dinsdag 24 april 2012

Thuis

Vorige week op hetiskoers.nl:

Gekken en kinderen spreken de waarheid. Net als onwetenden. Neem mijn moeder. Ze weet he-le-maal niets van de koers. En dus zegt ze rake dingen als ze per ongeluk een glimp opvangt van de Amstel Gold Race op tv.
Er is nog 40 kilometer te koersen als mijn moeder verzucht: ‘Zo dom vind ik dat. Van die renners die wachten tot een ander achter een ontsnapte aan gaat. Dan win je toch nooit?!’ Mijn vader fronst, bijna onmerkbaar. Dan: een ferme slok van z’n pils. Licht gebrom.
Ruim veertig jaar huwelijk heeft de angel uit dit soort relationele pijnpuntjes gehaald. 

Valkenburg ligt 30 kilometer verderop.  

Ik doe net of ik naar de koers kijk - dood- en doodsaai - en geniet stiekem van mijn ouders. De een kijkt wielrennen, de ander maakt lasagna. Het is een prachtig evenwicht. Een komen en gaan van kleine ergernisjes, grote verschillen en een diep, wederzijds begrip voor elkaar.  
Zal ongetwijfeld iets met liefde te maken hebben. 

Het gaat snel, nog maar 20 kilometer tot de streep.  

Mijn moeder laat de lasagna even voor wat ‘ie is en steekt haar hoofd om de hoek. ‘Is het spannend, jongens?’, vraagt ze. De schat. Mijn vader begint enthousiast te vertellen welke renners op kop rijden, welke ploegen het achtervolgende werk opknappen, en ik zie mijn moeder alweer afdwalen.
De heg moet gesnoeid; het gras gemaaid.   
Denkt mijn vader na al die jaren nog steeds dat zij écht wil weten of de Rabo’s een deuk in een pakje boter rijden? Ik weet het niet.
Fascinerend.

De Keutenberg! Nog 10 kilometer.

Daar is ze weer, mijn moeder. Ze kietelt mijn vader even in z’n zij. ‘Wil je nog een biertje, ouwe brompot?’ Geen antwoord.
Laat hem maar, het is spannend, gebaar ik naar mijn moeder. Ze staat op, brengt ons twee Brand-biertjes en gaat met een glaasje wijn stilletjes naast ons zitten. Met z’n drieën kijken we naar de ontsnapping van Freire, het zwemmen van Terpstra, en het jagen van de kleine achtervolgende groep favorieten.
Mijn moeder kijkt geboeid toe. Het verbaast me. Zou ze toch…?

Nog 1 kilometer, we draaien de Cauberg op.

Bam. Mijn moeder staat op en begint de tafel af te ruimen. Gedurende een seconde of tien, vijftien – een eeuwigheid – staat ze stil, precies tussen ons en de Amstel Gold Race in. Dan schuifelt ze heel voorzichtig met een tjokvol dienblad voor het beeld langs.
Mijn vader vloekt zachtjes, en doet verwoede pogingen om mijn moeder heen te kijken. Ik doe hetzelfde. Met gymnastisch kunst- en vliegwerk slagen we er nog net in om de razendspannende sprint van de stervende zwanen te zien.  
‘Wie heeft er gewonnen?’, klinkt het uit de keuken.
‘Gasparotto, een Italiaan van Astana’, antwoordt mijn vader. ‘Freire heeft het net niet gehaald.’

Uit de keuken blijft het stil. En ik denk: sommige dingen veranderen nooit, godzijdank. 


donderdag 12 april 2012

Wij zijn renners


Ik ben een renner
Minstens duizend keer kapot gegaan
Heb dagen langs de kant staan wachten op een ander wiel
Om verder door de hel te kunnen gaan1

Vlaams Arsenaal, Nijmegen. Tweede Paasdag. Zo’n honderdvijftig koerszotten houden hun adem in. Een kleine man met gitaar zingt liederen. Diepe warme stem, rauw-realistische taal. Hoe herkenbaar, denken de honderdvijftig. Hij is renner, wij zijn renners. Ook wij gaan kapot op de fiets. Harkend, beukend, hoekig en lelijk. Zo fietsen wij, zo fietst de Flandrien. Verder op weg door de Hel. Dat is koers.

Ik ben een renner
Een soort beest dat jaagt
Op buit en prooi, roem en eer
En waar zelf ook op gejaagd wordt weer
Door gekken vol met gif

Ik ben een renner
Ze hebben me in de sloot geduwd
Me recht in mijn gezicht gespuwd
Om me te leren hoe het gaat
En dat je er nooit over praat
Want ik ben een renner2

Hij schreef boeken met titels als ‘Het buitenblad’ en ‘En de broodrenner, hij ploegde voort’. Maar Dries Vanysacker, als theoloog verbonden aan de Katholieke Universiteit Leuven, heeft meer interesses dan de koers. Hekserij bijvoorbeeld. Zwarte magie, tovenarij. Spannende materie. Maar helaas: wat gespreksleider Jeroen Wielaert ook aan creatieve bruggetjes bedenkt, hij verleidt de beminnelijke Belg niet tot enerverende uitspraken over hekserij in een modern jasje (lees: doping).

Dan maar naar de andere gast: Henk Lubberding, spraakzaam als altijd. “Henk, vertel nog eens: wat namen jullie zoal?” Maar Henk zit goed in z’n rol. “Nooit iets gemerkt van doping in de koers.” En in de ploeg? Zelf ooit uit verboden potjes gesnoept? “Ben je gek!” Nee, dan de soigneurs, die vertelden wel eens sterke verhalen. Over vroeger. “Renners die na acht uur koers als zotten het gazon gingen maaien.”

Ja, dat waren nog eens tijden.

Lubberding was wel vernieuwend, maar niet met pillen of spuiten. Voeding, daarin trok hij zijn eigen plan. “Ik at die biefstuk ’s ochtends niet op. Nooit gedaan ook.” Nuchtere Henk gooide nog meer heilige huisjes omver. Qua uiterlijk vooral. “Ze gingen stuk voor stuk naar de kapper, een dag voor de koers. Bijgeloof, tradities. Onzin. Je fietst er geen meter harder door. Ik liet het lekker wapperen. Post werd er gek van.”

Als de natte wind in je botten dringt
En de hamer zingt langs je oor:
‘Hier nog een lel dan op je nek!’
De keienstraat door je benen slaat
En het pijnbeest knaagt aan je knie,
Het einde loert in de drek.

Als de dunne schijt langs je dijen glijdt
En de hele zooi rijdt van je weg.
Nooit kom ik verder dan de goot.
En je wordt klein en het is allemaal schijn
En je zou meer moeten zijn dan een dweil.
Waarom, moeder, ben ik al dood?3


Hoofdgerecht deze avond: Parijs-Roubaix. Terugblikken op de keien, de drek, de schijt en de gootjes langs de stroken. Lubberding was geen steentjesspecialist, maar heeft er niet helemaal verrassend wel een mening over. “Je hoeft geen twee meter brede bodybuilder te zijn met turbodijen. Flyers, mannen die de stenen strelen, eindigen even goed vaak kort in Roubaix. Neem een Niki Terpstra of De Vlaeminck.”

Zelf stond Lubberding acht keer aan het vertrek. Eén (!) keer slechts haalde hij Roubaix. Hij kwam dus tekort? Nee, dat zien we verkeerd. “Ik was vaak minstens zo sterk als Kuiper of Raas. Maar ik ben een teamspeler. Ik was al blij als de ploeg won. Bovendien: wie vier keer een wiel afstaat, en tien keer op en neer jojoot naar de wagens voor een zooitje bidons, die is er wel een keer klaar mee.”

De Naam is gevallen: Roger de Vlaeminck. Tot zondag recordhouder met vier zeges. Wielaert: “Een berg stemmingmakerij van Roger, aan de vooravond van La Reine, niet?” Zuinig gezicht bij Vanysacker: “Ach ja, Roger. Een prachtcoureur hoor, maar ook een acteur. Iemand met veel afgunst. Richting Boonen, richting Museeuw, maar vooral richting Patrick Lefevere. Waarom? Die laatste was een beter ploegleider. Zo eenvoudig is het.”

Gemene grijns bij Lubberding: “Ik vergelijk Roger wel eens met types als Thomas Dekker. Een hoop kouwe drukte. Bovendien was Roger onbetrouwbaar. Hij kwam afspraken niet na. Heel anders dan Boonen. Tommeke is een toffe gast. Iedereen in het peloton gunt hem een vijfde overwinning in De Hel.”
Exit Monsieur Paris-Roubaix.  

En in sportlokaal ‘Het Valse Plat’
Daar hangen ze aan de bar
En roepen dronken naar elkaar
Dat ik de tour ooit nog eens win4

Zesde werd ‘ie, deze zondag. Lars Boom, oud-wereldkampioen veldrijden, voormalig supertalent. Nog steeds maar 26 jaar oud. Wielaert: “Ik keek in zijn ogen op de Vélodrome en ontmoette de blik van een toekomstig winnaar.”

Instemmend gebrom.

“Talent zat. Maar is papa Lars straks in de wintermaanden egoïstisch genoeg om thuis te zeggen: alles draait om mij? Zo ja, dan wint hij binnen nu en vijf jaar de Hel van het Noorden. Maar ik ben bang dat Boom te speels is.”

Was getekend: Henk Lubberding, amateur-psycholoog.

Ik ben een renner
Ik voel me slap en ziek
Een zwabbervod, een noodsignaal
Als ik het nu niet haal
Dan is mijn toekomst de fabriek
En dat wil ik verdomme niet
Want ik ben een renner 

Zingt Alex Roeka. Taalvirtuoos en wielerzanger.

Prachtig.


1, 2 en 5: fragmenten uit ‘Ik ben een renner’
3. Fragment uit ‘De muur van Geraardsbergen
4. Fragment uit ‘De rode vod’
Zie voor alle teksten: www.alexroeka.nl


woensdag 4 april 2012

Klappen over de koers

Vandaag op hetiskoers.nl:

Hij is klein, heel klein. Tenger, afgetraind. Het lichtbruine kostuum is keurig. Wat aan de ruime kant misschien, maar kreukloos. Zijn kale hoofd glimt netjes, evenals als het gouden speldje op de revers. Hier zit een trotse man, een heer op leeftijd, een heer van stand. Ernstige gelaatsuitdrukking, knikje naar z’n vrouw. Hij is er klaar voor.

Gewichtige zaken op de agenda, deze avond.

vrijdag 30 maart 2012

Liefdadigheid


Deze week las ik in de Volkskrant een interview met Jean-Marc Bosman. 
Ja die van het arrest.
Het gaat al een tijdje niet zo goed met Jean-Marc. Hij jaste zijn schadevergoeding van zeven ton er doorheen, moest een van z’n twee villa’s verkopen, z’n vrouw vertrok met de kinderen, en hij dronk gemiddeld drie flessen wijn per dag leeg.

maandag 19 maart 2012

Volwassen kleuters

Onze oudste is drie. Bijna vier. In de zomer is hij met mij naar de Open Dag van NEC geweest. Een machtige ervaring: een aai over de bol van de reusachtige Gabor Babos (mét dito keepershandschoen), een zak chips, en als klap op de vuurpijl een echt Enniessee-shirt. Maatje 128, de kleinste van allemaal, maar nog veel te groot voor onze vent.
Wat maakt het uit?

woensdag 14 maart 2012

Weg held, weg droom, weg jeugdsentiment


Vandaag op hetiskoers.nl: 

Het is 1982. De zomer waarin Bernard Hinault z’n vierde Tour wint. De zomer waarin Peter Winnen opnieuw zegeviert in de bergen, in Morzine deze keer. En de zomer waarin drie (!) Nederlanders in de top-4 van de Tour eindigen.

Ik ben bijna acht en zeg tegen m’n ouders dat ik maar eens een racefiets ga kopen.

De onderhandelingen monden uit in een compromis: tot mijn tiende verjaardag leg ik wekelijks mijn zakgeld opzij. Het bedrag dat ik in twee jaar bij elkaar spaar, zal door mijn ouders worden aangevuld tot de prijs van een heuse wielrenfiets. Met krom stuur dus. En nog belangrijker: zonder spatborden, bellen, lampen en andere gewone-fietsen-onzin.

donderdag 8 maart 2012

Lance en de zwarte-sokken-wansmaak


Vandaag op hetiskoers.nl:

Ik ben bang. Doodsbenauwd. Stel: de comeback van De Witte Sok (ja, heren, hij mag weer) brengt het balletje aan het rollen. De gevolgen zijn niet te overzien. Doemdenkt u even mee?

Worst case scenario: er duiken straks weer renners in het peloton op met donkere wielersokjes. Te lang, te hoog opgetrokken, of beide. Senk joe, Lance, voor de introductie van de voetbalkous in de wielrennerij. En dan: wie houdt de lange koersbroek nog tegen? De broek die bijna op de knie eindigt en ons de blik op de machtige rennersdij ontneemt.

maandag 5 maart 2012

Mannenliefde


Vandaag op hetiskoers.nl: 

Vergeet Emma, Noorse barbies en alle andere lekkere meiden. Ik ben verliefd op een man. Een wielrenner. Het is niet Titi Voeckler, zeg ik maar vast. Nee, het is een Spanjaard en hij draagt dezelfde voornaam als ik. Alejandro Valverde heet de geluksvogel. Ja, daar word ik wel warm van.

(Even voor de duidelijkheid: deze jongen is hartstikke hetero. Straight, voor de volle honderd procent. Vrouwtjes, daar houd ik van. Donker, blond, langharig, kortharig, ja zelfs in wielerbroek of roze legging: ik mag er graag naar kijken.)

zaterdag 3 maart 2012

Trainen, trainen en trainen

Dat Johan Cruijff vaak onzin vertelt, is geen nieuws. Iemand die met droge ogen beweert dat een miljoenenbedrijf als Ajax alleen door een oud-voetballer geleid kan worden, die hoeven we niet serieus te nemen.

Laat voetballers zich nou maar op hun spelletje concentreren, dat is al moeilijk genoeg.

vrijdag 24 februari 2012

Gezellige slappe zakken


“Papa, ik ben ongeduldig voor oma’s feest.” Het blonde kereltje naast me op de bank wrijft over z’n buik. “Buikpijn.” Hij kijkt er gekweld bij. Ik aai M. over z’n bol en verzeker hem dat dat straks meteen over is, zodra oma’s verjaardag begonnen is.
Ik kan het weten. Want die zenuwen, dat ongeduld en die bijna onstuitbare drang naar gezelligheid heeft onze driejarige vent van mij. Wedstrijdspanning noem ik het wel eens, grappend. Het komt er in elk geval dicht bij in de buurt. Het is een vreemde mix tussen verlangen en afkeer, tussen genieten van wat spanning en zenuwen om te ‘presteren’. En: het is angst, angst om iets te missen. Stel je voor, een feest zonder mij, zonder ons. Dat kan toch niet.

Het hoofd van Jaap Stam


Sinds een jaar of vijftien weten we het. Voetballers doperen zich. Alessandro Del Piero veranderde in no time van een iele smurf in een brede smurf. Marc Overmars ontwikkelde zoveel spierkracht in z’n bovenbeentjes dat hij er tot vervelens toe doorheen zakte. En Lionel Messi werd al op de commode volgepropt met groeihormonen. 
Het hoofd van Jaap Stam is een verhaal apart.

dinsdag 7 februari 2012

Piesen in het stadion


Plassen in het stadion, het is en blijft een hel. Of je probeert er verwoed een druppel uit te persen in De Pisbak, terwijl een stuk of tien reusachtige hooligans in je nek staan te hijgen. Of je gaat in de rij voor een hokje en staat de rest van je leven te boek als mietje. 
Ik kies altijd optie b.
Het koude weer geeft nog meer problemen. Want: trek je je handschoenen uit bij het urineren? Zo ja, dan zijn je vingers acuut bevroren. Zo niet, dan pies je geheid over je handschoenen. En over je broek. En je jas en je schoenen.
Lekker warm, dat dan weer wel.  
Andere vraag: hoe krijg je die maillot onder je broek opzij? Rits open, dat gaat nog. Maar met ijsvingers die strakke legging van je vrouw - één maatje te klein - omlaag sjorren, dat is precisiewerk. En kost tijd. Tijd die er dus niet is.
Dilemma vier – tot slot - is van organisatorische aard. Het tijdschema. Mijn meisjesblaas moet niets van de winter hebben en roert zich. Normaal hoef ik alleen in de rust; in deze winterinferno minstens drie keer.
Zondag had ik plots de oplossing, voor alles. Meteen na het eerste fluitsignaal sprintte ik naar beneden. Paar minuutjes voor mezelf. Lekker rustig pielen en pissen. Hetzelfde tafereeltje na de pauze. 
NEC-Feyenoord werd 0-2. Mooie goals.  
Zag ik ’s avonds bij Studio Sport.


vrijdag 3 februari 2012

Ronde getallen


Ik ben dol op feitjes en harde cijfers. Atlassen met staafdiagrammetjes, top-10 lijstjes, biografietjes: blijer kun je me bijna niet maken.
Ik heb geluk; we leven in een gekwantificeerde wereld. Vrijwel alles wordt geturfd en in getallen uitgedrukt. Hoeveel les moet een leerling krijgen? 1.040 uur. Hoelang heeft een ouderenverzorgster voor het verwisselen van een luier? Viereneenhalve minuut. Hoeveel bonnen moet een agent jaarlijks uitschrijven? Te veel. 
Hoe leuk ook, cijfertjes op zich zijn natuurlijk onbelangrijk. Nietszeggend. Waar het om gaat, is de inhoud, de kwaliteit. Om de didactische vaardigheden van de docent, om de persoonlijke aandacht van de ouderenverzorgster of om de ernst van de verkeersovertreding.
Dat weet ik verdomde goed. 
En toch.
Toch hebben cijfers en ronde getallen grote invloed op mij. Neem nu aanstaande zaterdag, 4 februari. De verjaardag van mijn overleden zusje. Ieder jaar weer een bijzondere dag. Dit jaar is er cijfermatig iets extra’s ‘aan de hand’. Ze zou veertig jaar oud worden. Een mijlpaal. Bovendien is veertig jaar twee keer zo oud als ze daadwerkelijk geworden is. Bijna twintig jaar terug overleed ze, op twintigjarige leeftijd.
Het doet me duidelijk meer dan andere jaren.
En dat vind ik weer stom van mezelf.
Want: wat zegt zo’n getalletje nu helemaal? Of ze nu elf jaar geleden overleed of twintig? Het is allebei even erg, toch?
Nee.
Het gekke is dat het nu plotsklaps heel definitief lijkt. Ze was twintig jaar bij ons en is alweer even lang dood. Pats boem. Alsof haar leven daarmee voorgoed is uitgewist. Uitgegumd. Cru gesteld: alsof het zorgvuldig opgebouwde breiwerkje steek voor steek is losgepeuterd en nu helemaal uit elkaar valt.
Een kwellende gedachte.
Gelukkig zijn het maar cijfertjes, zeg ik tegen mezelf. Maar het helpt niet. Nog niet. Hopelijk over vijf jaar, of tien. Wie weet?


maandag 30 januari 2012

Peter Winnen is een held

Vandaag op hetiskoers.nl:

Het overkwam me dit najaar in Madrid, in het Museo Thyssen-Bornemisza. Plots stond ik ‘oog in oog’ met een schilderij van Vincent van Gogh. Nog geen meter van me verwijderd hing een meesterwerk dat ik kende uit boeken, van tv, van internet. En hier, op een doodgewone dinsdagochtend in een doodstille zaal van een relatief klein en onbekend museum, kon ik de dikke klodders verf die Van Gogh ooit eigenhandig op dit doek smeerde, bijna aanraken. Alsof ik zomaar even een dikke eeuw terug in de tijd gekatapulteerd werd. Zo dicht bij een historische grootheid, een held, kom je niet snel.

Het is het gevoel dat historici de ‘historische sensatie’ genoemd hebben.

Datzelfde gevoel bekruipt me steeds weer als ik Peter Winnen in het echt zie.

Ik was zes, bijna zeven, toen de jonge Limburger voor het eerst zegevierde op Alpe d’Huez. De jaren daarna verslond ik ’s avonds in bed - met de zaklamp onder de dekens - de Tourboeken van Theo Koomen waarin Winnens prestaties in het hooggebergte met veel verbale bombarie werden verheven tot kunst. Ja, tot geschiedenis, in de zin van ‘heroïsche daden’. Dat was Koomen wel toevertrouwd.

En dus reed ik iedere dag na schooltijd, op mijn rode Spartafietsje dat ook nog van mijn zusjes was geweest, een criterium door onze wijk. Tegen het verkeer in, kei- en keihard, hoofd naar beneden, met de tong op de tenen. Trainen, trainen en nog eens trainen.

Ik wilde Peter Winnen worden.

Tussen m’n zevende en pak ‘m beet m’n veertiende zag ik mijn held jaar in jaar uit live voorbij komen, zwoegend in de zomerhitte, tegen een decor van motards, haardspeldbochten en euforische mensenmassa’s. Op de Alpe, maar ook op talloze andere cols: de Glandon, de Granon, de Izoard en – vooral – de Joux-Plane in 1984. Winnen reed die dag in het kielzog van Laurent Fignon en zag grauw. 
Dichter bij de Tourwinst dan die dag is hij nooit geweest.

Jaren later las, nee verslond, ik Winnens boek ‘Van Santander tot Santander’. De meer dan plastische beschrijvingen van Het Lijden van de renner zijn indrukwekkend. Iedereen die ooit op een fiets een berg beklommen heeft, snapt wat Winnen gevoeld heeft. Een heel klein beetje althans.  

Een paar jaar geleden. Op het station van Boxmeer zie ik Peter Winnen staan. Het is de avond van het criterium ‘Daags na de Tour’. Winnen neemt de trein terug naar Venray, ik moet de andere kant op. Daar staat hij. Een kleine, gedrongen man. Rond de vijftig. Een trui, een spijkerbroek. Zomerjas in de hand, voor als het koud wordt later op de avond. Sigaretje in de mond.

Peter Winnen is eigenlijk heel erg gewoon.

Maar ik weet beter. Ik staar naar z’n handen. Die handen die zo vaak het stuur hebben omklemd, in weer en wind. Ik kijk naar dat gezicht, waar het lijden ooit op getekend was, waar zoveel zweetdruppels vanaf gevallen zijn. En ik kijk, natuurlijk, naar z’n benen – licht gekromde, stevige pootjes zijn het. Deze benen, in die spijkerbroek, daar op tien meter van me vandaan, die hebben ooit bijna onmenselijke prestaties verricht. Het is een vreemde sensatie die ik voel. 

Bekentenis: ik zou ze graag even aanraken.

Dan gebeurt het. Een stelletje dronken wielerfans, die ook op de trein wachten, beschimpen mijn held. Zijn openhartige boek, met de prachtige verhalen over de ‘valies’ en het ‘prepareren’ van renners, is niet bij iedereen in het goede keelgat geschoten. De mafkezen roepen dat hij de wielersport beschadigt en dat hij z’n nest bevuilt. Het is een bizar tafereel. Het raakt me, ik word boos. En roep dat ze hun bek moeten houden.

Diep in mijn hart weet ik wel dat Peter Winnen gewoon een mens is. Een mens met toevallig de juiste fysieke kenmerken voor de wielersport: een sterk hart, krachtige longen en lange taaie spieren. Maar toch. Peter Winnen was, is en blijft een absolute held. Een historische grootheid.

En daar blijf je vanaf. 

zondag 29 januari 2012

Nijntje is bang


Vorige week moest Malaga tegen Barcelona. Ik volgde het duel via het getwitter van Volkskrant-journalist Willem Vissers.
Voor wie het niet weet: Willem is op Messi. Smoorverliefd, al heel lang. 
Het stond inmiddels 0-3, toen Willem schreef: ‘Joris Mathijsen waggelt in doodsangst achteruit als Messi met de bal op hem afstormt.’ 
Prachtig beeld. Ik zag een konijntje, huppelend door de donkere nacht. Plots: koplampen, grote ogen. Schrik. Existentiële angst.
Bam. Spletsj. Wreed einde.
0-4.
De volgende dag kopte de Volkskrant: ‘Mathijsen geniet alleen van Messi op tv’. Mijn gedachten dwaalden af. Naar Spanje, Malaga om precies te zijn. Fraai appartement aan zee. Op een leren bank ligt Joris Mathijsen, z’n rust te pakken. Een kleine Mathijsen, formaat peuter, zit ernaast. Spelend met blokken.
Joris zapt. Hé, voetbal. Blauwrode shirts. Barca! Hij veert op. Kleine Leo, in close-up. Bal aan de voet, dreigend, ondanks z’n 1.23 meter. Joris kruipt bijna in de tv.
‘Prachtig’, mompelt hij. ‘Puur genieten.’
Dan is daar ineens die slungelachtige verdediger. In het lichtblauwe shirt van Malaga. Hij waggelt achteruit, struikelt, valt. ‘Messsssiiiii’, roept de commentator. En nog eens: ‘Mess…’  
Pats. De tv gaat uit. Joris zucht.  

‘Papa’, vraagt de peuter. ‘Boekje Nijntje lezen?’

dinsdag 17 januari 2012

CSI Nijmegen

Derde kerstdag, rond het middaguur. Moe, katerig en met veel te veel kindercadeaus komen we thuis.
Ik open de schuur om er drie van de vier monsterlijke grote speelgoedraceauto’s in te verstoppen. Bam, het is meteen duidelijk. 
Mijn racefiets is gestolen.
De rest van de dag ben ik nog chagrijniger dan ik al was. De bureaucratische rompslomp waarmee de verzekeringsmevrouw me opzadelt, maken het er niet beter op.
De volgende dag doe ik aangifte bij de politie. Online. Vraag: ‘Zijn er bloedsporen dan wel vingerafdrukken op de plaats van het misdrijf aangetroffen?’ Grinnik.
CSI Nijmegen.
Nadat ik alle vragen heb beantwoord en op de verzendknop heb geklikt, krijg ik een automatische reply. ‘Dank voor uw aangifte. Mochten er aanknopingspunten tot verder onderzoek zijn, dan laten we dat weten. Liever nog werken wij preventief.’


maandag 16 januari 2012

Pierre en Enzo


Deze week bekeek ik op humo.be een fotoparade van foute voetbalkapsels. Ik moest ineens aan Pierre Littbarski denken. Vergeten voetballer.
En vergeten haar, gelukkig.
Op een zwoele augustusavond in 1987 zag ik Pierre en z’n kapsel in het echt. Plaats van handeling: het stadion van FC Brest. Krap een jaar na z’n optreden in de verloren WK-finale draaide Pierre hier een warming-up af. Naast hem nog zo’n klepper met kromme benen: Enzo Francescoli. Net als Pierre ingelijfd door het poenerige Matra Racing Paris.
Niks mooier dan sterren op hun retour. Gevallen helden die in een achterafstadionnetje tussen grauwe flats een voorschot nemen op hun voetbalpensioen. Pierre en Enzo. Ze rekten en strekten, keuvelden en zwaaiden wat, en keken rond. Verwonderd: hoe kom ik hier terecht? Echt veel zin om een balletje te trappen straalde er niet vanaf. Enige vorm van concentratie, fanatisme of spanning al helemaal niet.
Twee uur later was de stand 0-3 in het voordeel van de Parijzenaars. Twee doelpunten van Enzo, één van Pierre. Een vrije trap in de verre bovenhoek. Prachtige krommebenencurve.
Pierre en Enzo. Ze waren iedere franc salaris meer dan waard die avond.
Deze week hoorde ik dat Balázs Dzsudzsak na een halfjaartje alweer vertrekt bij Anzhi Makhachkala. Hij kwam tot acht duels, en nul goals. Zijn nieuwe club: Dynamo Moskou.
De vroegere vedette van PSV is 25 jaar oud.  

maandag 9 januari 2012

Rob en Nico van Eigen Huis & Tuin


Als jongetje in Uden was je voor PSV. Ik niet; ik was voor Ajax. ’s nachts droeg ik dezelfde pyjama als Jack van Gelder – een paar maatjes kleiner – en toen Van Bastens kopbal Ajax de Europa Cup II bezorgde, moest ik voor het eerst overgeven. Van de drank.
Hé, mijn generatie is opgegroeid met Bennie Wijnstekers als aanvoerder van Oranje. Wij waren blij met iedere kruimel.
Eén keer per jaar ging ik met mijn vader naar Ajax. Zonder SeizoensClubCard en dat soort onzin. De kaarten – maanden van tevoren besteld - arriveerden per post. In een handbeschreven envelop, met begeleidend briefje. Geachte heer Peters, blablablabla, hoogachtend, AFC Ajax.
Een kille zondagmiddag in De Meer, begin jaren '90. Ajax – FC Groningen. Wij zaten op de lange kant. Het stadion stroomde langzaam vol. Mannen in leren jassen met dikke bontkragen sloegen elkaar op de schouders. Ze lachten gouden tanden bloot. “Straks gaan ze weer kankeren, die Amsterdammers”, zei mijn vader.
Mijn vader is hartstochtelijk PSV-fan.  
Toen zag ik een bekend gezicht. En nog een. Twee ontzettend bruine koppen. Ze paradeerden over de inmiddels volle tribune. Heen en weer, en vice versa. Rob en Nico, van Eigen Huis & Tuin. Wauw. Bekende Nederlanders, die zag je niet in Uden.  
Een paar jaar later werd Nico de Klusjesman ontslagen door RTL. Hij bleek tussen de opnames door continu scheten te laten.  

donderdag 22 december 2011

Kermisattractie

Mijn voormalige baas nam thuis nooit de telefoon op. Bellers zijn agressors. Ze dringen je territorium binnen, op hun voorwaarden en op een moment dat hen uitkomt.
We schrijven het pre-mobiele tijdperk.
Sindsdien laat ik ‘geblokkeerde’ of mij onbekende nummers ook vaak even voorbijgaan. Vorige week was het weer zover. De beller was mij niet alleen onbekend, maar ook nog afkomstig uit Oss.
Reden genoeg om even te passen.
De agressor bleek volhardend. Tien minuten later belde hij of zij nog eens. Ik nam onmiddellijk op. ‘U spreekt met *piiieeep*, voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Anosmie.’ De man was via Google op mijn blog beland en wilde een foto die ik daar geplaatst had, gebruiken. Het ging om een foto van een gezicht. Meer specifiek: een soort picasso-achtige, kubistische bewerking van een neus.
Waarom juist die foto? Anosmie is de aandoening waar mensen aan lijden die niet kunnen ruiken (en minder proeven).
De beste man had geen flauw benul dat ik een potentieel lid van zijn club was. Net als mijn vader. En diens vader, God hebbe zijn ziel. De anosmie-voorzitter ging dan ook uit z’n dak toen hij mijn verhaal hoorde. ‘U bent ook anosmoot!? En uw vader en grootvader ook!? Vanaf uw geboorte al!? Daarvan hebben we er maar twee in de vereniging.’ Mijn afwijking bleek zeldzaam. ‘Heeft u dan misschien het syndroom van Kallmann gehad. Dat weet u niet?! Mag ik dan vragen: bent u op natuurlijke wijze  in de puberteit gekomen?’
Op mijn bevestigende antwoord, hoorde ik slechts een hikje. En zwaar ademen. ‘Meneer Peters, u lijdt aan congenitale anosmie. U móet lid worden, ehm sorry, wilt u alsjeblieft, alsjeblieft lid worden?’
Ik beloofde hem een kijkje te nemen op de verenigingssite en hing op.  
Het hoogtepunt van 2011 was het uitje naar Ouwehands Dierenpark, las ik op de site. Ik zag veel grijs. Grijze jassen, grijze koppen, grijze mensen.  
Ik denk dat ik er nog even over nadenk of ik als congenitale anosmotische kermisattractie door het leven wil gaan.

woensdag 21 december 2011

Kriebel

Een donkere decemberochtend, 7.00 uur. Trippel trippel. Kleine voetstapjes op de trap. Dan: ijskoude handjes die onder mijn dekbed grijpen. Er klimt iets in bed. Een jongetje. Het kruipt tegen me aan. Het ventje rilt, ik pak z’n lijfje stevig vast. Blonde haartjes kriebelen in m’n neus. Nu niet belangrijk, niet aan denken. Ronde billetjes drukken tegen m’n hand, vingertjes klauwen in mijn borsthaar. Het kereltje knort nu, spint. Genietend. O, wat kriebelen die haartjes. Grote ogen met eindeloze wimpers staren me aan, we zeggen niks. We knuffelen. Straks moeten we eruit. Werken, naar het kinderdagverblijf. Maar dat is straks. Wat telt is nu. En nu is geweldig. Ondanks de kriebel.