woensdag 27 juni 2012

Grow up, amateurs!


Engeland ligt eruit. Niet uit de EU, maar uit het Europees Kampioenschap voetbal. Verloren van Italië, in de kwartfinale. Na strafschoppen natuurlijk. Sinds 1990 is Engeland zes keer op deze manier uit een eindronde gewipt.  
En wij hier maar zeuren over een penaltytrauma.
Deze keer deed het nog meer pijn dan in voorgaande jaren. De white army had namelijk getraind op strafschoppen. Sinds het begin van de voorbereiding, eind mei, werd iedere (!) training besloten met een rondje penalties.
Een Spartaans regime.
En allemaal voor niets. De twee Ashleys (Young en Cole) misten; einde verhaal voor de Engelsen. ‘We weten nu dat trainen op strafschoppen zinloos is’, zei Hodgson. ‘Op de training deden ze het alle vijf voortreffelijk. De spanning is niet na te bootsen. Het vertrouwen om een strafschop te nemen, heb je of heb je niet.’
Zelden sprak iemand zoveel onzin binnen tien seconden.
Iedere keer weer schrikken, het amateurisme in ’s werelds grootste sport.
In het land der blinden zijn de eenoogjes koning. Mourinho, Lobanovski, Sacchi, Van Gaal: stuk voor stuk vernieuwers, die op (bijna) wetenschappelijke manier het onderste uit de kan wilden halen. Ook, of juist, als ze geen Messi of Ronaldo in de ploeg hadden.
Hoe? Door te trainen op details. Niet drie weekjes penanties op doel rossen. En jengelen als het dan niet lukt.
Nee, oefenen, oefenen, oefenen. Eindeloos.
Hartstikke saai, maar wie heeft gezegd dat topsport leuk moet zijn?
Voetballers zeiken graag over het conservatisme bij de bobo’s in Zwitserland. Geen camera’s op de doellijn, geen chip in de bal. Wanneer steken ze de hand eens in eigen boezem?
Grow up! Daarna praten we wel verder…    

dinsdag 26 juni 2012

Allez Johnny Hoogerland!


Vandaag op hetiskoers.nl: 

Er schijnen mensen te bestaan die van polders houden. Sterker: deze mensen fietsen er graag doorheen, door die polders. Voor de lol. Als hobby dus. Dan zeggen ze dingen als: ‘Goh, Dré, wat is Nederland toch mooi, hè?’ En: ‘Wat een uitzicht, Gerrit, heel bijzonder.’ Of: ‘En die Hollandse luchten, Herman, is het niet prach-tig?’.

Ik ben van een ander slag. Ik haat polders. Het karakteristieke Nederlandse landschap maakt me depressief. Niets ergers dan een eindeloos vergezicht. Zo’n grijsgroene zee van kaalgevreten weilanden, koeien, slootjes, molentjes, hier en daar een boom (natuurlijk: een populier), en dan weer een hele tijd niets. O ja, een regengordijn in de verte. Die bui krijgen we straks geheid op onze nek. Want schuilen gaat hier natuurlijk niet. In deze leegte.

Doffe ellende.

Net Noord-Frankrijk. Ooit stond ik er twee uur vast in een trein, in de buurt van Saint-Quentin. Ik keek naar buiten – overal kale leegtes, donkere boerderijen, treurige plukjes grauwkleurige bomen, scheef hangend door wind en regen, en dan die mensen. Zoals Martin Bril ooit zei: een landschap gaat in mensen zitten. In Noord-Frankrijk is dat zeker het geval. Kaal, lelijk en deprimerend.

Ik keek twee uur lang naar buiten en wenste dat ik mezelf voor mijn eigen trein kon werpen. Maar die stond dus stil. Ook dat nog…

Misschien ben ik hypersensitief. Misschien domweg een mietje, vatbaar voor mentale dipjes. Kan zijn. Zeker is dat Noord-Frankrijk ongeschikt is voor tere zieltjes. En laat er verdomme nu net een Touretappe arriveren in Saint-Quentin, de tous les lieus. Die rit, nummertje 5, voert de renners van het hemelse Rouen (ga daarheen, mensen!) over bijna 200 martelende kilometers naar de Hel op Aarde.

Ik vermoed dat het hele peloton die dag onderuitgezakt achterstevoren op de fiets hangt, platgespoten door de anti-depressiva. Jankend. En bellend met het thuisfront. ‘Maman, ik wil naar huis. Haal me hier weg. Le plus vite possible.’

Het hele peloton? Nee, er is één renner die niet beter weet. Johnny. Johnny Hoogerland dus.

Oké, God heeft Zeeuwse Johnny bij wijze van grap de fysiek van een klimmer meegegeven, maar de grote kracht van Johnny ligt toch echt ergens anders (denk aan z’n klinkende overwinningen als junior in de Ronde van Vlaanderen en de Driedaagse West-Vlaanderen). Johnny hoeft zich niet vier weken op te sluiten in een sportschoolkloostercel bovenop de Sierra Nevada. Johnny hoeft geen Critérium du Dauphiné, Tour de Suisse of Route du Sud te rijden, ter voorbereiding. Allemaal onzin. Het enige wat Johnny (aka @zeeuwseleeuw) moet doen, is trainen rond zijn woonplaats. Yerseke! Trainen, trainen, trainen. Iedere dag 200 kilometer. 100 heen, 100 terug.

Voor wie dat aankan zonder zich huilend in de Westerschelde te werpen, is Noord-Frankrijk een makkie.

Allez Johnny, démarre. Et gagne!  

donderdag 7 juni 2012

De ene schurk is de andere niet


Over smaak valt niet te twisten. Een onzinnige uitspraak, want je kunt zo’n beetje over ieder onderwerp bekvechten. Of je er vervolgens met de tegenpartij ‘uitkomt’, dat is een ander verhaal. Er bestaat – godzijdank – geen absolute waarheid over schoonheid.

Net zo persoonlijk als smaak is menselijk leed. Of het nu gaat om het verdriet, angst of pijn: het is per definitie onmeetbaar en niet te vergelijken met andermans ellende. Hoe dat komt? Om de simpele reden dat het niet draait om de oorzaak van het lijden, maar om het gevoel dat eraan verbonden is.

En dat is niet uit te drukken in getallen, grafiekjes of staafdiagrammen.

Ook dat is een zegen. ‘De 25 meest ellendige mensenlevens’: er zijn tv-formatbedenkers die er hun vingers bij zouden aflikken. Mij kan het gestolen worden. Verdriet is verdriet, pijn is pijn. Allemaal even erg. Punt.

Maar dat is natuurlijk ook niet waar. Wie het nieuws volgt, weet dat het doden van Libische opstandelingen erger is dan het afslachten van Syrische families. We weten ook dat de mogelijke gevolgen van militair ingrijpen in Syrië erger zijn dan het daadwerkelijk maandenlang platbombarderen van woonwijken vol met onschuldige burgers.

Ik ben niet naïef en niet gek. Ook ik begrijp dat degenen die dit soort beslissingen moeten nemen, voor een bijna onmenselijke taak staan. Ik snap ook dat het vertrek van een ijzeren dictator als Assad kan leiden tot chaos. Tot een voedingsbodem voor moslimextremisme. En tot een oncontroleerbare boevenstaat als Somalië, Jemen en (vooruit: voormalig) Afghanistan.

Maar wat is in godsnaam het verschil tussen de ene schurk en de andere?





vrijdag 1 juni 2012

Louis van Gaal, waar ben je?

Deze week op hetiskoers.nl:

Ik heb een hekel aan mensen die nooit twijfelen. Zwart-witdenkers. Van die types die weten: zo en zo zit de wereld in elkaar en niet anders. En die dat anderen dan ook nog even fijntjes in willen peperen. 

De Louis van Gaal-en onder ons, zeg maar.

Zelf twijfel ik vrijwel onafgebroken. Ik heb moeite om snel een lekkerbekkende mening te formuleren. Zegt iemand A, dan denk ik: zit wat in. Zegt iemand B, dan denk ik: kan kloppen. En zegt iemand C, dan denk ik: ja, vanuit zijn standpunt snap ik dat wel.  

Ik ben de vleesgeworden D66’er. En daar schaam ik me niet voor.

Er is één gebied waarop ik hevig verlang naar duidelijkheid, naar een helder onderscheid tussen zwart en wit, tussen goed en fout. Dat is de discussie over doping. Ik erger me meer en meer aan de onduidelijke standpunten in het debat. Ik begrijp de mensen vaak niet.

En dan bedoel ik dus niet de Maarten Ducrots onder ons, die zich werkelijk over ieder onderwerp roestig en mistig uitdrukken.

Nee, het baart me zorgen dat ik de draad kwijtraak in het betoog van welbespraakte types. Lees ik bijvoorbeeld met rode oortjes Peter Winnens ‘Van Santander naar Santander’, dan denk ik op de laatste pagina teleurgesteld: hoe zit het nu met die pillen, spuiten en die valies van soigneur Jomme? Waar lag de grens tussen ‘gewone’ middelen en doping? Waarom zo wollig?

Lees ik met nóg rodere oortjes Theo de Rooijs ‘bekentenis’ in De Volkskrant, dan denk ik na de laatste zin: welke grenzen mochten de Rabo’s opzoeken? Wat is dan dat geheimzinnige grijze gebied tussen wel en geen doping? En waarom werden de renners die ‘in het grijs reden’, niet betrapt?

Steeds meer vragen, steeds minder antwoorden.  

En zo kan ik nog wel even doorgaan. Ik krijg het maar niet helder op m’n netvlies. En dat ligt niet aan mij of mijn herseninhoud. Denk (en hoop) ik. Het ligt aan het wielermilieu.

Noem het structopathisch, noem het onromantisch, mij best. Maar ik ben klaar met het gekonkel. Het vage taalgebruik, de fascinatie voor list en bedrog, en bovenal de mystificatie van het onderwerp doping: ik ben het beu.

Begrijp me niet verkeerd, ik veroordeel niets of niemand. Dopinggebruik niet, de omertá ook niet. Ik respecteer hen die zich in stilzwijgen hullen. Maar als je je mond open doet, zeg dan waar het op staat.

Niet roestig of mistig, niet wollig, en niet grijs.

Nee, zwart op wit. Lekker ongenuanceerd.

Louis van Gaal, waar ben je als de koers je nodig heeft?

donderdag 17 mei 2012

Nee, niet weer Domenico Pozzovivo!

Afgelopen zondag probeerde ik het weer eens. Geen bambini in de buurt, Vitesse-NEC was finito, en ik kon de deur niet uit omdat vrouwlief alle (!) huissleutels had meegenomen naar het verre Twente. En dus was daar het moment: tv aan, op Eurosport. Hopseflops, helikoptergeronk. Daar zijn we, live, met de achtste etappe van de Giro.

Buongiorno.

Nu is er één ding dat u moet weten: ik heb het niet zo op Italië en het Italiaanse wielrennen. Milaan-San Remo vind ik stomvervelend, ik houd niet van massasprints, en de Giro? Ik word niet warm of koud van de al minstens drie decennia durende strijd tussen Cunego, Scarponi, Di Luca en Basso. Stuk voor stuk renners die op de hogeschool van het fietsen – in de Tour – zonder pardon uit het wiel worden gekletst.

B-categorie, maximaal. Een hoop kabaal om niks.
Typisch Italiaans.

Maar goed, deze keer won mijn nieuwsgierigheid het van de weerzin. En bovendien, ik kon toch geen kant op. Nou ja, in de tuin scheen de zon. Best aanlokkelijk. Maar die zon zou later die middag ook nog schijnen. Eerst maar eens kijken wat de renners ervan bakten. Een mooie rit vandaag op het programma, als ik de vooruitblik op sporza.be mocht geloven. Op en af. Nooit een meter vlak. Veel smalle straatjes. Dat soort werk.

Ik luisterde naar het nasale stemgeluid van Danny Nelissen en de stevig-Brabantse tongval van de co-commentator. Na tien minuten piekeren - ondertussen niks gemist natuurlijk - begreep ik dat het om Johan van der Velde ging. Hij had het over paarse truien, Colombiaanse ploegmaats, Vincente Belda, de Giro (uitgesproken als in ‘giroblauw houdt van jou’) en ik voelde het gebeuren. Ik droomde weg. De afstand - mentaal - tussen mij aan de ene kant van het televisieschermpje en Danny en Johan daar in Italië, groeide razendsnel.

Ik haakte af, moest lossen.  

Toen begon de laatste klim. Een spektakelstuk, zei Danny.

Halverwege, iemand van een Italiaans ploegje sprong weg. Wildbedrukt shirt. Eens kijken, type vedergewicht. Calimerohelm. Kinderfietsje, framemaat 50. Juist, Domenico Pozzovivo. Demarrage. Trip, trap, trip. Niemand kon volgen. De smurf pakte z’n twenty minutes of fame en won de etappe. Zoals hij er ieder jaar een of twee wint, in de bergen natuurlijk. De enige overwinningen in het seizoen.

Domenico Pozzovivo. Ik wist genoeg. De zon lonkte. Ik gaf op.
Abandon: Peters, Sander.

Ik ga lekker een paar daagjes naar Sevilla. Ciao.

dinsdag 8 mei 2012

De Giro: annexatiepolitiek vermomd als wielerkoers


Voetbal de belangrijkste bijzaak in het leven? Onzin: voetbal is oorlog. Voetbal is serious business. Ja, voetbal is politiek. Voorbeelden genoeg. Neem de beladen wedstrijden tussen Noord- en Zuid-Korea, Irak en Iran, en Oost- en West-Duitsland. Neem de veldslagen tussen ‘fans’ van Dynamo Zagreb en Rode Ster Belgrado in 1992. Of neem onze eigen Haagse pluchetijgers die deze zomer - heldhaftig! - de Oekraïne zullen mijden.

Voetbal en politiek zijn onlosmakelijk met elkaar verweven.

En dat geeft me altijd een zeer unheimisch gevoel.

Een gevoel dat ik bij wielrennen nooit heb. De koers, dat is het leven, zeggen ze wel eens. En terecht. Alles dat het leven de moeite waard maakt, zit er in: onrecht, bedrog, doorzettingsvermogen, humor, schoonheid, vriendschap, intelligentie, talent en ordinaire centen. Alles, maar god-zij-dank geen politiek.

Toen las ik het boek ‘Van Milaan naar Amsterdam’ van Benjo Maso.

Nu ben ik een illusie armer, maar een inzicht rijker: de koers is oorlog. De koers is serious business. Ja, de koers is politiek. Nou ja, de Giro d’Italia althans, want daar schrijft Maso over. Zijn meest recente boek beschrijft de uitstapjes over de landsgrenzen die de Giro sinds haar ontstaan heeft gemaakt. Wat blijkt? Zeker in de eerste helft van de twintigste eeuw, maar eigenlijk ook nog tot ver na de Tweede Wereldoorlog, hebben de bezoeken aan buurlanden Frankrijk, Zwitserland, Oostenrijk en Joegoslavië een hoog politiek karakter.

De Giro een wielerkoers? Ja en nee. Natuurlijk, alles draaide om de renners, om winst en verlies, en om de verhalen over afzien, lijden, combines, en list en bedrog. Maar het idee om deze ronde te organiseren, had maar bar weinig met sport te maken. Op zichzelf niet vreemd; ook de Tour de France, een paar jaartjes ouder dan de Giro, was niet louter en alleen ontstaan uit liefde voor de sport. De Tour was de eerste plaats een commercieel product, een instrument om de verkoop van sportkrant l’Auto (later l’Équipe) op te stuwen.

Net als de Tour was de Giro nauw verbonden aan een sportkrant, de Gazetta dello Sport. U weet wel, dat roze roddelkrantje. Maar anders dan in Frankrijk was de Giro eerst en vooral een politiek vehikel. De piepjonge natiestaat Italië (ontstaan in 1870) was aan het begin van de 20e eeuw naarstig op zoek naar een nationale identiteit. Wat paste daar nu beter bij dan een heroïsche fietstocht, die door alle uithoeken van De Laars voerde. Drie weken drama en show, Italiaanser kan bijna niet.

Commedia dell’arte op grindpaadjes.

Met z’n allen achter de koers, met z’n allen achter Italia. Zoiets.

Het sterke Italiaanse nationalisme vormde ook de motor achter het plannen van Giro-uitstapjes naar het buitenland. Dit chauvinisme werd ook wel irredentisme genoemd, letterlijk vertaald betekent het zoiets als ‘het streven de onverloste regio’s in te lijven’. Zo werd het peloton in 1920, 1938, 1947 en 1950 naar Ticino gedirigeerd. Ticino? Het Italiaans sprekende deel van Zwitserland, met klinkende namen als Bellinzona, Locarno, Lugano en (gaat er nu een lampje branden?) Mendrisio. Met name Mussolini was een fervent aanhanger van de Groot-Italië-gedachte; het was de Duce dan ook een stevige doorn in het oog dat Ticino officieel aan een ander land toebehoorde. De fascisten wilden duidelijk maken dat de regio tot in de diepste vezels Italiaans was. Hoe? Juist: door de 100 procent Italiaanse Giro er doorheen te sturen natuurlijk. En door zo het sluimerende verlangen naar ‘La Bella Italia’ aan te wakkeren in de ‘Ticinezen’.

Agressieve annexatiepolitiek vermomd als gezellige wielerkoers dus.

Van hetzelfde laken een pak in Zuid-Tirol (Trentino), de regio rond Triëst en de kuststrook van Istrië. Op elk stukje grondgebied dat ook maar enigszins betwist werd, daar streek het Giro-circus neer. Overigens ging dat lang niet altijd zonder slag of stoot.

En dan bedoelen we dat laatste letterlijk.

Met name in 1946, in de etappe naar Triestina, liep de situatie volledig uit de hand. Onder druk van gewelddadige dreigementen door slavocommunistische separatisten - die het bezoek van de Giro niet ten onrechte beschouwden als bevestiging van de Italiaanse claim op de regio – was lang geaarzeld of de etappe door kon gaan. Uiteindelijk luidde het antwoord ‘si’, na intensief overleg met de geallieerde strijdkrachten die (nog) de scepter zwaaiden in de stad.

Meteen na het passeren van de grenzen ging het faliekant mis. Renners werden bekogeld met stenen. Tien kilometer verder stuitten de koplopers en iets later ook het peloton – onder wie de cracks Coppi, Bartali en Magni - in volle vaart op een wegversperring van prikkeldraad, spijkers en andere obstakels. Vanuit de maïsvelden langs de weg vloog een spervuur aan stenen en later ook kogels richting de renners, die ternauwernood het vege lijf wisten te redden. Wonderbaarlijk genoeg vielen er die dag geen doden.

Spannender dan in mei 1946 werd het niet meer in de Giro, politiek gezien dan.

Hoe verder de 20e eeuw vorderde, hoe meer de angel uit het Italiaanse nationalisme verdween. De etappes op Frans grondgebied in de jaren ’50 bijvoorbeeld waren juist veel eerder een manier om de wederzijdse verhoudingen die in de WOII ernstig waren verstoord, in ere te herstellen. Maso beschrijft op fraaie wijze hoe Italië in het gevlei probeerde te komen bij de Fransen, die echter nauwelijks ingingen op de toenaderingspoging. De fenomenale raid van Fausto Coppi in 1955 bijvoorbeeld, waarbij de campionissimo 170 kilometer alleen door de Franse Alpen reed, speelde zich af tegen een bevreemdend leeg decor. Toeschouwers ontbraken vrijwel volledig.

In later jaren - en dan hebben we het over de jaren na 1970 – speelden politieke motieven nauwelijks meer een rol in de bezoekjes aan andere landen. Steeds vaker was internationalisering van de Giro een keiharde financiële en commerciële must. Buitenlandse regio’s en steden waren bereid hoge startgelden te betalen, zoals Nice in 1998 en Groningen in 2002. Ook droegen de uitstapjes bij aan de grandeur en uitstraling van de Giro. Althans, dat was de bedoeling, zoals met de faliekant mislukte driedaagse op Grieks grondgebied in 1996 (naar aanleiding van een eeuw Olympische Spelen).

Soms, heel soms, dook hier en daar nog een klein glimpje Italiaans chauvinisme op, zoals aan het begin van deze eeuw, toen de Giro twee keer in vijf jaar het Belgische Ans (little Italy) aandeed. Maar van irredentisme, laat staan agressie of annexatiepogingen, was allang geen sprake meer natuurlijk.  

Benjo Maso is een groot liefhebber en kenner van het Italiaanse cyclisme. Een boek schrijven over enkele van de spannendste periodes uit de historie van de Giro d’Italia is hem dus wel toevertrouwd. En het moet gezegd: ondanks het ontbreken van illustraties, foto’s of andersoortig beeld (waar zijn, behalve op de cover, de verhelderende landkaartjes?) leest ‘Van Milaan naar Amsterdam’ vlotjes weg.

En toch.

Ook al zijn het vrijwel allemaal pakkende anekdotes en ook al buitelen de grote namen in de (wieler)historie over elkaar heen, de lezer slaat het boek met een onbevredigd gevoel dicht. Waar zit ‘m dat in? Op de eerste plaats in de weinig fantasievolle opbouw van het boek: vanaf 1920 wordt ieder buitenlands Giro-avontuur in chronologische volgorde beschreven. Soms lijkt het bijna een opsomming. ‘En toen… En toen…’
Zwaarder weegt het ontbreken van een visie. Wat is de rode draad van dit boek? Waar is de helikopterview? Welke vraag heeft de auteur willen beantwoorden? En: waar is dat antwoord dan? De hoofdstukken die nu als het ware gebundeld zijn, zouden tezamen prachtig basismateriaal vormen voor... een boek.

Een boek met een pointe, een insteek, een conclusie.

Want: waar is het inleidend kader, waar de slotbeschouwing? Bam! Maso valt met de deur in huis. Pruttel! Het boek eindigt als een nachtkaars. Zonde, zonde. Een gemiste kans voor open doel. Met een paar relatief kleine ingrepen, had dit boek naar een veel hoger plan getild kunnen worden.

Maar ach, het doet geen afbreuk aan het leesplezier van de twintig hoofdstukken. Spannende pageturners veelal die je ook prima los van elkaar kunt lezen, in een andere volgorde, ja zelfs met een onderbreking van dagen, weken of maanden. Dankzij de losse opzet, dat dan weer wel.

En misschien is Maso’s aanpak ook wel weer typerend voor het Italiaanse wielrennen in het algemeen en de Giro in het bijzonder: een hoop show en spektakel en een sympathieke chaos.

Net een pizza quattro stagioni: smaakt prima hoor, maar waarom geen keuze gemaakt?

Benjo Maso, ‘Van Milaan naar Amsterdam – De Giro buiten de Italiaanse grenzen’, uitgeverij Atlas (2011) ISBN 978-90-450-1870-6 

dinsdag 1 mei 2012

Nachtmerries over heel veel Italianen

Vandaag op hetiskoers.nl:


Op Koninginnedag kun je mij tegenkomen met een grote grijns boven mijn oranje overall. Tuurlijk ben ik hartstikke blij voor Bea en de prinsjes en zo. Maar belangrijker is dit: de grote rondes hangen weer in de lucht. Bij het vooruitzicht van drie weken wielerpret maakt mijn hart een sprongetje.

Drie weken? Van begin mei tot eind september is het zo’n beetje iedere dag koers. Wat wil je nog meer? Als volger althans.
Want gottegot, je zult maar renner zijn, en de Giro staat op je programma. Etappes met een slordige acht of negen Dolomietenreuzen, overgangsritjes over middeleeuwse grindpaden, haakse bochten op twintig meter voor de streep: het kan allemaal.

En o-ver-al Italianen.

Het ergste is dat je drie weken lang dagelijks urenlang op een fiets zit. Een snel rekensommetje leert dat je als renner bijna 100 uur wegtrapt in een grote ronde. Trek daar de uren vanaf waarin je door vermoeidheid niet meer kunt denken - bergetappes, tijdritten en doldrieste finales - en er blijven nog zo’n acht volle 9-tot-5-kantoordagen over.

Hoe kom je die tijd door?

Soms droom ik wel eens eng. Zweterige, beklemmende nachtmerries zijn dat. Ik moet 300 kilometer door de Po-vlakte fietsen, omringd door 198 bezonnebrilde Italiaantjes in fluorescerende pakjes die de godganse dag op hoge toon met elkaar kwebbelen. En bij aankomst wacht Michel Wuyts mij op, voor een interview. In het Italiaans, over Renaissance-fresco’s, Macchiavelli en Elisa Basso. 

Ik heb dan nog de mazzel dat ik ontwaak in de armen van mijn Twentse geliefde, maar what about Johnny, Lieuwe of Wout? Die worden op de ochtend van de eerste etappe wakker en zien een wild gebarende Marco of Matteo op de bedrand zitten, kwetterend in een duur, glimmend en patserig mobieltje.

Ja hoor, la Mama aan de lijn.

En die moeten dan nog drie weken.

Wielrennen is de zwaarste sport, zeker weten.


dinsdag 24 april 2012

Thuis

Vorige week op hetiskoers.nl:

Gekken en kinderen spreken de waarheid. Net als onwetenden. Neem mijn moeder. Ze weet he-le-maal niets van de koers. En dus zegt ze rake dingen als ze per ongeluk een glimp opvangt van de Amstel Gold Race op tv.
Er is nog 40 kilometer te koersen als mijn moeder verzucht: ‘Zo dom vind ik dat. Van die renners die wachten tot een ander achter een ontsnapte aan gaat. Dan win je toch nooit?!’ Mijn vader fronst, bijna onmerkbaar. Dan: een ferme slok van z’n pils. Licht gebrom.
Ruim veertig jaar huwelijk heeft de angel uit dit soort relationele pijnpuntjes gehaald. 

Valkenburg ligt 30 kilometer verderop.  

Ik doe net of ik naar de koers kijk - dood- en doodsaai - en geniet stiekem van mijn ouders. De een kijkt wielrennen, de ander maakt lasagna. Het is een prachtig evenwicht. Een komen en gaan van kleine ergernisjes, grote verschillen en een diep, wederzijds begrip voor elkaar.  
Zal ongetwijfeld iets met liefde te maken hebben. 

Het gaat snel, nog maar 20 kilometer tot de streep.  

Mijn moeder laat de lasagna even voor wat ‘ie is en steekt haar hoofd om de hoek. ‘Is het spannend, jongens?’, vraagt ze. De schat. Mijn vader begint enthousiast te vertellen welke renners op kop rijden, welke ploegen het achtervolgende werk opknappen, en ik zie mijn moeder alweer afdwalen.
De heg moet gesnoeid; het gras gemaaid.   
Denkt mijn vader na al die jaren nog steeds dat zij écht wil weten of de Rabo’s een deuk in een pakje boter rijden? Ik weet het niet.
Fascinerend.

De Keutenberg! Nog 10 kilometer.

Daar is ze weer, mijn moeder. Ze kietelt mijn vader even in z’n zij. ‘Wil je nog een biertje, ouwe brompot?’ Geen antwoord.
Laat hem maar, het is spannend, gebaar ik naar mijn moeder. Ze staat op, brengt ons twee Brand-biertjes en gaat met een glaasje wijn stilletjes naast ons zitten. Met z’n drieën kijken we naar de ontsnapping van Freire, het zwemmen van Terpstra, en het jagen van de kleine achtervolgende groep favorieten.
Mijn moeder kijkt geboeid toe. Het verbaast me. Zou ze toch…?

Nog 1 kilometer, we draaien de Cauberg op.

Bam. Mijn moeder staat op en begint de tafel af te ruimen. Gedurende een seconde of tien, vijftien – een eeuwigheid – staat ze stil, precies tussen ons en de Amstel Gold Race in. Dan schuifelt ze heel voorzichtig met een tjokvol dienblad voor het beeld langs.
Mijn vader vloekt zachtjes, en doet verwoede pogingen om mijn moeder heen te kijken. Ik doe hetzelfde. Met gymnastisch kunst- en vliegwerk slagen we er nog net in om de razendspannende sprint van de stervende zwanen te zien.  
‘Wie heeft er gewonnen?’, klinkt het uit de keuken.
‘Gasparotto, een Italiaan van Astana’, antwoordt mijn vader. ‘Freire heeft het net niet gehaald.’

Uit de keuken blijft het stil. En ik denk: sommige dingen veranderen nooit, godzijdank. 


donderdag 12 april 2012

Wij zijn renners


Ik ben een renner
Minstens duizend keer kapot gegaan
Heb dagen langs de kant staan wachten op een ander wiel
Om verder door de hel te kunnen gaan1

Vlaams Arsenaal, Nijmegen. Tweede Paasdag. Zo’n honderdvijftig koerszotten houden hun adem in. Een kleine man met gitaar zingt liederen. Diepe warme stem, rauw-realistische taal. Hoe herkenbaar, denken de honderdvijftig. Hij is renner, wij zijn renners. Ook wij gaan kapot op de fiets. Harkend, beukend, hoekig en lelijk. Zo fietsen wij, zo fietst de Flandrien. Verder op weg door de Hel. Dat is koers.

Ik ben een renner
Een soort beest dat jaagt
Op buit en prooi, roem en eer
En waar zelf ook op gejaagd wordt weer
Door gekken vol met gif

Ik ben een renner
Ze hebben me in de sloot geduwd
Me recht in mijn gezicht gespuwd
Om me te leren hoe het gaat
En dat je er nooit over praat
Want ik ben een renner2

Hij schreef boeken met titels als ‘Het buitenblad’ en ‘En de broodrenner, hij ploegde voort’. Maar Dries Vanysacker, als theoloog verbonden aan de Katholieke Universiteit Leuven, heeft meer interesses dan de koers. Hekserij bijvoorbeeld. Zwarte magie, tovenarij. Spannende materie. Maar helaas: wat gespreksleider Jeroen Wielaert ook aan creatieve bruggetjes bedenkt, hij verleidt de beminnelijke Belg niet tot enerverende uitspraken over hekserij in een modern jasje (lees: doping).

Dan maar naar de andere gast: Henk Lubberding, spraakzaam als altijd. “Henk, vertel nog eens: wat namen jullie zoal?” Maar Henk zit goed in z’n rol. “Nooit iets gemerkt van doping in de koers.” En in de ploeg? Zelf ooit uit verboden potjes gesnoept? “Ben je gek!” Nee, dan de soigneurs, die vertelden wel eens sterke verhalen. Over vroeger. “Renners die na acht uur koers als zotten het gazon gingen maaien.”

Ja, dat waren nog eens tijden.

Lubberding was wel vernieuwend, maar niet met pillen of spuiten. Voeding, daarin trok hij zijn eigen plan. “Ik at die biefstuk ’s ochtends niet op. Nooit gedaan ook.” Nuchtere Henk gooide nog meer heilige huisjes omver. Qua uiterlijk vooral. “Ze gingen stuk voor stuk naar de kapper, een dag voor de koers. Bijgeloof, tradities. Onzin. Je fietst er geen meter harder door. Ik liet het lekker wapperen. Post werd er gek van.”

Als de natte wind in je botten dringt
En de hamer zingt langs je oor:
‘Hier nog een lel dan op je nek!’
De keienstraat door je benen slaat
En het pijnbeest knaagt aan je knie,
Het einde loert in de drek.

Als de dunne schijt langs je dijen glijdt
En de hele zooi rijdt van je weg.
Nooit kom ik verder dan de goot.
En je wordt klein en het is allemaal schijn
En je zou meer moeten zijn dan een dweil.
Waarom, moeder, ben ik al dood?3


Hoofdgerecht deze avond: Parijs-Roubaix. Terugblikken op de keien, de drek, de schijt en de gootjes langs de stroken. Lubberding was geen steentjesspecialist, maar heeft er niet helemaal verrassend wel een mening over. “Je hoeft geen twee meter brede bodybuilder te zijn met turbodijen. Flyers, mannen die de stenen strelen, eindigen even goed vaak kort in Roubaix. Neem een Niki Terpstra of De Vlaeminck.”

Zelf stond Lubberding acht keer aan het vertrek. Eén (!) keer slechts haalde hij Roubaix. Hij kwam dus tekort? Nee, dat zien we verkeerd. “Ik was vaak minstens zo sterk als Kuiper of Raas. Maar ik ben een teamspeler. Ik was al blij als de ploeg won. Bovendien: wie vier keer een wiel afstaat, en tien keer op en neer jojoot naar de wagens voor een zooitje bidons, die is er wel een keer klaar mee.”

De Naam is gevallen: Roger de Vlaeminck. Tot zondag recordhouder met vier zeges. Wielaert: “Een berg stemmingmakerij van Roger, aan de vooravond van La Reine, niet?” Zuinig gezicht bij Vanysacker: “Ach ja, Roger. Een prachtcoureur hoor, maar ook een acteur. Iemand met veel afgunst. Richting Boonen, richting Museeuw, maar vooral richting Patrick Lefevere. Waarom? Die laatste was een beter ploegleider. Zo eenvoudig is het.”

Gemene grijns bij Lubberding: “Ik vergelijk Roger wel eens met types als Thomas Dekker. Een hoop kouwe drukte. Bovendien was Roger onbetrouwbaar. Hij kwam afspraken niet na. Heel anders dan Boonen. Tommeke is een toffe gast. Iedereen in het peloton gunt hem een vijfde overwinning in De Hel.”
Exit Monsieur Paris-Roubaix.  

En in sportlokaal ‘Het Valse Plat’
Daar hangen ze aan de bar
En roepen dronken naar elkaar
Dat ik de tour ooit nog eens win4

Zesde werd ‘ie, deze zondag. Lars Boom, oud-wereldkampioen veldrijden, voormalig supertalent. Nog steeds maar 26 jaar oud. Wielaert: “Ik keek in zijn ogen op de Vélodrome en ontmoette de blik van een toekomstig winnaar.”

Instemmend gebrom.

“Talent zat. Maar is papa Lars straks in de wintermaanden egoïstisch genoeg om thuis te zeggen: alles draait om mij? Zo ja, dan wint hij binnen nu en vijf jaar de Hel van het Noorden. Maar ik ben bang dat Boom te speels is.”

Was getekend: Henk Lubberding, amateur-psycholoog.

Ik ben een renner
Ik voel me slap en ziek
Een zwabbervod, een noodsignaal
Als ik het nu niet haal
Dan is mijn toekomst de fabriek
En dat wil ik verdomme niet
Want ik ben een renner 

Zingt Alex Roeka. Taalvirtuoos en wielerzanger.

Prachtig.


1, 2 en 5: fragmenten uit ‘Ik ben een renner’
3. Fragment uit ‘De muur van Geraardsbergen
4. Fragment uit ‘De rode vod’
Zie voor alle teksten: www.alexroeka.nl


woensdag 4 april 2012

Klappen over de koers

Vandaag op hetiskoers.nl:

Hij is klein, heel klein. Tenger, afgetraind. Het lichtbruine kostuum is keurig. Wat aan de ruime kant misschien, maar kreukloos. Zijn kale hoofd glimt netjes, evenals als het gouden speldje op de revers. Hier zit een trotse man, een heer op leeftijd, een heer van stand. Ernstige gelaatsuitdrukking, knikje naar z’n vrouw. Hij is er klaar voor.

Gewichtige zaken op de agenda, deze avond.

vrijdag 30 maart 2012

Liefdadigheid


Deze week las ik in de Volkskrant een interview met Jean-Marc Bosman. 
Ja die van het arrest.
Het gaat al een tijdje niet zo goed met Jean-Marc. Hij jaste zijn schadevergoeding van zeven ton er doorheen, moest een van z’n twee villa’s verkopen, z’n vrouw vertrok met de kinderen, en hij dronk gemiddeld drie flessen wijn per dag leeg.

maandag 19 maart 2012

Volwassen kleuters

Onze oudste is drie. Bijna vier. In de zomer is hij met mij naar de Open Dag van NEC geweest. Een machtige ervaring: een aai over de bol van de reusachtige Gabor Babos (mét dito keepershandschoen), een zak chips, en als klap op de vuurpijl een echt Enniessee-shirt. Maatje 128, de kleinste van allemaal, maar nog veel te groot voor onze vent.
Wat maakt het uit?

woensdag 14 maart 2012

Weg held, weg droom, weg jeugdsentiment


Vandaag op hetiskoers.nl: 

Het is 1982. De zomer waarin Bernard Hinault z’n vierde Tour wint. De zomer waarin Peter Winnen opnieuw zegeviert in de bergen, in Morzine deze keer. En de zomer waarin drie (!) Nederlanders in de top-4 van de Tour eindigen.

Ik ben bijna acht en zeg tegen m’n ouders dat ik maar eens een racefiets ga kopen.

De onderhandelingen monden uit in een compromis: tot mijn tiende verjaardag leg ik wekelijks mijn zakgeld opzij. Het bedrag dat ik in twee jaar bij elkaar spaar, zal door mijn ouders worden aangevuld tot de prijs van een heuse wielrenfiets. Met krom stuur dus. En nog belangrijker: zonder spatborden, bellen, lampen en andere gewone-fietsen-onzin.

donderdag 8 maart 2012

Lance en de zwarte-sokken-wansmaak


Vandaag op hetiskoers.nl:

Ik ben bang. Doodsbenauwd. Stel: de comeback van De Witte Sok (ja, heren, hij mag weer) brengt het balletje aan het rollen. De gevolgen zijn niet te overzien. Doemdenkt u even mee?

Worst case scenario: er duiken straks weer renners in het peloton op met donkere wielersokjes. Te lang, te hoog opgetrokken, of beide. Senk joe, Lance, voor de introductie van de voetbalkous in de wielrennerij. En dan: wie houdt de lange koersbroek nog tegen? De broek die bijna op de knie eindigt en ons de blik op de machtige rennersdij ontneemt.

maandag 5 maart 2012

Mannenliefde


Vandaag op hetiskoers.nl: 

Vergeet Emma, Noorse barbies en alle andere lekkere meiden. Ik ben verliefd op een man. Een wielrenner. Het is niet Titi Voeckler, zeg ik maar vast. Nee, het is een Spanjaard en hij draagt dezelfde voornaam als ik. Alejandro Valverde heet de geluksvogel. Ja, daar word ik wel warm van.

(Even voor de duidelijkheid: deze jongen is hartstikke hetero. Straight, voor de volle honderd procent. Vrouwtjes, daar houd ik van. Donker, blond, langharig, kortharig, ja zelfs in wielerbroek of roze legging: ik mag er graag naar kijken.)

zaterdag 3 maart 2012

Trainen, trainen en trainen

Dat Johan Cruijff vaak onzin vertelt, is geen nieuws. Iemand die met droge ogen beweert dat een miljoenenbedrijf als Ajax alleen door een oud-voetballer geleid kan worden, die hoeven we niet serieus te nemen.

Laat voetballers zich nou maar op hun spelletje concentreren, dat is al moeilijk genoeg.

vrijdag 24 februari 2012

Gezellige slappe zakken


“Papa, ik ben ongeduldig voor oma’s feest.” Het blonde kereltje naast me op de bank wrijft over z’n buik. “Buikpijn.” Hij kijkt er gekweld bij. Ik aai M. over z’n bol en verzeker hem dat dat straks meteen over is, zodra oma’s verjaardag begonnen is.
Ik kan het weten. Want die zenuwen, dat ongeduld en die bijna onstuitbare drang naar gezelligheid heeft onze driejarige vent van mij. Wedstrijdspanning noem ik het wel eens, grappend. Het komt er in elk geval dicht bij in de buurt. Het is een vreemde mix tussen verlangen en afkeer, tussen genieten van wat spanning en zenuwen om te ‘presteren’. En: het is angst, angst om iets te missen. Stel je voor, een feest zonder mij, zonder ons. Dat kan toch niet.

Het hoofd van Jaap Stam


Sinds een jaar of vijftien weten we het. Voetballers doperen zich. Alessandro Del Piero veranderde in no time van een iele smurf in een brede smurf. Marc Overmars ontwikkelde zoveel spierkracht in z’n bovenbeentjes dat hij er tot vervelens toe doorheen zakte. En Lionel Messi werd al op de commode volgepropt met groeihormonen. 
Het hoofd van Jaap Stam is een verhaal apart.

dinsdag 7 februari 2012

Piesen in het stadion


Plassen in het stadion, het is en blijft een hel. Of je probeert er verwoed een druppel uit te persen in De Pisbak, terwijl een stuk of tien reusachtige hooligans in je nek staan te hijgen. Of je gaat in de rij voor een hokje en staat de rest van je leven te boek als mietje. 
Ik kies altijd optie b.
Het koude weer geeft nog meer problemen. Want: trek je je handschoenen uit bij het urineren? Zo ja, dan zijn je vingers acuut bevroren. Zo niet, dan pies je geheid over je handschoenen. En over je broek. En je jas en je schoenen.
Lekker warm, dat dan weer wel.  
Andere vraag: hoe krijg je die maillot onder je broek opzij? Rits open, dat gaat nog. Maar met ijsvingers die strakke legging van je vrouw - één maatje te klein - omlaag sjorren, dat is precisiewerk. En kost tijd. Tijd die er dus niet is.
Dilemma vier – tot slot - is van organisatorische aard. Het tijdschema. Mijn meisjesblaas moet niets van de winter hebben en roert zich. Normaal hoef ik alleen in de rust; in deze winterinferno minstens drie keer.
Zondag had ik plots de oplossing, voor alles. Meteen na het eerste fluitsignaal sprintte ik naar beneden. Paar minuutjes voor mezelf. Lekker rustig pielen en pissen. Hetzelfde tafereeltje na de pauze. 
NEC-Feyenoord werd 0-2. Mooie goals.  
Zag ik ’s avonds bij Studio Sport.


vrijdag 3 februari 2012

Ronde getallen


Ik ben dol op feitjes en harde cijfers. Atlassen met staafdiagrammetjes, top-10 lijstjes, biografietjes: blijer kun je me bijna niet maken.
Ik heb geluk; we leven in een gekwantificeerde wereld. Vrijwel alles wordt geturfd en in getallen uitgedrukt. Hoeveel les moet een leerling krijgen? 1.040 uur. Hoelang heeft een ouderenverzorgster voor het verwisselen van een luier? Viereneenhalve minuut. Hoeveel bonnen moet een agent jaarlijks uitschrijven? Te veel. 
Hoe leuk ook, cijfertjes op zich zijn natuurlijk onbelangrijk. Nietszeggend. Waar het om gaat, is de inhoud, de kwaliteit. Om de didactische vaardigheden van de docent, om de persoonlijke aandacht van de ouderenverzorgster of om de ernst van de verkeersovertreding.
Dat weet ik verdomde goed. 
En toch.
Toch hebben cijfers en ronde getallen grote invloed op mij. Neem nu aanstaande zaterdag, 4 februari. De verjaardag van mijn overleden zusje. Ieder jaar weer een bijzondere dag. Dit jaar is er cijfermatig iets extra’s ‘aan de hand’. Ze zou veertig jaar oud worden. Een mijlpaal. Bovendien is veertig jaar twee keer zo oud als ze daadwerkelijk geworden is. Bijna twintig jaar terug overleed ze, op twintigjarige leeftijd.
Het doet me duidelijk meer dan andere jaren.
En dat vind ik weer stom van mezelf.
Want: wat zegt zo’n getalletje nu helemaal? Of ze nu elf jaar geleden overleed of twintig? Het is allebei even erg, toch?
Nee.
Het gekke is dat het nu plotsklaps heel definitief lijkt. Ze was twintig jaar bij ons en is alweer even lang dood. Pats boem. Alsof haar leven daarmee voorgoed is uitgewist. Uitgegumd. Cru gesteld: alsof het zorgvuldig opgebouwde breiwerkje steek voor steek is losgepeuterd en nu helemaal uit elkaar valt.
Een kwellende gedachte.
Gelukkig zijn het maar cijfertjes, zeg ik tegen mezelf. Maar het helpt niet. Nog niet. Hopelijk over vijf jaar, of tien. Wie weet?