vrijdag 1 mei 2015

Jongens over meiden



Drie meisjes op een rij. Blond haar, keurige en kleurige jurkjes. Drie prinsesjes. Ik kijk naar de foto, samen met twee kleine mannen. ‘Bestaan prinsessen echt?’, vraagt de jongste. Grote ogen bij mijn bevestigende antwoord. ‘Wow, cool!’ Dan, mijmerend: ‘De middelste, daar zou ik wel verliefd op kunnen worden?’ Ik vraag de oudste om zijn mening. Hij peinst, bloost dan plots en antwoordt met een verlegen lach: ‘Ik vind de linker denk ik het knapst.’
Dan een dikke scheet. Opgeluchte lach. ‘Ik moet afwassen, pap.’
Zomaar een doordeweekse avond en we voeren een echt gesprek. Mannen over vrouwen. Jongens over meisjes. Ik verbaas me. Over hun woorden, hun blikken, de openheid. Over de snelheid en vluchtigheid van alles.
Gisteren nog keken ze samen op tv naar My Little Pony, nu kijken ze naar de meiden. Eergisteren nog voerden we een strijd om slapen zonder speen, nu zijn ze verliefd. En vorige week huilde de oudste een halfuur om het gemis van een knuffel, nu heeft hij verkering.
Ze zit tegenover hem in de klas, is ook zes en ronduit prachtig. Dik glanzend pikzwart haar. Hij praat, grapt en grolt; zij lacht. Om hem? Naar hem? Een verlegen, maar soms bijna superieure glimlach. Ze hebben al gekust. In de klas, godbetert. Stiekem. ‘Pap, als je verliefd bent, voel je je blij en verdrietig tegelijk. Wist je dat?’ Ik knik. En mompel iets als: ‘En zenuwachtig.’ Hij proest. ‘Nee joh, dat nooit. Ze vindt me superleuk, dat weet ik.’
De branie is nooit ver weg.  
De jongste vertrouwt het me toe in bed. Zoals altijd bij hem komen ontboezemingen onverwacht. Ik denk dat ‘ie slaapt. Plots een stemmetje: ‘Papa, ik ben verliefd. Op F. Ze heeft zo’n mooi haar.’ Het is even stil. ‘Maar zij niet op mij, denk ik. Ze wil niet met mij spelen in de huishoek.’ Ik overpeins mijn antwoord. ‘Soms spelen meisjes juist niet met de jongetjes die ze leuk vinden’, zeg ik. En weet meteen dat hij dat niet snapt.
Hoeft ook niet. De kleine man slaapt al. Zonder speen of knuffel.  
   

vrijdag 5 september 2014

Domme pech

Volgende week is het zover. Tweeëntwintig jaar en één dag na het overlijden van mijn zus brengen mijn moeder en ik een bezoek aan de afdeling klinische genetica van het Radboud UMC. Experts gaan onderzoeken of de resterende leden van onze familie een groter risico dan gemiddeld lopen om zomaar op onverklaarbare wijze dood neer te vallen.
Best spannend dus.
Om een beetje beslagen ten ijs te komen, hebben we het medisch dossier van destijds er nog maar eens bij gepakt. Vier lousy kopietjes zijn het – vergeeld, gekreukt en bijeengehouden door een kromgebogen nietje.
Een pijnlijk gedetailleerd, kil-zakelijk verslag van de laatste levensdagen van mijn zusje.
Ik lees en google en lees en google. En probeer alles te begrijpen. De medische uitleg althans, want écht begrijpen dat een kerngezonde meid van 20 jaar oud plotseling ineenzakt, is weer een ander verhaal.
Conclusie van de artsen: voor 99 procent zeker is Brechje overleden aan een myocarditis (voor de niet-ingewijden onder ons: een ontstoken hartspier, als gevolg van een virus). De belangrijkste vraag blijft echter onbeantwoord: waarom overleed zij, terwijl jaarlijks een miljoen landgenoten hetzelfde overkomt zonder ernstige gevolgen?
Dat knaagt.
Nog steeds.
En nu is er dus de relatief jonge genetische wetenschap. Stel: ze vinden straks iets geks of afwijkends in de familie. Is er dan ineens toch een soort van reden voor alle ellende? Een betere reden dan ‘domme pech’?
En welke impact heeft zo’n ontdekking op ons leven en dat van de jongste Peters-generatie? Wat kunnen ‘we’ tegenwoordig preventief doen? Wat willen we zelf?
Maar vooral: hoe zuur dat Brechje’s overlijden nodig was om dit allemaal te weten te komen.
Dat heeft toch verdomd veel weg van domme pech.
Voor haar verandert er maar bar weinig.


maandag 12 mei 2014

Militair

Ik ga naar de kapper. Ilse heet ze. Mijn opdracht aan Ilse is helder: achter, bovenop, aan de zijkant, overal lekker kort. Standje 2, in vakjargon. 
Voor de dirty minds: ik heb het over de afstelling van de tondeuse.   
Gelukkig weet Ilse van wanten. (Ook nu heb ik het over de professional in Ilse). Ze is reuze handig met de tondeuse. Nog geen tien minuten na mijn binnenkomst veegt ze de laatste kriebelhaar uit m’n nek.
Hopsakee.
En verdorie: er staat een heel andere man op uit de stoel. Lekker kort is een understatement. Het is echt kort. Heul kort.
Dit schreeuwt om een nieuwe profielfoto op Facebook. Eens kijken wat de kijkertjes thuis ervan vinden.
De reacties laten niet op zich wachten. Erg verrassend is het niet; wel grappig. Het gaat over borsthaar, een hoekige kop, en een ietwat hoog voorhoofd. 
Natuurlijk komt de vergelijking met Theo Maassen voorbij. En ja, je kunt mijn hoofd nu ook omdraaien, zeg maar. ‘Lachen man, hij heeft evenveel haar op z’n hoofd als op z’n kin.’
Er is één iemand wiens mening over standjes en zo ik uitermate serieus neem. Wanneer deze persoon mij een dag na het kappersbezoek in real life ziet, wrijft ze teder over mijn ruwe borstelkop en zegt dan, verrukt: ‘Je bent net een militair.’
Uit haar mond klinkt het als een heerlijk compliment.



vrijdag 2 mei 2014

Humaan doodmaken

Kronkelend, kotsend, schuimbekkend: zo moet de ter dood veroordeelde Clayton Lockett erbij hebben gezeten (gelegen?) nadat hij de fatale injectie toegediend had gekregen.
Een uurtje en extreem veel pijn later begaf zijn hart het.
Missie geslaagd, moordenaar dood.
Opgeruimd staat netjes.
Toch?
Nee, zei het Witte Huis (lees: Obama). Want: ‘Deze executie was niet humaan.’
Wijze woorden van Barack.  
Iemand doodmaken, alla, maar je mag de stakker niet te veel pijn doen. Dat is nu ook weer niet nodig.
Niet netjes. Onbeschaafd.
Al dat braaksel en schuim en dan die uitpuilende ogen. Geen prettig gezicht.   
Gelukkig deed het gevangenispersoneel op tijd de gordijntjes dicht.
Nee, inhumaan executeren, dat doen ze in achterlijke culturen. In bandietenstaten als Rusland. Of in de As van het Kwaad.
Niet in de Verenigde Staten. Daar bestaat het gelukkig nog: humaan doodmaken.

vrijdag 4 april 2014

Exit homo ironicus

Een paar weken terug schreef ik een blog over Syrië. Niets bijzonders, zou je denken. Maar dat is wel zo, want het was een heel serieus stukje. En dat, dat was alweer een tijdje terug, moet ik bekennen. Hoe langer ik erover nadacht, steeds meer landde het besef: ook ik ben besmet met het ironievirus. 

Ik ben een homo ironicus. En daar baal ik van.

Wie op sociale media speurt naar een sterk gevoelde overtuiging, een lekker ouderwets gevoel van verontwaardiging of - why not - een ideaal, die kan zoeken tot ‘ie een ons weegt. Als mensen al eens een serieuze boodschap op twitter of facebook posten, staat daar voor de zekerheid een dikke vette knipoog of sarcastisch grijnzende emoticon bij. 

De minder-Marokkanen-van-Wilders-discussie spreekt wat dat betreft boekdelen. De meeste mensen die boos, geschrokken of geërgerd waren, lieten dat blijken via ironisch commentaar. “Minder, minder, minder #PVV’ers ;-)”. Enzo.

Handig, want dan kun je altijd twee kanten op. 

Want wie jouw boodschap serieus neemt, denkt: “Goed hoor, dat dit nu eens gezegd wordt!”. En wie denkt: “OMG, dat is wel erg betrokken, zeg, jeeeetje, wat ben je serieus vandaag!”, die haalt opgelucht adem bij het zien van de ;-) of het grijnzende gele mannetje.

Ontsnappen is dus vrijwel altijd mogelijk. 

Het is als een disclosureOf zoals dat vingertrucje, vroeger: “Slotje. Telt niet, lekker puh.”

Maar toen waren we tien. Nu zijn we twintig, dertig, veertig, weet ik het. Te oud voor kinderachtige gêne in elk geval. Te oud voor puberale stoerheid ook.

Ik wil het niet meer. Ik snak naar een post waarvan ik weet: dit is echt. Gemeend. Niet alleen zou een onsje minder ironie goed zijn voor de samenleving als geheel (zonder dat ik overigens terug wil naar de humorloze linksige drammerigheid van de jaren '70 en '80), ik merk ook dat ik mensen die wél zonder aarzelen voor hun smaak of mening durven uitkomen, meer waardeer.

Dat is namelijk best dapper, in de leeuwenkuil die Twitter heet of in het theeroddelkransje dat Facebook heet en waar al je vrienden (en vrienden-van-vrienden-van-vrienden je op de voet volgen), toegeven dat je iets écht mooi of eng of moeilijk vindt.

Straks vinden ze je nog stom. 

Straks willen ze niet meer met je spelen.

Dan kun je maar beter zeggen dat je voorliefde voor - ik noem een dwarsstraat – Rob de Nijs een guilty pleasure is. Dat ze wel zien dat je smaak hebt. Dat je weet hoe de code luidt. Dat je begrijpt dat Rob de Nijs hooguit camp is. Of beter: mag zijn.

Treurig. En laf. 

Ik ga mijn leven beteren. Mijn ironieverslaving afbouwen. Vanaf nu ga ik minimaal één keer per week een bloedserieus stukje schrijven. Check! En wekelijks schaamteloos een bloedserieus bericht posten op twitter en facebook. Over iets dat ik mooi vind.
Een pleasure zonder enige vorm van guilt.
Het eerste in de rij geef ik nu vast prijs: ik houd van Zuid-Amerikaanse panfluitmuziek.
Dus.

Wie volgt?

(En o ja, ik ben nog steeds boos op Wilders. En ik vind het eng dat een intelligente man zo’n minachting voor de vrij recente geschiedenis aan de dag legt. Schandalig!)


dinsdag 18 maart 2014

Oorverdovend stil

Klein en teer is ze. Breekbaar. Bedeesd kijkt ze naar beneden als ze haar verhaal doet in het Amsterdamse debatcentrum De Nieuwe Liefde. De 27-jarige Maha Ghrer leidde naar eigen zeggen een ‘normal life’ als lerares Engels in Aleppo – de burgeroorlog ten spijt. Tot anderhalf jaar geleden het noodlot toeslaat. Haar man Mustafa Qarman sterft bij een aanval met een mortiergranaat.

Het gebeurt voor haar ogen.

Sindsdien is Maha Ghrer, net als miljoenen landgenoten, op de vlucht. Verdreven van huis en haard. Ze komt terecht in het Zuid-Turkse Gaziantep, van waaruit ze de oprichting van de Mustafa Qarmanschool en vijf andere basisscholen coördineert. Scholen die door achtergebleven medestanders worden bestierd om de kinderen van Aleppo – te midden van de onbeschrijflijke puinhopen en ellende – toch ‘gewoon’ onderwijs te bieden.

Rekenen, lezen, geschiedenis, topografie en gymnastiek. En spelen op het schoolplein, natuurlijk.

Ook Syrische kinderen groeien graag op in harmonie en vrede.

Ik kijk naar de tengere vrouw. Onrustige ogen, gepijnigde blik. Ze lijkt niet op haar gemak. Alsof ze liefst zo snel mogelijk weer aan de slag gaat. Waarschijnlijk is dat ook zo. Maar ze heeft een missie. En daarvoor moet ze hier in het verre Nederland haar verhaal doen. Het verhaal van gewone Syriërs. Een verhaal van angst, verdriet en pijn, maar zeker ook een verhaal van kracht.

Het verhaal dat we hier nauwelijks horen. 

Stil is het rond Syrië. Oorverdovend stil.

En oogverblindend leeg is de bankrekening van de samenwerkende hulporganisaties. Vijf miljoen euro is er ingezameld. Ter vergelijking: de aardbeving op de Filippijnen, met naar schatting vijf procent van het aantal dodelijke slachtoffers en dakloze vluchtelingen, bracht 36 miljoen euro op.

Ruim zeven keer zoveel.

Hoe dat komt? Meest schrijnende ‘argument’: natuurrampen kennen slechts slachtoffers in de ogen van potentiële gevers. En een burgeroorlog? Daar zijn mensen verantwoordelijk voor. Mensen die ruziën. Eigen schuld, dikke bult? Zoiets. En stel je voor: straks ‘spek’ je juist de bad guys.

Dan maar beter niets geven.

En het zijn ook nog eens moslims natuurlijk. Die maken er sowieso altijd een potje van.

Ik kijk weer naar Maha Ghrer. En luister naar haar stem. Zacht, maar beslist. ‘Wat heb je nodig?’, vraagt de gespreksleider. ‘Geld’, antwoordt ze. ‘Alleen geld.’

En een stevige portie medemenselijkheid, mompel ik in gedachten.

Ook Syriërs leven graag in harmonie en vrede.

www.adoptarevolution.nl

www.denieuweliefde.com/syrie

donderdag 27 februari 2014

Navel

‘Gaat u daar maar liggen, bovenlijf graag even ontkleden.’ 
De huisarts gebaart naar de roestbruine behandeltafel.  
‘U heeft last van een ontstoken navel?’
‘Soms is het even weg, dokter, maar het keert steeds terug.’
De huisarts buigt zich over de plek des onheils. Hij frunnikt wat aan de navel en diens directe omgeving – mijn rijkelijk behaarde buik.
Dan knikt 'ie. ‘Ingegroeide haartjes. Iedere dag even de losse haren uit de navel verwijderen, dan moet het probleem verholpen zijn. Zo niet, dan kunnen we plastische chirurgie overwegen.’
Ik schrik. Plastische chirurgie? ‘Is dat niet raar, dokter? Dat ik dan overal haar heb, behalve rond mijn navel?’
De arts kijkt me aan over zijn bril - nadenkend. ‘Dat zou inderdaad vreemd zijn.’
En dan, licht spottend: ‘Andere optie is dat we uw navel iets meer afsluiten.’

vrijdag 7 februari 2014

Maniakale obsessies

Toen mijn zus het liedje ‘Daar gaat ze’ van Clouseau 10 (tien!) keer achter elkaar op een cassettebandje had opgenomen  (en dat bandje vervolgens ook nog eens met een zekere dwingende regelmaat afdraaide), nam ik een gewichtig besluit: zo zou ik nooit worden.
Nu, een slordige 25 jaar later, blijk ik daar niet in geslaagd.
Ik zit in een Fats-Domino-fase. Een maniakale obsessie is het, niets meer en niets minder. Even Spotify raadplegen: zojuist heb ik voor de 32e keer deze week het ‘Best of…’ album gedraaid. Het is dat ik ook nog wel eens slaap, anders zou dat aantal zeker dubbel zo hoog liggen.
En oké, ik ontzie mijn roomie J. ook een beetje. Je kunt iemand die Eddy Vedder goed vindt, nu eenmaal niet alles leren….
Zodra ik thuiskom, gaat de laptop open en klinkt de opzwepende black rock ’n roll van The Fat Man al snel door het huis. Blue Monday, Blueberry Hill, Going to the River, en mijn persoonlijke favoriet ‘Whole Lotta Loving’ – heerlijk, al die hits.
Vooral tien keer achter elkaar.
Maar: waarom Fats Domino? Waarom deze fetisj voor een swingende creool (Fats’ eigen terminologie, red.)? Belangrijkste reden: ik word er blij van! Als ik die 2-minuten-durende-pareltjes hoor - de achtergrondmuziek, de koortjes, het southern accent van Fats - en niet te vergeten als ik de gulle lach op dat zweterige, kinderlijk-blije hoofd zie, dan breekt de zon door.
Sorry voor de clichés.
Het gevolg: ik doe deze weken regelmatig een dansje. En dat maakt anderen in huis weer erg vrolijk. ‘Papa, gaat alles wel goed met je?’ ‘Zeker, jongen, papa is nu eenmaal gewoon een ontzettend coole swingbeer’.
Woopee.
Goddank verkeren mijn huisgenootjes nog in de pre-ikschaammevoormijnvader-fase.
Maar zoals dat nu eenmaal met de liefde gaat: ook mijn Fats-Domino-crush is eindig. Ik geef het nog een dag of vier, vijf. Dan is het hoog tijd voor een ander. Wie of wat? Geen idee. Eén voorwaarde: de ander moet passen bij mijn overheersende stemming deze weken: blij.
En ik moet mijn dancing skills kwijt kunnen.
Iemand suggesties?


maandag 27 januari 2014

Pasfoto van man-met-baard

Ik ben mijn halve portemonnee-inhoud kwijt. Mooi klote. Maar gelukkig is er de gevonden-voorwerpen-lijst op www.nijmegen.nl. Helaas, zo zie ik meteen: geen rijbewijs en andere documenten van S. B.Peters, maar er gaat een wereld voor me open.
Het is een lijst om van te smullen.
Zo is er iemand die een kliko gevonden heeft. Een groenbak dus. Er is ook iemand die ‘m is kwijtgeraakt, blijkbaar. Je zou zeggen: het moet toch opvallen als zo’n container uit je broekzak valt. Niet dus.
Dan is er Henk. Die is zijn gouden trouwring kwijt. In de ring staat een naam gegraveerd. ‘Inscriptie: Henk’, lees ik. Waarschijnlijk had Henk een leuke avond in de kroeg. Met een of meer leuke vrouwen. En zonder de vrouw van Henk.
Andere eyecatchers uit de gevonden-voorwerpen-voorraad:
- In de categorie ‘ik ben nog aan het worstelen met mijn geaardheid’: een roze nylontasje met zes halve liters bier.
- in de categorie ‘ik ontdoe mij vlak voor het politiebureau van het moordwapen’: een heuse klauwhamer.
- in de categorie ‘beter kwijt dan rijk’: een boekje van Peter R. de Vries.
- in de categorie ‘hopeloos’: mapje pasfoto’s van man-met-baard.
- in de categorie ‘student zonder vaste woon- of verblijfplaats’: toilettas met studieboeken.
- in de categorie ‘je kunt ook te eerlijk zijn’: een briefje van 50 euro.
- en tot slot, mijn persoonlijke favoriet: ‘een opvouwbare kinderbox (denk ik).’
Dank, dienstdoende-agent-zonder-kinderen-maar-mét-humor. Ik heb in tijden niet zo gelachen op de maandagochtend.

  

vrijdag 24 januari 2014

Hola!

Vijf uur te overbruggen tussen twee afspraken op locatie. Dan maar een werkplek-met-wifi-en-stopcontact zoeken. 
Ergens in de krochten van Hoog Catharijne kom ik terecht bij Seats2meet.
Ik vul – dat is verplicht, zegt de baliestudent – mijn beroep in en zie op de lijst dat er vandaag veel ict-deskundigheid in house is.
Eenmaal in de werkruimte wordt die ontdekking snel bevestigd.
Veel mannen met onduidelijke truien.
Ze rammen driftig op piepkleine notebookjes. Of praten fluisterend over mij onbekende begrippen als encrypties, slashdots, processors en – hé, dat ken ik – lekkere chicks.
Aan de lange tafel voor mij zit een vriendelijke jongeman. Hij schrijft in een schriftje. En kijkt soms met een peinzende blik in twee vuistdikke boeken die voor hem op tafel liggen. Op de kaft ontcijfer ik het woord 'Hola!'. 
Zijn buurman – type klassieke nerd - die twee stoelen verderop boven zijn laptop hangt, gluurt al enige tijd langs zijn immense brilmontuur stiekem naar de ijverige jongen.
Na een kwartier staat hij op, loopt naar de jongen toe en vraagt: “Dat Hola hè, is dat een nieuwe programmeertaal ofzo?” Hij wijst op de twee boeken.
De jongen glimlacht vriendelijk en antwoordt: “Nee, dat is een cursus Spaans.”  

zondag 12 januari 2014

Non-verbale waarheid

Sinds kort heb ik een nieuwe passie. Ik kijk televisie zonder geluid. Er zijn mensen in mijn omgeving die nu achterover van hun stoel gaan vallen, maar ik weet nu dat woorden volslagen overbodig zijn.
Het gaat om lichaamstaal. Non-verbale expressie.
De rest is ruis.
Ja, het is een ontdekkinkje.
Neem Boer Zoekt Vrouw. Leuk concept, maar er zat na een jaar of tien wat sleet op. Hoeveel leuker is het programma ineens nu ik de volumeknop op nul heb gezet! Niet alleen kun je gewoon lekker naar Damien Rice luisteren in plaats van naar onverstaanbaar boers gemurmel of Yvons kokette zachte g. Ook kun je ongestoord je fantasie de vrije loop laten.
Ik zie boer Jan, de zwijgzame kippenboer die ooit in de Canadese outback is neergestreken. Ik kijk naar z’n geniepig dichtgeknepen spleetoogjes en weet ineens: deze man heeft een griezelige sekskelder.
Of neem het ouwere-hippie-trio dat geitenboerin Marijke naar Bonaire heeft meegetroond. Ze huggen elkaar iedere dag vijftien keer, maar kijk naar de verbeten tronie van Limburgse Patrick en weet: onder de gemoedelijke oppervlakte van de gezellig-alternatieve sikjes en kettinkjes borrelt een verderfelijke poel van haat, strijd en nietsontziende hypocrisie.
Daar gaan kale koppen rollen.
Alle gekheid op een stokje: ik kan iedereen mijn nieuwe hobby aanraden. Zonder de afleiding van woorden (met alle aanverwante associaties, (on)bedoelde betekenissen en dubbele bodems) ben je als vanzelf meer gefocust op gezichten. Op bewegingen. Reflexen. Op de blik van mensen wanneer ze elkaar aankijken, of juist niet. Je ziet plots ieder klein teken van sympathie, afkeer, afgunst, verlegenheid of andere (onderdrukte) emoties. Signalen die voorheen onbeduidend leken, of diep verborgen waren. Voor mij als woordenman-van-beroep-en-nature tenminste.  
Echt: er gaat een non-verbale wereld voor me open.
Mijn uitdaging voor 2014? Het volume in mijn echte leven wat vaker uitschakelen. Benieuwd welke inzichten me dat oplevert…


zondag 5 januari 2014

De trui en ik

Een wijs iemand vertelde me onlangs dat lelijke vesten en truien weer in zijn. Hipster die ik ben, heb ik onmiddellijk een Mart-Smeets-trui gekocht. Het is even wennen, maar ik begin me er steeds beter in te voelen. Ik groei in de trui. Niet letterlijk overigens, want de groene drab die ik dagelijks twee keer tot mij neem, heeft mijn lichaamsgewicht drastisch teruggeschroefd. Dat belooft wat voor het komende fietsseizoen.

Terug naar de trui.

Hij is grijs. Met een rood en blauw werkje erdoorheen. Nee, geen rendieren of kerstbomen, gewoon onduidelijke patroontjes. Sneeuwvlokjes of zo. En, heel kenmerkend: de trui is van wol. Kriebelige wol. Dat is wel een nadeel, nu het buiten niet onder de 10 graden komt. Ik zweet me lek. Wat mijn lichaamsgewicht weer ten goede komt.

(Dat belooft wat voor het komende fietsseizoen.)

Een paar dagen geleden droeg ik de trui tijdens een avondje in de kroeg. Ik ontving opvallend veel bewonderende blikken. Vooral vrouwen lusten wel pap van mannen in dit soort truien, zo werd me snel duidelijk. Het meisje dat bediende vroeg twee keer of ze nog iets kon betekenen voor mij. Ook stak ze zomaar een kaarsje aan op onze tafel. Ik werd er bijna verlegen van. Overigens zag ik ook menig man jaloers mijn kant op kijken. Ik snap dat wel. Zij willen er ook graag extreem hip en tegelijk rauw mannelijk uitzien.  

Gisteren werd mijn goede gevoel over de trui nog eens bevestigd. Ik sprak een via-via-bevriende fotograaf, die een eigen studio heeft. Hij bekeek mij en de trui en zei: "Eigenlijk hè Sander, ben jij een perfect fotomodel." Ik lachte wat ongemakkelijk en mompelde iets als ‘ben je mal’, maar dacht tegelijk: "Ik ben ontdekt. Eindelijk. Mijn carrière krijgt vorm."

De man keek nog eens, knikte goedkeurend en zei toen: "Dat baardje, die lach, en ja, die trui: je hebt echt de perfecte uitstraling voor zo’n catalogus. Van de Wehkamp of zo."

   

zaterdag 4 januari 2014

Prachtige ontdekking

Een greep uit mijn multimediale leven van deze week. Behalve mailen, sms’en  (met mijn ouders!) en appen (ook audioboodschappen, een soort telefoon après la lettre eigenlijk), maak ik volop foto’s en filmpjes met mijn iphone en stuur die via whatsapp, facebook, twitter en instagram de wereld in. Via dezelfde social media bekijk ik dagelijks tientallen foto’s en filmpjes van anderen en like ze (soms). Ik telefoneer bij voorkeur via facetime of skype met webcambeeld. Als ik iets moet onthouden, spreek ik een boodschap in op mijn dictafoon-app. En mijn muziek (itunes en spotify) heb ik altijd en overal bij me: thuis op de laptop en buiten de deur op mijn iphone.
Het is bijna niet meer voor te stellen, maar mijn ouders moesten het doen met een fototoestel. Met rolletjes. Die in de winkel binnen een paar dagen ontwikkeld en afgedrukt werden (echt!). Ja, het is heel leuk en vet-retro om fotoboeken door te bladeren, maar ik ervaar het echt als een gemis dat ik niet beschik over bewegend beeld of geluiden uit mijn kinderjaren (vergeet een paar krakende cassettebandjes). Punt is namelijk dat je zo snel vergeet hoe iemand beweegt of klinkt als die persoon er niet meer is. Een foto is een momentopname. En slechts één klein deel van de realiteit. Doodzonde, tenminste als dat fotoboek het enige is dat je geheugen voedt.
Ik was dan ook aangenaam verrast (zacht uitgedrukt) toen mijn moeder me een paar maanden terug een dvd-tje in de hand drukte met de begeleidende woorden: “Hier staan beelden van Brechje op. Toen ze elf of twaalf was.”
Wat? De? Fuk? 
Bestaan die dan?
Waarom wist ik daar niets van?
Mijn ouders bleken tot vlak hiervoor ook niet op de hoogte. Ouders van een schoolvriendinnetje van Brechje hadden grote schoonmaak gehouden en waren daarbij gestuit op bewegend beeld van talloze kinderfeestjes. Op een van de korrelige filmpjes – de vader was een early adapter – hadden ze mijn zusje herkend en meteen een kopie voor mijn ouders gemaakt. Hoe tof!
Samen met mijn vader en moeder bekeek ik de beelden. Razend spannend vond ik het. Ook emotioneel? Vreemd genoeg viel dat mee. Het was meer een feest van herkenning - ja, zo was ze! Die stem, die blik, die motoriek. 
Mijn bijzondere zusje, veel te vroeg overleden.
Het meest opvallende vond ik nog wel dat het elfjarige meisje dat tijdens het feestje met een stuurs gezicht op de bank lag, terwijl de andere grieten gezellig spelletjes deden, me in heel veel opzichten deed denken aan iemand uit mijn zeer nabije omgeving. Hij is 3 jaar oud en heet Ole.
Een prachtige ontdekking eigenlijk.

Nogmaals dank, Marien en Berthe! 

dinsdag 31 december 2013

Jeugdheld in Minsk

Kerstvakantie. Je moet wat, dus ik mest mijn huis uit. Diep achter in de keukenla stuit ik op een vergeeld, verkreukeld papiertje. Er zijn met zwarte pen twee handtekeningen op gezet – de een met zwierige krulletters, de ander in een iets minder fraai handschrift.
Ik ontcijfer de naam van Bob Maaskant – oud-voetbaltrainer, spelersmakelaar én buurman van mijn opa en oma. De andere krabbel moet van zijn zoon Robert zijn. De atletische jongen met de stoere krullenbol was mijn jeugdheld. Robert speelde bij Ajax. Ieder jaar met oud & nieuw schudde ik hem de hand. En nu had ‘ie onder z’n handtekening geschreven: ‘Sander, kerel, veel succes met voetbal!’ Wauw.
Ook toen Roberts grote doorbraak als voetballer uitbleef, volgde ik hem. Hij werd trainer. Kroonprins noemden ze hem. De jonge, goedgebekte en bijzonder ambitieuze Robert was de coming man van het trainersgilde.
Drie weken terug werd mijn oude jeugdheld – 45 nog maar – ontslagen bij zijn elfde profclub: Dinamo Minsk.


donderdag 19 december 2013

And the Oscar goes to... Linus!

De donkere dagen voor kerst zijn traditioneel een hel. Waterkoud rotweer, nauwelijks daglicht en gemaakte gezelligheid. Ook barst het onvermijdelijke schaatsseizoen weer los.

Er is één lichtpuntje. Of beter: een lichtbundel.

Iedere ochtend rond de klok van half acht trakteert het onvolprezen Zappelin ons op de kinderserie ‘Kerst met Linus’ (ben even de originele Noorse naam kwijt). Drie Peters-mannen – twee kleine, een grote – volgen met het ontbijtbord op schoot ademloos de avonturen van de kleine Linus en z’n vriendjes Asa, Akaya, Nure, Victoria en Borre (waar op mijn toetsenbord zit die gekke o met schuine streep erdoorheen, red.). Plaats van handeling: een godverlaten oord met niets dan naaldbomen, sneeuw en een paar rode en gele houten huizen. Een naargeestig gehucht diep in de Scandinavische outback waar de zon zich overdag slechts een paar uurtjes durft te tonen.

Reden genoeg om je dood te drinken of om de serie keihard te boycotten, maar dat doen wij niet in huize Peters.

Integendeel. Wij zijn fan. Ik ben fan!

Linus is namelijk de beste kinderserie ooit. Maar vraag me niet waarom. Waarom? Het verhaal is niet bijzonder, de personages evenmin. Er gebeurt eigenlijk niet vreselijk veel enerverends en erger: iedereen draagt skipakken of martsmeetstruien. Er wordt bovendien ook ergerlijk veel warme drank uit grote mokken gedronken. Dat ook.

Maar waarom ben ik dan fan-voor-het-leven?

Er zijn drie redenen.

Reden 1: De vrijheid die Linus en zijn matties genieten (en die ze krijgen van hun ouders), daar kunnen hedendaagse Nederlandse kinders slechts van dromen. Het is zoals in mijn eigen jeugd (Opa vertelt, red.): je klimt in een boom of op een dak en dan val je naar beneden. Dat doet pijn en je krijgt op je kop. De volgende dag doe je het weer. Het is namelijk gaaf. En spannend. En je moet iets. Bovendien: kinderen doen dat soort dingen. Heerlijk. Het is verdorie gewoon ordinair jeugdsentiment. And I love it.

Reden 2: zoals in elke succesvolle kinderserie (of –boek) is de verhaallijn uitgesplitst in twee niveaus. Een niveau gaat over leegstaande spookhuizen, enge wakken in het ijs, keiharde sneeuwbalgevechten, sensationele sleeraces en wie-is-bevriend-met-wie-en-wie-vindt-wie-stom. Dat is de afdeling van de Peters-mannen kleiner dan 1.30 meter. Laag twee toont de ouders en hoe die met hun kinderen omgaan En – vooral – hoe ze met elkaar en hun (schoon)ouders omgaan. Fan-tas-tisch. Linus’ papa Marvin steelt de show: een grote, brede, kale vent met de mentaliteit van een 5-jarig jochie. Mijn muppets hebben hier geen weet van, maar ik lach me dood.

Reden 3 ten slotte: de moeder van Linus. Of beter gezegd: Benedikte Lindbeck (lang leve Google). Iedere midlifepapa-met-kinderen in mijn omgeving is verliefd op haar. Ik ook. Lang, rood haar (houd ik normaal niet van, maar bij Benedikte is het prachtig), volle lippen, een lieve warme uitstraling en wat ook in haar voordeel spreekt: ze houdt onvoorwaardelijk van Marvin-het-grote-kind.

Dat zien wij mannen nu eenmaal graag.

O ja, en ze draagt altijd supersexy rendiertruien. Jummie. 

dinsdag 3 december 2013

Adresboekjes vol neukertjes

Omdat ik oogcontact met een vrouw ‘in het wild’ al als ernstig bedreigende vorm van seksuele intimiteit beschouw, nam ik mijn toevlucht tot internetdaten. Ik werd in mijn besluit gesteund door de enthousiaste verhalen van vriend B die mij adresboekjes vol ‘neukertjes’ voorspiegelde. Helaas kreeg B ongelijk.

Ik mailde en mailde en mailde me suf, maar gevreeën werd er niet. Niet door mij althans.

Trouwens, ik had er ook helemaal geen trek in.

Niet dat de dames die op mijn beeldscherm verschenen, onaantrekkelijk waren. Integendeel: ze waren er in alle soorten en maten, en zeker ook in mijn favoriete maten.

Nee, het zat ‘m meer in de tekst. Toen ik de 750 vrijgezelle Nijmeegse vrouwen tussen de 28 en 40 op basis van een strenge visuele inspectie had teruggebracht tot behapbare (pro)porties, begon ik te lezen. Hoe omschreven Steffie81, MirandaXXX en Esthertjuuuh zichzelf? Wat zochten Simoontje, Sweety en Pumpkin in een man? En: waarom hadden Kroel, Krullie en Womanoftheworld hun toevlucht gezocht tot deze online vleeskeuring?

Ik las en las en las en werd er niet vrolijk van.

Mijn gevoel van onbehagen laat zich het best illustreren aan de hand van een kwantitatieve analyse. Komt-ie.

Van de 300 knappe singles in de directe omgeving van mijn woonhuis:
- begonnen er 299 met 'hé hoi, jij daar!'
- hadden er 299 ondanks bedenkingen over internetdaten toch maar de stap gezet, want ‘wie niet waagt, die niet wint’ en ‘ze hadden ook allemaal goede verhalen van vriendinnen gehoord, dus ja…’;
- hadden er 299 een SUPERleuk en SUPERdruk leven met SUPERveel lieve vriend(inn)en
- misten er 299 een man die hun leven ‘afmaakte’ en o ja, om al dat moois mee te delen
- waren er 299 op zoek naar een ‘maatje’
- hielden er 299 van reizen naar onbekende bestemmingen
- vonden er 299 het leuk om ‘leuke dingen te doen samen’ en vonden er 299 mooie spullen mooi
- dronken er 299 graag een goed glas wijn op de bank
- keken er 299 graag op zondag in bed een serietje (of drie boxen met serietjes)
- zochten er 299 een sprankelende, grappige, slimme, zelfverzekerde man die zijn ‘zaakjes op orde heeft’ en ‘niet bang is om stappen te zetten in het leven’
- excuseerden 299 zich voor het cliché dat het uiteindelijk toch echt om ‘die ene mysterieuze klik’ gaat.

Zucht.

Gelukkig was daar nummer 300. Een vrouw zonder sociaal leven, zonder lieve vriendinnen, met een hekel aan leuke en mooie dingen en zeker aan onbekende bestemmingen, met een reisfobie en al jaren naarstig, ja noem het gerust neurotisch via internet op zoek naar een humorloze, angstige, depressieve en kinderachtige man met bindingsangst.

Maar hé, ze is PRACHTIG. En we voelen een ENORME klik. Dat dan weer wel.
   


      

donderdag 17 oktober 2013

Bloed, zweet en haren

Vandaag op hetiskoers.nl: 

Het was een zondagmiddag. De dag ervoor waren de echtscheidingspapieren getekend, het regende en ik wist: vandaag gaan die beenharen eraf.
Onherroepelijk.
Anderhalf uur en nogal wat gehannes later bevond ik mij in mijn blote kont op de badkamer-wc. Zweetdruppels parelden op mijn voorhoofd, bloedspetters sierden de muur. Voor mij lagen twee benen. Een mét haar; veel, donker, lang, ja zelfs prachtig golvend haar.
En een raar, bleek, knokerig kippenpootje.
Een vrouwenbeen.

Ik was halverwege en werd overvallen door een intens gevoel van spijt.

De spijt betrof niet zozeer de lelijkheid van mijn nieuwe onderstel; dat been zou afgetraind, gebruind en omzoomd door een nauwsluitend wielerpakje en fraaie witte sokjes al stukken beter ogen. Nee, de wanhoop die mij halverwege het ontharingsproces trof, was vooral het gevolg van een verkeerde materiaalkeuze.
Ik was te werk gegaan met een vrijwel versleten tondeuse, een voorraadje botte scheermesjes en veel te weinig scheerschuim voor twee lange dichtbehaarde stelten.

Beginnersfout. Op m’n 38e. Zielig.

Omdat opgeven geen optie meer was, spoelde ik de samengeklonterde resten van scheerschuim, haar en bloed van mijn spillebeen, verborg beide benen in een lange broek en toog naar de drogist.
‘Een ladyshave graag’, zei ik.
‘Heeft uw vrouw last van stevige beharing, meneer?’
‘Nou en of’, zei ik laf. En ik kwam thuis met de fourwheeldrive onder de vrouwenonthaarders, de Philips Sensitive nogwat.
Ik kan u verzekeren: het apparaat deed z’n werk. Nog geen halfuur later was mijn andere been ookgemakeoverd. Raar, kaal, bleek en knokerig lag het naast het andere been. Tevreden dweilde ik het bloed op, bekeek mezelf een halfuurtje in de spiegel en verdomd: het besef landde. Ik was een coureur.

Trots plaatste ik een foto van mijn rennersbenen op Facebook en vertrok voor een ritje.

’s Avonds kroop ik schoongewassen en volgevreten achter mijn laptop om de digitale complimenten in ontvangst te nemen.
Zes reacties, zag ik. Allemaal afkomstig van vrouwen. Zie je wel dat wielrenners onweerstaanbaar zijn. Alle pijn en moeite was ineens vergeten.
‘Gadver’, zei vrouw 1.
‘Bah bah’, zei vrouw 2.
‘Jeuzus Sander’, zei vrouw 3.
‘Wat heb je gedaan, gek!?’, vroeg vrouw 4.
‘Gaat het wel goed met je?’, informeerde vrouw 5.
‘Blij dat ik bij je weg ben’, constateerde vrouw 6, mijn aanstaande ex.

Diezelfde avond tikte beginnend hobbyfietser Piet D. uit Wijchen via marktplaats een ladyshave Sensitive op de kop. Gratis en voor niets. En lekker dichtbij, in Nijmegen.

Piet, als je dit leest: sorry kerel. Je bent genept. Mijn welgemeende excuses.

maandag 7 oktober 2013

Mannenvrienden

Klein en dun zijn ze. Lookalikes. Skinny jeans, hippe sportschoenen en een witte kuif. En praatjes, vooral veel praatjes. ‘Ik ben echt dus sterker als jou’. ‘Die tablet heb ik dus ook hè, maar dan met meer spelletjes’. En: ‘Mijn vader die is dus soldaat geweest hè.’
M en B zijn vijf-en-een-half en beste vrienden.
Ze wonen om de hoek en spelen iedere avond samen. Nou ja, als M bij mij is tenminste. De helft van de avonden, kortom.
Samen spelen is een groot woord. M en B trekken er op uit. Beetje klooien: in bomen klimmen, stokken verzamelen, in de bosjes piesen en ruzie maken over wie wanneer waarmee hoelang mag spelen.
Echte mannenvrienden.
Gisteravond, de kerkklok slaat zeven keer. Tijd om naar huis te gaan, luidt de afspraak. Vijf minuten later: geen M aan de tuinpoort. Tien minuten later nog niet. Echt verrassend is het niet.  
Ik neem een kijkje in de speeltuin.
Vier grieten van een jaar of twaalf, dertien hangen verveeld op en in een klimrek. Achter de rododendrons steken twee witte kuiven omhoog.
Ik besluip de kuiven van achteren. ‘Wat zijn jullie aan het doen, mannen?’, zeg ik gespeeld streng.
De mannen zijn niet onder de indruk. Ze grinniken en M zegt: ‘Wat denk je, pap? Wij kijken dus naar de meiden, hè.’
Ik zei het: echte mannenvrienden.
Op hun vijf-en-een-halfde dus al, hè.  




woensdag 25 september 2013

Mobiele straattaal – deel 1: Klonen

‘Zij zijn met z’n tweeën, altijd en overal. En ik? Ik ben alleen.’
‘Ja, maar dat is *** toch unfair?! Ik kan mezelf niet klonen. Helaas’
‘Wel? Hoezo?’
‘Ik weet het niet hoor. Ik blijf liever mezelf. Dan maar alleen.’
‘Nou ja. Wordt vervolgd dus. Doei.’


maandag 23 september 2013

Taalfetisj

Kantoorgenoot J. is streng. Ze is eindredacteur van diverse bladen waarvoor ik stukjes mag schrijven. Ze neemt haar taak serieus – en terecht. Haar scherpe oog signaleert haarfijn dat ik in elk artikel een ander taaltechnisch stokpaardje berijd. De ene keer is het ‘ook’, dan is het ‘wel’ en - toegegeven - ik ben ook wel van de gedachtestreepjes.
Om gek van te worden.
Vooral omdat ik het zelf niet opmerk.
Mijn meest ernstige taalafwijking is haar vreemd genoeg nog niet opgevallen. Ik heb het over de puntkomma, onderschat leesteken. Denken aan de puntkomma, zo gespeeld achteloos tussen twee korte krachtige zinnen geplaatst, geeft me bijna fysiek genot.
Een taalfetisj is het en niets anders.
Een paar weekjes terug. Wim Daniëls, Brabants taalfenomeen, brengt een 8-delige ode aan de puntkomma. Op twitter welteverstaan. De eerste akte is meteen de mooiste. ‘Je wilt weglopen, draait al half om, maar je moet nog iets zeggen; je draait terug en die terugdraai is de puntkomma.’ Aldus @wimdaniëls.
Ik kan er geen genoeg van krijgen; hij verwoordt precies wat ik voel.

Heel geruststellend ook dat er meer freaks zijn zoals ik.