meer kanten toegrijnzen. “Het stinkt hier”, zeg ik dan. “En voor één keer heeft dat niets met mij van doen.”

woensdag 8 december 2010

Misselijkmakende top-3

Het kon haast niet anders. Nadat achtereenvolgens Max, Ole, A. en roomie J. door het Grote Verschrikkelijke Buikvirus getroffen waren, was het een kwestie van tijd voordat ook ik groen en geel boven de wc-pot zou hangen.

Vannacht was het zover.

En dus lig ik nu een beetje in bed te liggen. Zo slap als een vaatdoek. Eén cracker kan niet opboksen tegen de onwaarschijnlijke hoeveelheden eten en drinken die mij vannacht via het verkeerde kanaal verlieten.

Hoewel A. met gevaar voor eigen keizersneelitteken een ontzagwekkende berg Humo’s, Grazia’s en Viva Mama’s naar onze zolderslaapkamer heeft gesleept, kruipt het bloed waar het niet gaan kan. Ik wil stukjes schrijven. En dus volgt hier, speciaal voor deze gelegenheid (en omdat hitlijstjes in december altijd goed scoren), mijn top-3 van misselijkmakende momenten in de voorbije 36 jaar.

3. Te ambitieus
Zomer 1992. Ik logeer een paar daagjes bij m’n ouders in hun Franse vakantiehuis. Hartstikke gezellig, maar ik ben naar de Alpen afgereisd om bergen te beklimmen. Op de fiets. En dus heb ik mezelf op een Spartaans dieet gezet: geen wijn bij het eten, geen wijn bij het eten en geen wijn bij het eten. O ja, en pasta bij het ontbijt (en nee, lieve lezertjes, dan hebben we het niet over Nutella). Het mag allemaal niet baten. Na vier dagen zwoegen geeft mijn lichaam het op. Die nacht breek ik alle records: de overgeefteller blijft steken op drieëntwintig (23!). Tussen de oprispingen door realiseer ik me dat een carrière als profwielrenner misschien niet heel erg voor de hand ligt.

2. Dansende Friezen
Op twee: de reden waarom ik de rest van m’n leven een godgloeiende hekel zal hebben aan de Elfstedentocht. We schrijven januari 1997. Ik ben voor het weekend naar Uden afgereisd en val ten prooi aan een ordinair buikgriepje. Niets aan de hand, zou je zeggen. Moeder zorgt, even uitzieken en hopsakee. Ware het niet dat juist die dag de Tocht der Tochten wordt verreden. En dus kijk ik een uur of zestien onafgebroken naar dansende Friezen, hoempabands en Mart Smeets en Tom Egbers in rendiertruien. Het heeft even geduurd voordat ik hersteld was.

1. Ontgroening
Absolute nummer één: mijn eerste keer. Nee, niet de eerste keer dat ik moet kotsen. Maar wel de eerste keer vanwege te veel drank. Ik ben met m’n ouders op vakantie. In Frankrijk natuurlijk. We vieren mijn vijftiende verjaardag buiten de deur. In een herberg, op het platste platteland. Een fatale combinatie van een paar glazen wijn, ongekende hoeveelheden rodewijnsaus bij de gerechten, en één stevig glas champagne dat de herbergier ons aanbiedt, leidt ertoe dat ik de hele nacht op mijn knieën boven het toilet hang. Mijn moeder veegt steeds liefdevol m’n mondhoeken schoon. Pas jaren later begrijp ik dat dit het vaste volwassenwordingsritueel is in een Bourgondische familie. ;-)

maandag 6 december 2010

Van die kwesties...

Soms heb je dat. Ik tenminste wel. Dan kun je heel lang en heel diep nadenken over iets en dan kom je er gewoon niet uit. Klinkt sneu en eigenlijk is het dat ook wel. Ik ben geboren met een filosofische kijk op het leven, maar blijkbaar ook zonder de verstandelijke vermogens die nodig zijn om de vragen die ik zelf opwerp, te beantwoorden.

Mooi voorbeeld is de kwestie ‘toeval’. Ik keek vroeger regelmatig naar de serie ‘Twaalf steden, dertien ongelukken’. Elke aflevering kende dezelfde opbouw: de camera volgt twee mensen (die elkaar niet kennen) die aan het verkeer gaan deelnemen. Aan het einde van het verhaal botsen ze op of tegen elkaar. Het fascinerende is – dat vind ik tenminste – dat het gekozen perspectief de kijker het gevoel geeft dat het hartstikke toevallig is dat die mensen bij één en hetzelfde ongeluk betrokken raken. Terwijl je iedere dag honderden, zo niet duizenden mensen kruist. Op straat, in de supermarkt of op het werk. Waarom is dat niet toevallig? Omdat je in zo’n serie als het ware terug redeneert en beseft dat het ook heel anders had kunnen lopen als een van de mensen een minuutje langer op de wc had gezeten.

Mijn boerenverstand zegt: toeval bestaat dus eigenlijk niet. Maar ja. Dan denk ik terug aan 1989. Aan die vakantie waarin ik met m’n ouders en zusjes in een van de 465 pizzeria’s in Perugia zit en op weg naar de wc m’n tekenleraar tegen het lijf loop. De enige leraar ooit met wie ik echt slaande ruzie heb gehad. Als dat geen toeval is….

Ik kom er dus niet uit.

Toch moet ik een beetje haast maken met het vinden van hapklare antwoorden op dit soort vragen. Er loopt namelijk een eigenwijze peuter door ons huis. En die peuter staat op de drempel van de ‘waarom-fase’. En als dat mannetje een beetje op z’n papa lijkt, gaat ‘ie straks dingen vragen waar ik me al jaren suf over pieker. Zoals: “Papa, waarom hebben voetballers het altijd over ‘de vrije man’? Het is toch elf tegen elf?” “Papa, waar blijven insecten en vlinders als het regent? Of: “Papa, ‘heb’ je ook een spiegelbeeld op het moment dat je even niet in de spiegel kijkt?”

Vreselijk.

En dus zit ik al jaren op zaterdagmiddag met een blocnote op schoot aan de buis gekluisterd bij ‘Willem Wever’: dan heb ik die vragen alvast gecovered

donderdag 2 december 2010

Macaroni

Ik ben een eenpitter die niet meer in z’n eentje is. Sinds een week deel ik een kantoor met een collega, een vrouw nog wel. Het maakt een ander mens van me. Ik laat geen knetterende scheten meer (ook niet van die laffe, stiekeme zachte). Ik gooi bananenschillen weg voor ze donkerbruin gaan liggen rotten op m’n bureau en - helaas - ik google niet meer de godganse dag op afbeeldingen van Scarlett.

Vind ik ongepast tegenover J.

Maar hé, begrijp me niet verkeerd, het is hartstikke leuk om weer eens een kamergenoot te hebben. Die kun je namelijk ook goedmoedig plagen. Niets leuker dan J. op de kast proberen te krijgen. Dat gaat tot nu toe verbazingwekkend makkelijk. Ik zal hier niet verklappen wat haar ‘zwakke plekken’ zijn, maar het heeft veel, zo niet alles met snoep, drop en koekjes te maken.

Ook J. laat zich niet onbetuigd. Toen ik gisteren (pas) voor de zesde keer aanstalten maakte voor een sanitaire stop, hoorde ik een licht proestend geluid vanachter haar laptop komen. ‘Alweer?’, was alles wat ze vroeg. Het onvermijdelijke was gebeurd:  J. had ontdekt dat ik een meidenblaas heb. Reden voor mij om alle vuile was meteen open en bloot op de lunchtafel te gooien. Dan hebben we dat maar gehad.

En dus weet J. nu dat ik:
- thuis het vrouwtje ben die altijd en overal over wil praten
- het liefst een hele pan met macaroni met smac en kaas leeg eet
- me zwaar aangetrokken voel door wipneuzen en flaporen
- te ijdel ben om een muts te dragen (dan gaat m’n kapsel naar de haaien)
- stiekem plezier beleef aan de muziek van Britney Spears.

Laten we hopen dat het gezegde klopt en dat stukjes schrijven therapeutisch werkt. Want als ik dit rijtje zie, krijg ik sterk de neiging om me onder de dichtstbijzijnde trein te storten.

Maar ook al ben ik in m’n vrije tijd een zichzelf vervuilende, vrouwonvriendelijke ijdeltuit met een belabberde muzieksmaak, toch ben ik best een fijne kamergenoot. Tenminste, dat maakte ik op uit J.’s woorden toen we gisteren samen naar huis fietsten. Met een oprecht blij (en opgelucht?) gezicht vertrouwde ze me toe dat ze elke avond “super enthousiast” thuis komt. 

Om dat te vieren heb ik gisteravond in vijf minuten een reuzenpan macaroni achterovergeslagen. Jeuj!