donderdag 10 februari 2011

Vrouwen op een fiets

Wielrenners zijn net vrouwen. Zeker de mannen onder hen. Raar? Nee hoor, het is zo klaar als een klontje. Wielrenners zijn namelijk erg ‘bezig’ met anderen. Met andere wielrenners welteverstaan. Nog specifieker: met het uiterlijk van andere wielrenners. Met hun kleren. Met hun buik en billen. En above all: met hun benen.

Wielrenners zijn onuitstaanbare ijdeltuiten. Extreem onzeker en dus afgunstig.

Net vrouwen, zoals ik zei.

Ik ben ook wielrenner. Een goedwillende amateur, oké, maar ik voldoe aan alle criteria. Ook ik wring me in bochten om er zo gelikt mogelijk uit te zien op de fiets. Kek pakje, Italiaans spiegelbrilletje, witte sokjes (!) en gebruinde benen. Er zijn jaren geweest – ja, echt! - dat ik mijn beide benen biljartbalkaal schoor. Wie die benen wel eens in real life heeft mogen bewonderen, weet wat een hels karwei dat was. Haren, haren, en nog eens haren.

Maar ja, wie mooi wil zijn…

En het is natuurlijk kicken iedere keer als je in die etalageruit op je eigen spiegelbeeld zit te geilen. Wow, die spieren!

Keerzijde van dit verhaal is wel dat wij (let op: ik ga over op de eerste persoon meervoud) geen afgetrainde profs zijn, maar luie mooi-weer-fietsers. Die een hoofdzakelijk zittend beroep hebben. En ook nog eens de dertig gepasseerd zijn. Kortom: dat strakke pakje gaat als vanzelf steeds strakker spannen. En die witte sokjes en dure Italiaanse zonnebrillen hebben steeds meer moeite de aandacht van dat beginnende buikje af te leiden.

En dus gaan we gluren. En vergelijken.

Ieder jaar weer lach ik in m’n vuistje als ik zie dat fietsvrienden J. en F. ook niet geheel schadevrij uit de winter zijn gekomen. Zat die broek van J. altijd zo bizar strak? En kijk z’n benen eens, die zijn toch echt wel mollig. Zat F. vroeger ook al zo hoekig op z’n fiets? En die rooie kop van ‘m, geen gezicht.

Blij dat ik er in elk geval stukken professioneler uitzie.  

Des te harder is de klap als we (en dat gebeurt ieder jaar wel een aantal keer) weer eens worden voorbij gekacheld door een stokoude, moddervette, behaarde en bebaarde mafkees op een fiets die vast heel modern was, in de vroege middeleeuwen.

“Goh!”, zeggen we dan tegen elkaar, als we even adem hebben. “Vast een oud-prof. Nog steeds vrolijk aan ’t snoepen uit de pot der verboden vruchten.”

En door zwoegen we. Zwijgend. In onze mooie pakjes.     

Geen opmerkingen:

Een reactie posten