vrijdag 24 februari 2012

Gezellige slappe zakken


“Papa, ik ben ongeduldig voor oma’s feest.” Het blonde kereltje naast me op de bank wrijft over z’n buik. “Buikpijn.” Hij kijkt er gekweld bij. Ik aai M. over z’n bol en verzeker hem dat dat straks meteen over is, zodra oma’s verjaardag begonnen is.
Ik kan het weten. Want die zenuwen, dat ongeduld en die bijna onstuitbare drang naar gezelligheid heeft onze driejarige vent van mij. Wedstrijdspanning noem ik het wel eens, grappend. Het komt er in elk geval dicht bij in de buurt. Het is een vreemde mix tussen verlangen en afkeer, tussen genieten van wat spanning en zenuwen om te ‘presteren’. En: het is angst, angst om iets te missen. Stel je voor, een feest zonder mij, zonder ons. Dat kan toch niet.

Het hoofd van Jaap Stam


Sinds een jaar of vijftien weten we het. Voetballers doperen zich. Alessandro Del Piero veranderde in no time van een iele smurf in een brede smurf. Marc Overmars ontwikkelde zoveel spierkracht in z’n bovenbeentjes dat hij er tot vervelens toe doorheen zakte. En Lionel Messi werd al op de commode volgepropt met groeihormonen. 
Het hoofd van Jaap Stam is een verhaal apart.

dinsdag 7 februari 2012

Piesen in het stadion


Plassen in het stadion, het is en blijft een hel. Of je probeert er verwoed een druppel uit te persen in De Pisbak, terwijl een stuk of tien reusachtige hooligans in je nek staan te hijgen. Of je gaat in de rij voor een hokje en staat de rest van je leven te boek als mietje. 
Ik kies altijd optie b.
Het koude weer geeft nog meer problemen. Want: trek je je handschoenen uit bij het urineren? Zo ja, dan zijn je vingers acuut bevroren. Zo niet, dan pies je geheid over je handschoenen. En over je broek. En je jas en je schoenen.
Lekker warm, dat dan weer wel.  
Andere vraag: hoe krijg je die maillot onder je broek opzij? Rits open, dat gaat nog. Maar met ijsvingers die strakke legging van je vrouw - één maatje te klein - omlaag sjorren, dat is precisiewerk. En kost tijd. Tijd die er dus niet is.
Dilemma vier – tot slot - is van organisatorische aard. Het tijdschema. Mijn meisjesblaas moet niets van de winter hebben en roert zich. Normaal hoef ik alleen in de rust; in deze winterinferno minstens drie keer.
Zondag had ik plots de oplossing, voor alles. Meteen na het eerste fluitsignaal sprintte ik naar beneden. Paar minuutjes voor mezelf. Lekker rustig pielen en pissen. Hetzelfde tafereeltje na de pauze. 
NEC-Feyenoord werd 0-2. Mooie goals.  
Zag ik ’s avonds bij Studio Sport.


vrijdag 3 februari 2012

Ronde getallen


Ik ben dol op feitjes en harde cijfers. Atlassen met staafdiagrammetjes, top-10 lijstjes, biografietjes: blijer kun je me bijna niet maken.
Ik heb geluk; we leven in een gekwantificeerde wereld. Vrijwel alles wordt geturfd en in getallen uitgedrukt. Hoeveel les moet een leerling krijgen? 1.040 uur. Hoelang heeft een ouderenverzorgster voor het verwisselen van een luier? Viereneenhalve minuut. Hoeveel bonnen moet een agent jaarlijks uitschrijven? Te veel. 
Hoe leuk ook, cijfertjes op zich zijn natuurlijk onbelangrijk. Nietszeggend. Waar het om gaat, is de inhoud, de kwaliteit. Om de didactische vaardigheden van de docent, om de persoonlijke aandacht van de ouderenverzorgster of om de ernst van de verkeersovertreding.
Dat weet ik verdomde goed. 
En toch.
Toch hebben cijfers en ronde getallen grote invloed op mij. Neem nu aanstaande zaterdag, 4 februari. De verjaardag van mijn overleden zusje. Ieder jaar weer een bijzondere dag. Dit jaar is er cijfermatig iets extra’s ‘aan de hand’. Ze zou veertig jaar oud worden. Een mijlpaal. Bovendien is veertig jaar twee keer zo oud als ze daadwerkelijk geworden is. Bijna twintig jaar terug overleed ze, op twintigjarige leeftijd.
Het doet me duidelijk meer dan andere jaren.
En dat vind ik weer stom van mezelf.
Want: wat zegt zo’n getalletje nu helemaal? Of ze nu elf jaar geleden overleed of twintig? Het is allebei even erg, toch?
Nee.
Het gekke is dat het nu plotsklaps heel definitief lijkt. Ze was twintig jaar bij ons en is alweer even lang dood. Pats boem. Alsof haar leven daarmee voorgoed is uitgewist. Uitgegumd. Cru gesteld: alsof het zorgvuldig opgebouwde breiwerkje steek voor steek is losgepeuterd en nu helemaal uit elkaar valt.
Een kwellende gedachte.
Gelukkig zijn het maar cijfertjes, zeg ik tegen mezelf. Maar het helpt niet. Nog niet. Hopelijk over vijf jaar, of tien. Wie weet?


maandag 30 januari 2012

Peter Winnen is een held

Vandaag op hetiskoers.nl:

Het overkwam me dit najaar in Madrid, in het Museo Thyssen-Bornemisza. Plots stond ik ‘oog in oog’ met een schilderij van Vincent van Gogh. Nog geen meter van me verwijderd hing een meesterwerk dat ik kende uit boeken, van tv, van internet. En hier, op een doodgewone dinsdagochtend in een doodstille zaal van een relatief klein en onbekend museum, kon ik de dikke klodders verf die Van Gogh ooit eigenhandig op dit doek smeerde, bijna aanraken. Alsof ik zomaar even een dikke eeuw terug in de tijd gekatapulteerd werd. Zo dicht bij een historische grootheid, een held, kom je niet snel.

Het is het gevoel dat historici de ‘historische sensatie’ genoemd hebben.

Datzelfde gevoel bekruipt me steeds weer als ik Peter Winnen in het echt zie.

Ik was zes, bijna zeven, toen de jonge Limburger voor het eerst zegevierde op Alpe d’Huez. De jaren daarna verslond ik ’s avonds in bed - met de zaklamp onder de dekens - de Tourboeken van Theo Koomen waarin Winnens prestaties in het hooggebergte met veel verbale bombarie werden verheven tot kunst. Ja, tot geschiedenis, in de zin van ‘heroïsche daden’. Dat was Koomen wel toevertrouwd.

En dus reed ik iedere dag na schooltijd, op mijn rode Spartafietsje dat ook nog van mijn zusjes was geweest, een criterium door onze wijk. Tegen het verkeer in, kei- en keihard, hoofd naar beneden, met de tong op de tenen. Trainen, trainen en nog eens trainen.

Ik wilde Peter Winnen worden.

Tussen m’n zevende en pak ‘m beet m’n veertiende zag ik mijn held jaar in jaar uit live voorbij komen, zwoegend in de zomerhitte, tegen een decor van motards, haardspeldbochten en euforische mensenmassa’s. Op de Alpe, maar ook op talloze andere cols: de Glandon, de Granon, de Izoard en – vooral – de Joux-Plane in 1984. Winnen reed die dag in het kielzog van Laurent Fignon en zag grauw. 
Dichter bij de Tourwinst dan die dag is hij nooit geweest.

Jaren later las, nee verslond, ik Winnens boek ‘Van Santander tot Santander’. De meer dan plastische beschrijvingen van Het Lijden van de renner zijn indrukwekkend. Iedereen die ooit op een fiets een berg beklommen heeft, snapt wat Winnen gevoeld heeft. Een heel klein beetje althans.  

Een paar jaar geleden. Op het station van Boxmeer zie ik Peter Winnen staan. Het is de avond van het criterium ‘Daags na de Tour’. Winnen neemt de trein terug naar Venray, ik moet de andere kant op. Daar staat hij. Een kleine, gedrongen man. Rond de vijftig. Een trui, een spijkerbroek. Zomerjas in de hand, voor als het koud wordt later op de avond. Sigaretje in de mond.

Peter Winnen is eigenlijk heel erg gewoon.

Maar ik weet beter. Ik staar naar z’n handen. Die handen die zo vaak het stuur hebben omklemd, in weer en wind. Ik kijk naar dat gezicht, waar het lijden ooit op getekend was, waar zoveel zweetdruppels vanaf gevallen zijn. En ik kijk, natuurlijk, naar z’n benen – licht gekromde, stevige pootjes zijn het. Deze benen, in die spijkerbroek, daar op tien meter van me vandaan, die hebben ooit bijna onmenselijke prestaties verricht. Het is een vreemde sensatie die ik voel. 

Bekentenis: ik zou ze graag even aanraken.

Dan gebeurt het. Een stelletje dronken wielerfans, die ook op de trein wachten, beschimpen mijn held. Zijn openhartige boek, met de prachtige verhalen over de ‘valies’ en het ‘prepareren’ van renners, is niet bij iedereen in het goede keelgat geschoten. De mafkezen roepen dat hij de wielersport beschadigt en dat hij z’n nest bevuilt. Het is een bizar tafereel. Het raakt me, ik word boos. En roep dat ze hun bek moeten houden.

Diep in mijn hart weet ik wel dat Peter Winnen gewoon een mens is. Een mens met toevallig de juiste fysieke kenmerken voor de wielersport: een sterk hart, krachtige longen en lange taaie spieren. Maar toch. Peter Winnen was, is en blijft een absolute held. Een historische grootheid.

En daar blijf je vanaf. 

zondag 29 januari 2012

Nijntje is bang


Vorige week moest Malaga tegen Barcelona. Ik volgde het duel via het getwitter van Volkskrant-journalist Willem Vissers.
Voor wie het niet weet: Willem is op Messi. Smoorverliefd, al heel lang. 
Het stond inmiddels 0-3, toen Willem schreef: ‘Joris Mathijsen waggelt in doodsangst achteruit als Messi met de bal op hem afstormt.’ 
Prachtig beeld. Ik zag een konijntje, huppelend door de donkere nacht. Plots: koplampen, grote ogen. Schrik. Existentiële angst.
Bam. Spletsj. Wreed einde.
0-4.
De volgende dag kopte de Volkskrant: ‘Mathijsen geniet alleen van Messi op tv’. Mijn gedachten dwaalden af. Naar Spanje, Malaga om precies te zijn. Fraai appartement aan zee. Op een leren bank ligt Joris Mathijsen, z’n rust te pakken. Een kleine Mathijsen, formaat peuter, zit ernaast. Spelend met blokken.
Joris zapt. Hé, voetbal. Blauwrode shirts. Barca! Hij veert op. Kleine Leo, in close-up. Bal aan de voet, dreigend, ondanks z’n 1.23 meter. Joris kruipt bijna in de tv.
‘Prachtig’, mompelt hij. ‘Puur genieten.’
Dan is daar ineens die slungelachtige verdediger. In het lichtblauwe shirt van Malaga. Hij waggelt achteruit, struikelt, valt. ‘Messsssiiiii’, roept de commentator. En nog eens: ‘Mess…’  
Pats. De tv gaat uit. Joris zucht.  

‘Papa’, vraagt de peuter. ‘Boekje Nijntje lezen?’

dinsdag 17 januari 2012

CSI Nijmegen

Derde kerstdag, rond het middaguur. Moe, katerig en met veel te veel kindercadeaus komen we thuis.
Ik open de schuur om er drie van de vier monsterlijke grote speelgoedraceauto’s in te verstoppen. Bam, het is meteen duidelijk. 
Mijn racefiets is gestolen.
De rest van de dag ben ik nog chagrijniger dan ik al was. De bureaucratische rompslomp waarmee de verzekeringsmevrouw me opzadelt, maken het er niet beter op.
De volgende dag doe ik aangifte bij de politie. Online. Vraag: ‘Zijn er bloedsporen dan wel vingerafdrukken op de plaats van het misdrijf aangetroffen?’ Grinnik.
CSI Nijmegen.
Nadat ik alle vragen heb beantwoord en op de verzendknop heb geklikt, krijg ik een automatische reply. ‘Dank voor uw aangifte. Mochten er aanknopingspunten tot verder onderzoek zijn, dan laten we dat weten. Liever nog werken wij preventief.’


maandag 16 januari 2012

Pierre en Enzo


Deze week bekeek ik op humo.be een fotoparade van foute voetbalkapsels. Ik moest ineens aan Pierre Littbarski denken. Vergeten voetballer.
En vergeten haar, gelukkig.
Op een zwoele augustusavond in 1987 zag ik Pierre en z’n kapsel in het echt. Plaats van handeling: het stadion van FC Brest. Krap een jaar na z’n optreden in de verloren WK-finale draaide Pierre hier een warming-up af. Naast hem nog zo’n klepper met kromme benen: Enzo Francescoli. Net als Pierre ingelijfd door het poenerige Matra Racing Paris.
Niks mooier dan sterren op hun retour. Gevallen helden die in een achterafstadionnetje tussen grauwe flats een voorschot nemen op hun voetbalpensioen. Pierre en Enzo. Ze rekten en strekten, keuvelden en zwaaiden wat, en keken rond. Verwonderd: hoe kom ik hier terecht? Echt veel zin om een balletje te trappen straalde er niet vanaf. Enige vorm van concentratie, fanatisme of spanning al helemaal niet.
Twee uur later was de stand 0-3 in het voordeel van de Parijzenaars. Twee doelpunten van Enzo, één van Pierre. Een vrije trap in de verre bovenhoek. Prachtige krommebenencurve.
Pierre en Enzo. Ze waren iedere franc salaris meer dan waard die avond.
Deze week hoorde ik dat Balázs Dzsudzsak na een halfjaartje alweer vertrekt bij Anzhi Makhachkala. Hij kwam tot acht duels, en nul goals. Zijn nieuwe club: Dynamo Moskou.
De vroegere vedette van PSV is 25 jaar oud.  

maandag 9 januari 2012

Rob en Nico van Eigen Huis & Tuin


Als jongetje in Uden was je voor PSV. Ik niet; ik was voor Ajax. ’s nachts droeg ik dezelfde pyjama als Jack van Gelder – een paar maatjes kleiner – en toen Van Bastens kopbal Ajax de Europa Cup II bezorgde, moest ik voor het eerst overgeven. Van de drank.
Hé, mijn generatie is opgegroeid met Bennie Wijnstekers als aanvoerder van Oranje. Wij waren blij met iedere kruimel.
Eén keer per jaar ging ik met mijn vader naar Ajax. Zonder SeizoensClubCard en dat soort onzin. De kaarten – maanden van tevoren besteld - arriveerden per post. In een handbeschreven envelop, met begeleidend briefje. Geachte heer Peters, blablablabla, hoogachtend, AFC Ajax.
Een kille zondagmiddag in De Meer, begin jaren '90. Ajax – FC Groningen. Wij zaten op de lange kant. Het stadion stroomde langzaam vol. Mannen in leren jassen met dikke bontkragen sloegen elkaar op de schouders. Ze lachten gouden tanden bloot. “Straks gaan ze weer kankeren, die Amsterdammers”, zei mijn vader.
Mijn vader is hartstochtelijk PSV-fan.  
Toen zag ik een bekend gezicht. En nog een. Twee ontzettend bruine koppen. Ze paradeerden over de inmiddels volle tribune. Heen en weer, en vice versa. Rob en Nico, van Eigen Huis & Tuin. Wauw. Bekende Nederlanders, die zag je niet in Uden.  
Een paar jaar later werd Nico de Klusjesman ontslagen door RTL. Hij bleek tussen de opnames door continu scheten te laten.  

donderdag 22 december 2011

Kermisattractie

Mijn voormalige baas nam thuis nooit de telefoon op. Bellers zijn agressors. Ze dringen je territorium binnen, op hun voorwaarden en op een moment dat hen uitkomt.
We schrijven het pre-mobiele tijdperk.
Sindsdien laat ik ‘geblokkeerde’ of mij onbekende nummers ook vaak even voorbijgaan. Vorige week was het weer zover. De beller was mij niet alleen onbekend, maar ook nog afkomstig uit Oss.
Reden genoeg om even te passen.
De agressor bleek volhardend. Tien minuten later belde hij of zij nog eens. Ik nam onmiddellijk op. ‘U spreekt met *piiieeep*, voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Anosmie.’ De man was via Google op mijn blog beland en wilde een foto die ik daar geplaatst had, gebruiken. Het ging om een foto van een gezicht. Meer specifiek: een soort picasso-achtige, kubistische bewerking van een neus.
Waarom juist die foto? Anosmie is de aandoening waar mensen aan lijden die niet kunnen ruiken (en minder proeven).
De beste man had geen flauw benul dat ik een potentieel lid van zijn club was. Net als mijn vader. En diens vader, God hebbe zijn ziel. De anosmie-voorzitter ging dan ook uit z’n dak toen hij mijn verhaal hoorde. ‘U bent ook anosmoot!? En uw vader en grootvader ook!? Vanaf uw geboorte al!? Daarvan hebben we er maar twee in de vereniging.’ Mijn afwijking bleek zeldzaam. ‘Heeft u dan misschien het syndroom van Kallmann gehad. Dat weet u niet?! Mag ik dan vragen: bent u op natuurlijke wijze  in de puberteit gekomen?’
Op mijn bevestigende antwoord, hoorde ik slechts een hikje. En zwaar ademen. ‘Meneer Peters, u lijdt aan congenitale anosmie. U móet lid worden, ehm sorry, wilt u alsjeblieft, alsjeblieft lid worden?’
Ik beloofde hem een kijkje te nemen op de verenigingssite en hing op.  
Het hoogtepunt van 2011 was het uitje naar Ouwehands Dierenpark, las ik op de site. Ik zag veel grijs. Grijze jassen, grijze koppen, grijze mensen.  
Ik denk dat ik er nog even over nadenk of ik als congenitale anosmotische kermisattractie door het leven wil gaan.

woensdag 21 december 2011

Kriebel

Een donkere decemberochtend, 7.00 uur. Trippel trippel. Kleine voetstapjes op de trap. Dan: ijskoude handjes die onder mijn dekbed grijpen. Er klimt iets in bed. Een jongetje. Het kruipt tegen me aan. Het ventje rilt, ik pak z’n lijfje stevig vast. Blonde haartjes kriebelen in m’n neus. Nu niet belangrijk, niet aan denken. Ronde billetjes drukken tegen m’n hand, vingertjes klauwen in mijn borsthaar. Het kereltje knort nu, spint. Genietend. O, wat kriebelen die haartjes. Grote ogen met eindeloze wimpers staren me aan, we zeggen niks. We knuffelen. Straks moeten we eruit. Werken, naar het kinderdagverblijf. Maar dat is straks. Wat telt is nu. En nu is geweldig. Ondanks de kriebel.


dinsdag 13 december 2011

Vijf redenen om niet te koersen

Vandaag ook op hetiskoers.nl: 

5. De witte kippenborst en de kale benen
Heel lang heb ik gedacht dat wielrenners vrouwenmagneten zijn. Ik trainde me suf en schoor mijn benen (wie mij wel eens gezien heeft, weet welk een afschrikwekkende klus dat is) met in mijn gedachten het meisje op wie ik verliefd was. Mijn vrouw (overigens niet dat meisje) heeft deze droom zonder mededogen in gruzelementen gehakt. ‘Dacht jij dat er ergens op deze wereld een vrouw te vinden is die op mannen valt met witte kippenborstjes, akelig dunne armpjes en kale benen?’.
Eehm, ja, dat dacht ik.   

4. De techniek en Het Tikje
Ik haat hardlopen. Dom gedraaf. Maar oh, wat ben ik jaloers op het totale gebrek aan machines, apparaten en andere technische snufjes die in deze sport een rol spelen. Schoenen aan en hopsakee, rennen. Ik weet het, als ik gewoon prof was geworden, had ik een mechanieker die mijn fiets prepareerde. Helaas, ik ben tekstschrijver en dus moet ik zelf bandjes verwisselen, ketting smeren, derailleur en remmen afstellen, balhoofd smeren, spaken richten, en nog zo wat van die dingen. Nou ja, zelf? Op de eerste twee puntjes na besteed ik deze taken uit aan mijn fietsenmaker. En toch. Toch  komt het voor dat ik ergens onderweg ineens zomaar plotseling uit het niets– mooi asfalt, windje in de rug, zonnetje schijnt, vogeltjes tjilpen – een tikje hoor. Ergens vanuit de krochten van die ellendige fiets.
Tik. Tik.
Iets ergers dan Het Tikje is er niet.   

3. De derde bal en andere ongemakken onder de gordel
Ik weet, ik mag niet klagen. Dik twintig jaar wielrennen en toch heb ik twee wolken van zoons. Daar hoor ik mijn vrouw dan weer niet over. Maar toch: de potten uierzalf zijn niet aan te slepen in huize Peters. Mijn zwager heeft me eens verteld dat er hele boekenkasten vol geschreven (en gefotografeerd!) zijn  over de gevolgen van koersen op de mannelijke (en vrouwelijke) erogene zones. Ik houd mezelf voor dat die schaafplekken en gevoelloze edele delen het gevolg zijn van te gespierde bovenbenen. Waarschijnlijker is een slechte houding, te weinig training of te dikke billen. Of een combinatie hiervan.
Kortom: bij ons thuis alleen seks voor de wedstrijd.

2. De geestdodende saaiheid
Wielrennen is hard trappen. Heel lang achter elkaar, in dezelfde houding. Vaak over dezelfde wegen, met dezelfde bilpartij voor je. Wielrennen is verschrikkelijk saai. Heerlijk ontspannend dus.
Batüwü Griekgriek.

1. Het pakje
Nog funester in de strijd om de vrouwtjes dan 5. en 3. is Het Pakje. Net zoals vrouwen niet vallen op kerels in ligfietsen, met witte sokken in sandalen, of met stripfiguuronderbroeken, zo vallen de meeste vrouwen - oké, de dames zonder vreemde fetisj dan - ook niet op mannen in een soort 19e eeuws badpak. Want dat is het natuurlijk. Mijn grootste angst: een bekende tegenkomen. Met wie je dan moet praten. Zodat je moet afstappen, en een houding moet zoeken. ‘Goed bezig, Sander. Enne… leuk pakje hoor.’ Grijns.
Hé, maar ik loop tenminste niet hard.

vrijdag 2 december 2011

Scrabblen tegen Mickey Mouse

Sinds een maand heb ik geen vrije tijd meer. Iedere minuut dat ik niet werk, slaap of luiers verschoon, speel ik scrabble. Op mijn mobieltje dus. Wordfeud heet het spelletje, in apptaal. Maar het is gewoon scrabble. En ik vind het geweldig.
Ik heb inmiddels vier friends die ik als een heuse simultaankampioen tegelijkertijd bestrijd. En die ik onmiddellijk na de laatste zet uitnodig voor weer een nieuwe pot. Het heeft iets dwangmatigs, iets obsessiefs, ik ben de eerste om dat toe te geven.

Wordfeudstalker. Drie keer woordwaarde, 76 punten. Hopseflops.

Omdat verandering van spijs doet eten, nodigde ik vorige week de broer van een van mijn vrienden uit. Hij werkt bij de politie en is daarom noodgedwongen online actief onder een nickname. Laten we ‘m hier Mickey Mouse noemen. Ik liet Wordfeud een zoekactie op touw zetten naar de beroemde stripmuis en ja hoor, daar was-ie al. Vreemde foto trouwens, lijkt nauwelijks op de Mickey die ik ken. Maar goed, één druk op het schermpje, en ping, uitnodiging verstuurd.  

Eén tel later.
Ping.
Invitation accepted.

Hé, en meteen een chatbericht. Ik lees: ‘Vem gömmer sig bakom Bart?’ Voor de duidelijkheid: mijn wf-naam is Sander Bart (Sander Peters, daar bestonden al 236 van). Ik grinnik, wat is het toch altijd een grappenmaker, die Mickey. Hij koketteert graag met z’n geheimzinnige internet-identiteit. Maar ik heb ‘m door.

Wacht, ik speel het spel gewoon mee. ‘Nulla!’, tik ik. Verzonden…
Ping. ‘Vem?’
‘Je, tillo ti fulgim no’, antwoord ik. Haha. Lachen man, dit.
Ping. ‘Sorry, I don’t understand it.’
Huh? Kom op, Mickey, dat is nu juist de bedoeling. Ik wist niet dat je een humorloze dag had.

Voor de zekerheid klik ik de vertaalfunctie van Google open. Ik tik Mickey's eerste vraag in. Ping: ‘Wie verschuilt zich achter Bart?’, betekent het.

In het Zweeds. 

maandag 28 november 2011

Joop, de fiets en verder niets

Deze week Joop Zoetemelk-week op hetiskoers.nl. Vandaag mijn bijdrage:  

Wie herinnert het zich niet? De zomer van 1980. Joop Zoetemelk, het enfant terrible van het Nederlandse wielrennen, gaat voor het TI Raleigh-keurkorps de Tour winnen. Althans, dat zegt hij zelf. Typisch Joop. Een hoop branie, bluf en grote woorden. Maar nooit ten onrechte. Joop is een veelwinnaar. Een killer. En: hij is voor de duvel niet bang.

Joop heeft grinta.

Aan de vooravond van de Tour, een dag voor het Nederlands Kampioenschap op de weg, zet Joop zichzelf nog eens extra onder druk tijdens een geruchtmakend tv-interview met Mart Smeets. Voor wie de beelden nooit gezien heeft schetsen we even de setting. Een protserig wit kasteelhotel, ergens in het uiterste zuiden van Limburg. Joop – gebruinde kop, ongeschoren, sigaretje in de mondhoek (dat kon toen nog!) – ligt op een strandstoel. Op de achtergrond een zwembad. Blonde, schaars geklede dames liggen te zonnen. Een piepjonge Mart Smeets met een kop vol haar zit tegenover Joop. Martje is ‘op audiëntie’ en duidelijk nerveus. Niet vreemd: Joops grillen hebben meer journalisten gek gemaakt. Je weet  nooit of ‘ie er zin in heeft. Maar het is de gok waard. Als Joop goed gemutst is, staat hij garant voor hilarische anekdotes, pakkende oneliners en gedurfde voorspellingen. En veel opwaaiend stof.

Deze zomermiddag, ergens eind juni, heeft Joop er zin in. Hij blikt geamuseerd, ondeugend bijna, de camera in als hij stelt dat de Tour dit jaar niet spannend zal worden. Hij, Joop Zoetemelk, en niemand anders staat straks in Parijs in het geel op het podium. Is het zelfvertrouwen of bluf? Als het optie b is, speelt ‘ie het goed. Verdomd goed. En passant veegt hij nog even de vloer aan met ploegleider Post (“Een sikkeneurige pietje precies die zelf de Tour had willen winnen”) en zijn ploegmaats (“Pfft. Ook zonder hen ga ik op zeker winnen”). Het is duidelijk: Joop zit uitstekend in z’n vel. Mart Smeets haalt bijna likkebaardend de ene na de andere quote op. Nederland smult.

De volgende dag kopt l’Équipe: Dites-nous, Joop, qui sera deuxième?

Zjoop, getrouwd met een Frans fotomodel en dus mateloos populair in Frankrijk, is huizenhoog favoriet. En verdomd: hij maakt het waar. Drie zinderende juliweken lang geselt hij het peloton. Merckx een kannibaal? Joop doet er nog een schepje bovenop. Nee, hij wint geen negen etappes zoals d’n Eddie dat deed. In ’slechts’ drie etappes passeert Joop als eerste de finish. Niet toevallig ook de drie zwaarste bergritten. De overige achttien etappes schenkt hij aan z’n concurrentie. Minzaam. Intelligent. Alleen als hij zelf wil winnen, wint ‘ie ook. In stijl. Met gebalde vuist, hoofd omhoog, shirt in de plooi, rijdt Joop over de streep. In alle gevallen met meer dan vijf minuten voorsprong op de nummer twee. Ene Bernard Hinault.

Joop is een klasse apart en iedereen mag het weten: z’n concurrenten (“Sukkelaars”), het publiek (“Morgen sta ik hier weer, mensen!”), en ja, ook de kissmissen die dagelijks getrakteerd worden op een champagnedouche. De Tour is een show en Joop speelt de hoofdrol met verve. Hetzelfde tafereel in de criteriums na afloop. Nederland is hysterisch, we hebben weer een Tourwinnaar. En wat voor een. Het is de zomer van Joop! Joop, de fiets en verder niets.

En Joop zelf? He loves it. Hij is gemaakt voor de bühne.  

Wie herinnert het zich niet? Ik niet. Het lag net even anders. Joop was ongetwijfeld een geschikte vent, een fijne ploegmaat. Maar wat kopen we daar voor? Sport verdraagt geen relativering. Joop heeft mijn droom verpest. En die van generaties sportliefhebbers. Sport is show, de sporter is een held. En zo niet, dan speelt ‘ie maar een rol. Daar hebben wij, de fans, recht op. “Och, ik raakte ‘m wel lekker”, zei Dennis Bergkamp in ’98 na z’n wereldgoal tegen Argentinië. What about de gevoelens van De Gewone Man, Dennis?! ”Ik trap gewoon wat harder dan de anderen”. Joop zei het niet, maar had het kunnen zeggen. En dat mag dus niet, Joop. Het hoort niet. Antihelden winnen geen Tour de France. Maar genoeg gemopperd. Je bent jarig, Joop. 65 jaar! Dat vraagt om een bijzonder cadeau. En dus heb ik de geschiedenis – jouw geschiedenis - herschreven. Je krijgt een tweede kans van mij. Een make-over. Gratis en voor niets, mooi toch?! Proficiat, held

vrijdag 25 november 2011

Wipneuzen

Je hebt borstenmannen en je hebt billenmannen. Zelf ben ik een neuzenman. Beter geformuleerd: een wipneuzenman. Meisjes of vrouwen met een kleine, eigenwijs omhoogstekende neus (ja, er mag gerust een neusgaatje te zien zijn) kunnen op mijn warme belangstelling rekenen. Dat was vroeger al zo, en dat is nog steeds het geval.
Wipneuzen maken me weerloos.  
Deze week ging ik naar de bioscoop met een plukje vrienden. Op het programma: ‘The driver’, een typische stoere-mannen-film. Veel nachtelijke shots, met piepende banden, rondspetterend bloed en weinig tekst. En met weinig vrouwen. Eentje eigenlijk maar: serveerster Irene, gespeeld door Carey Mulligan. De kleine, tengere Carey schijnt furore te maken in filmland. Niet vreemd; ze heeft alles in zich om een ster te worden, inclusief de wipneus. 
De rest van de film ging aan me voorbij. De knoertharde actiefilm veranderde in een romantisch drama. In mijn hoofd althans. Ik was verliefd.
Terwijl mijn vrienden na afloop onder het genot van een biertje enthousiast nababbelden over brekende neuzen, ontploffende hoofden en die gepimpte Ford Mustang uit 1963, zwijmelde ik nog wat na. Die nacht droomde ik van Carey. En van M., E., K., en de andere 54 meisjes-met-wipneuzen op wie ik tijdens mijn middelbare schooltijd verliefd ben geweest.
Toen werd ik wakker. Van heel dichtbij keek ik naar de allermooiste en allerliefste wipneus van allemaal. 
    

donderdag 17 november 2011

Jasar was goed

Ooit interviewde ik Jasar Takak. We namen plaats aan een houten tafeltje met kleedje in een donkerbruin café. Ik bestelde een koffie verkeerd, Jasar wilde niks.
Dat was al een teken.
Toen ik mijn A4-tje met vragen pakte, fronste Jasar zijn immense wenkbrauw. ‘Ik ga niks over mezelf zeggen’, bromde hij, en pulkte aan z’n oorhaar.
Vervolgens stak hij - ‘off the record, hè Peter’- van wal. Over zijn geboorte, een heuglijk feit voor iedereen. Over de eerste jaren van z’n leven, toen hij veruit het beste spelertje van de buurt was. Over de jeugdopleiding bij PSV waar hij van meet af aan (terecht) te boek stond als het grootste talent. En over zijn nog jonge carrière in het betaald voetbal bij achtereenvolgens Zwolle, RKC en NEC, waar hij steeds weer de briljante vormgever was.
Omdat we off the record praatten, schreef ik niets op. Dat hoefde ook niet, want de rode draad was duidelijk. Jasar was goed. En de rest kon er niets van. En PSV moest hem snel terugnemen. En het was belachelijk dat Aissatti en Afellay wel bij PSV in de basis stonden. 
Na een halfuurtje stond Jasar op. ‘Ik moet mijn rust pakken.’ En weg was ‘ie. De morsige kroeg met de rafelige kleedjes vormde een schamel podium voor een onbegrepen genie.
Momenteel verkeert Jasar in between clubs

dinsdag 15 november 2011

Winterslaap

Vandaag op hetiskoers.nl

Mijn kinderen zijn drie en een. Ik lees ze wel eens voor uit de prentenboeken van Richard Scarry. In een van die boeken komt een beer voor. Deze beer, laten we ‘m Bruintje noemen, is eigenlijk maar een dommig schepsel. Eén ding heeft Bruintje echter goed begrepen. Als de blaadjes vallen, als de luchten volschieten met jagende regenwolken, en als iedereen ineens intellectueel-lyrisch gaat doen over de Ronde van Lombardije, dan valt hij in een diepe, diepe winterslaap. Slimme beer! Dat wil ik ook, ieder jaar weer. Vier maanden lang, van eind oktober tot eind februari. Kloteherfst, klotewinter. Rotland.

Hieronder de drie belangrijkste redenen waarom ik de hele winter lang onder mijn Rabobank-dekbed zou willen kruipen. 

3. Doffe ellende: ik kan zelf niet buiten fietsen in deze maanden. Nou ja, het kan wel. Ik wil het niet. Ik ben namelijk een mooiweerfietser. Niks aan te doen. Hoe windstiller, hoe beter. Hoe droger, hoe beter. En hoe warmer, hoe beter. En dus verspil ik mijn energie en kilootjes lichaamsgewicht (lees: zweet) noodgedwongen thuis op de behaaglijk warme zolder, tussen strijkplank en wasrek. Lang leve de tacx. En uitzendinggemist.nl.

2. Herbert Dijkstra blijft ons lastigvallen. Is het niet in Pau of Bordeaux aan de zijde van Maarten Ducrot, dan wel in Nagano, Inzell of Heerenveen naast (godbetert) Martin Hersman en/of Ria Visser. Ik kan het gewoon niet aan, twaalf onafgebroken maanden Herbert per jaar.  

1. Vanaf half oktober sturen hooggewaardeerde tweeps als @sporza_koers, @vannieuwkerke en @wielerman ineens vreemde berichten de wereld in, doorspekt met nog vreemdere hashtags als #nokere, #superprestige, #zdenekstybar en #cyclocross. Deprimerend. En tenenkrommend ergerniswekkend, dat misplaatste enthousiasme over veldrijden.  
#niemandzittewachtenoptienbelgeneneenverdwaaldetsjechdieeenuurtjedoordemodderraggenendoenalsofhetspannendis #bah.

Welterusten, fijne kerstdagen en alvast de beste wensen voor het nieuwe jaar. Ik zet de wekker op 25 februari 2012, 14.00 uur. Live op Eén: Omloop Het Nieuwsblad. 

vrijdag 28 oktober 2011

Ik zag Theo de Jong op de tribune zitten

Tot m’n negende dacht ik dat ik profvoetballer zou worden. Bij de F-jes stak ik er met kop en schouders bovenuit. Altijd al groot geweest.
Ook qua talent zat het wel snor. Onze teamleider zei altijd: ‘Jochie, jij ziet het spelletje.’ Geen idee wat hij bedoelde, maar het klonk stoer. 
In de E1 kregen we trainingspakken. En rugnummers. Het mijne was 12, een veeg teken. Toch had ik zo m’n aandeel in het kampioenschap van de regio Uden-Erp-Veghel-Boekel-Volkel-Gemert-Odiliapeel. Ik kon hard rennen. Verder ging het spel vaak minutenlang aan mij voorbij. Vond ik niet zo erg. Beetje mijmeren, in het zonnetje. Ik kwam die twee helften wel door.   
Einde van het seizoen. De strijd om de titel van Noord-Oost-Noord-Brabant, tegen grote broer TOP Oss. De tribune zat vol, met ouders en andere familieleden. En met Theo de Jong. ‘Een oud-prof’, zei onze trainer in de kleedkamer. ‘Die komt scouten.’
De kans ontdekt te worden, kwam mijn spel niet ten goede. Mijn moeder, ook aanwezig, spreekt nog steeds van de ergste dertig minuten in haar leven. In de rust moest ik eruit.
Zelf weet ik alleen nog dat ik mijn directe tegenstander probeerde af te bluffen. ‘Daar zit Theo de Jong. Een oud-prof.’ Veelbetekenende blik naar de tribune. ‘Klopt’, zei de jongen. ‘Mijn pa komt altijd kijken.’
Toekomstig prof Dave de Jong scoorde vier keer die dag. Het werd 4-0. 

dinsdag 25 oktober 2011

Talentloos

Vandaag op hetiskoers.nl: 

Vorig jaar ging ik een avondje naar Adrie van der Poel luisteren. Niet de meest spannende bezigheid, dat klopt. Maar Jeroen Wielaert, Bert Wagendorp en nog wat wielerkenners waren opgetrommeld om in Nijmegen over De Koers te praten. Ook Adrie mocht wat zeggen. Dat nam ik voor lief.
Ik schrok wakker toen Adrie piepend vertelde over een dag uit het leven van Adrianus van der Poel (ook Mart Smeets werd aangehaald).
Korte, saaie dagen waren dat. Adrie stond om negen uur op, propte wat boterhammen met kaas naar binnen, ging trainen, keerde zeven uur later terug, sloeg drie borden met wortelenstamppot achterover en vertrok om negen uur volmaakt tevreden naar dromenland.
Waar de dochter van Poupou was in dit verhaal? Ik weet het niet.
Nog zo een: Sean Kelly. Niet toevallig ook een oud-kampioen. Trok zich in de wintermaanden terug in een oud-Keltische blokhut op de Ierse prairie, beukte dagelijks een uurtje of acht tegen de Atlantische storm in en kroop iedere avond bij het ondergaan van de zon (nou ja, zon) in z’n bedstee onder vier ruwe paardendekens.
Alleen op kerstavond kon er een wijntje af. Vast en zeker op verzoek van mevrouw Kelly. (Of zij ook in die hut vertoefde, is mij niet duidelijk).
Mensen als Adrie en Sean intrigeren me. De blinde toewijding, de kadaverdiscipline, de totale afwezigheid van welke bourgondische uitspatting dan ook. Nooit een zwak moment. Nooit de behoefte zich interessanter voor te doen dan ze zijn. En, vooral: geen existentiële angst een ander, minstens even belangrijk deel van het leven te missen. Is dat dom, kortzichtig? Of juist een blijk van talent?
Als het antwoord ‘b’ luidt, bestempel ik me hierbij definitief als talentloos coureur.
Maar ik ben wel gezellig. Zegt mijn vrouw.

maandag 17 oktober 2011

Mijn hoogtepunt met M.

Ik ben zestien en stevig verliefd. Op M., een meisje met roestbruine krullen en prachtige ogen. Zo’n meisje dat je op je bagagedrager zou willen zetten om vervolgens gelukzalig glimlachend naar de zuidpool te fietsen. En terug. 
Meer hoeft niet.
Na twee jaar dromen, staren en stotteren, beleeft mijn relatie met M. tijdens het schoolkamp in de Ardennen een even intens als kortstondig hoogtepunt. Na een urenlange kanotocht door woeste en ijskoude wateren, mag ik (pick me!) M. naar de oever tillen. Zij vraagt, ik gehoorzaam. Zo liggen de verhoudingen. Voor mij tien anderen. Of twintig.
Maar ze kiest mij. En klimt op mijn rug, als een aapje.  
Tien stappen zijn het, van steen naar steen. Hoe lang duurt het? Vijf seconden, tien hooguit. Meer niet. Het lijkt een eeuwigheid. Golven van vreugde, opwinding en puur geluk razen door mijn lijf. En van pijn, want mijn blote voeten bloeden als een rund. Klote stenen.  
Eenmaal weer op aarde zet ik haar neer en mompel iets als ‘hopsakee’. Altijd al een man van woorden geweest. Het geschreven woord, welteverstaan. Hopsakee is ook het laatste dat ik die week en alle weken daarna tegen M. gezegd heb.
Het contact is als vanouds. Nihil dus. Maar de herinnering blijft.   
Neem deze week. Ik heb voor A., mezelf en de jongetjes een boshutje geboekt in de Ardennen. Locatie: exact hetzelfde park als toen, eenentwintig jaar terug. Ik vertel A. over M.. Over haar schoonheid, de bagagedrager, de barre kanotocht en over onze bijzondere liefde. 'Wat leuk zeg, om weer eens terug te gaan’, reageert ze enthousiast. ‘Weet je nog in welk huis jullie het voor het eerst gedaan hebben?’