maandag 20 september 2010

Foute vrouwen

Vrouwen vallen op griezels. Of ze nu te breed, te glad, te rijk, of ronduit onbetrouwbaar zijn, de ‘foute man’ oefent een onweerstaanbare  aantrekkingskracht op de vrouw uit. Tot zover niets nieuws.
Dat er ook mannen zijn die steevast vallen op foute vrouwen (ja, die bestaan ook, hierover later meer!), dat is bij minder mensen bekend. Ik zal het maar verklappen: ik ben zo’n man. Goed, Annemie is natuurlijk een uitzondering, dat begrijpen jullie, en ook mijn ex vertoonde weinig tot geen foute-vrouwen-trekjes. Maar de dames tot wie ik mij in de regel aangetrokken voel, voldoen helaas vaak in alle opzichten aan de vereiste criteria.

De foute vrouw is eigenlijk een meisje. Een klein, onzeker meisje. Een meisje dat continu aandacht nodig heeft (van mannen dus), en dat die aandacht ook opeist. Lukt dat niet goedschiks, door leuk, lief, grappig, mooi of slim te zijn, dan moet het maar kwaadschiks (lees: door te flirten met alle mannen die op haar pad komen). Dan hapt er altijd wel een of andere sukkel.

En ja, die sukkel ben ik vaak geweest.

Het begon allemaal met A. Ik was vijf, zij een stuk jonger. Iedere ochtend paradeerde ze op weg naar school langs ons huis. Dat was natuurlijk al een teken. Net als de lonkende blikken die ze door ons raam wierp. Kijkt ‘ie wel? Ja, hij keek. Altijd. Iedere ochtend, met de beker karnemelk aan de lippen. Wat me het meest fascineerde in A. was de jas die ze droeg. Een knalrode, strakke, heel erg lange (tot aan de enkels) jas. Glimmend. Een veredelde regenjas, zeg ik nu, maar toen vond ik ‘m on-ge-loof-lijk sexy. En dat wist ze, het krengetje. A. speelde met me en ik hapte.
Na A. betrad M. het toneel. Met haar zat ik zomerse middagen lang in het kinderbadje. Ik in een minizwemluierbroekje; zij zonder bikinistukje. Closer dan dat werden we nooit. M. deed met mij wat ze met alle mannen deed: mij eerst een beetje lekker maken, maar als puntje bij paaltje komt ‘hard to get’ spelen. Ik heb nog drie jaar kansloos achter M. aangezwijmeld. Verloren jaren.
De opvolgster van M. was E. (let op: we zitten inmiddels in de brugklas). E. hockeyde en was ontzettend, ik herhaal ontzettend, knap. Dat vond ik niet alleen, dat vonden alle jongetjes in de brugklas. Maar terwijl die mennekes het daarbij lieten, ging ik verder. Ik wilde E. veroveren. Dus schreef ik haar briefjes, keek ik haar minutenlang vermeend zwoel dan wel cool aan, en steeds als ik dacht: nu heb ik beet, lachte ze me uit. En fladderde ze weer naar een nieuw slachtoffer. Haar zelfvertrouwen was weer gesterkt, de honger naar aandacht gestild. Voor even.

Een ezel stoot zich geen twee keer aan dezelfde steen, maar ik wel. Een keer of tien al met al, schat ik. Na E. volgden nog M., R., weer E. en (een andere) R. O ja, en meest recentelijk nóg een R. Het gebeurde zo vaak, dat zelfs ik op een gegeven moment het patroon doorhad. Ik begon de signalen te herkennen als ik weer eens ten prooi dreigde te vallen aan de charmes van de foute vrouw (want zo-hoo, die heeft ze, hoor!).

De afgelopen jaren is het me dan ook nooit meer écht overkomen (soms een pieklein beetje, of heeeel kort). Godzijdank heb ik in Annemie een vrouw die in alles het tegendeel is van de foute vrouw (uitgezonderd de charmes). Bovendien is ze nuchter, tolerant én kent ze me door en door. Mocht het ooit weer misgaan, dan houdt zij me op het rechte pad. En zelf kom ik tegenwoordig (denk ik) ook bijtijds bij zinnen. Zodat ik het kleine onzekere meisje kan uitlachen. “Hé aandachtsjunkie, zoek maar een andere sukkel. Ik heb mijn topvrouw allang binnen!”  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten